procesvertegenwoordiging van het parlement in subsidiariteitsgeschillen
voor het EU-Hof
Kamerbrief inzake procesvertegenwoordiging van het parlement in
subsidiariteitsgeschillen voor het EU-Hof
Kamerbrief | 28 september 2010
Naar aanleiding van uw brief d.d. 22 juni 2010 beantwoord ik graag uw
vragen over de procesvertegenwoordiging van het parlement in
subsidiariteitgeschillen voor het EU-Hof.
In mijn beantwoording zal ik dezelfde volgorde aanhouden als in uw
brief. Ik zal eerst ingaan op uw vragen over het instellen van het
beroep en de vertegenwoordiging. Vervolgens zal ik uw vragen over de
praktische uitwerking van het instellen van een beroep beantwoorden.
Als laatste zal ik enkele opmerkingen maken over het zogenaamde `vol
beroep' naast het subsidiariteitsberoep.
Instellen van het beroep en de vertegenwoordiging
Uw vraag of het beroep kan worden ingesteld namens de Staten-Generaal
kan ik als volgt beantwoorden. Protocol nr. 2 betreffende de toepassing
van de beginselen van subsidiariteit en evenredigheid bepaalt dat het
beroep door de lidstaat moet worden toegezonden `namens zijn nationaal
parlement of een kamer van dat parlement'. Met deze formulering is
rekening gehouden met de verschillende parlementaire stelsels van de
lidstaten. Sommige lidstaten hebben een eenkamerstelsel en andere
lidstaten een tweekamerstelsel. In het geval van Nederland ga ik ervan
uit dat een besluit tot het instellen van een beroep genomen wordt door
de Eerste Kamer of de Tweede Kamer. Als beide Kamers graag samen beroep
willen instellen, dan kan de regering dat in dat geval doen namens de
Staten-Generaal.
Een situatie waarin beide Kamers van mening verschillen over de
inhoudelijke motivering van het beroep acht ik onwenselijk en zal
moeten worden voorkomen. Belangrijker is immers dat de eindconclusie
gelijk is, namelijk dat sprake is van een schending van het beginsel
van subsidiariteit. Ik acht het daarom wenselijk dat de beroepsgronden
met elkaar sporen. Verschillende beroepsgronden kunnen elkaar wel
versterken, maar niet tegenspreken. Het debat voor het Hof moet niet
gaan tussen de beide Kamers onderling, maar tussen de beide Kamers
enerzijds en Raad en Europees Parlement als vaststellers van de
wetgevingshandeling anderzijds.
Met betrekking tot uw vragen over de mogelijkheden voor parlementen van
verschillende lidstaten zich te laten vertegenwoordigen bij het Hof
door één advocaat, mogelijk zelfs afkomstig uit een andere lidstaat,
merk ik op dat de kaders van Protocol nr. 2 dit naar mijn mening niet
toelaten.
Een beroep van het parlement kan volgens het Protocol alleen worden
ingesteld of toegezonden door de eigen lidstaat. Voor het toezenden aan
het Hof namens parlementen uit andere EU-lidstaten biedt het Protocol
geen ruimte. Alleen beroepschriften van uw Kamer of de Tweede Kamer
komen hiervoor in aanmerking. Ik acht het ook niet mogelijk dat een
beroep namens uw Kamer wordt toegezonden door een andere lidstaat dan
Nederland. Het Protocol bepaalt immers dat de lidstaat het beroep
toezendt namens `zijn parlement'. Een andere werkwijze zou indruisen
tegen deze bepaling en leidt naar verwachting tot niet-ontvankelijkheid
van het beroep.
Een andere werkwijze zou ook stuiten op het voorschrift dat de
lidstaten enkel in hun eigen taal bij het EU-Hof procederen ^^1 . Dit
geldt zowel voor de schriftelijke fase als de mondelinge fase. Stukken
die door Nederland worden toegezonden aan het Hof dienen te worden
opgesteld in het Nederlands. Deze taal is gedurende de gehele procedure
verplicht. Ook uw raadsman of advocaat dient tijdens de mondelinge
behandeling in het Nederlands te pleiten.
Dit laat onverlet dat nationale parlementen kunnen samenwerken. Er zijn
praktische oplossingen denkbaar als een groep parlementen gezamenlijk
wil optrekken. Zo kan tussen parlementen van lidstaten inhoudelijke
afstemming van de beroepsgronden plaatsvinden ten behoeve van de
opstelling van het verzoekschrift. Ook kan de gemachtigde van de
regering of uw raadsman of advocaat tijdens de mondelinge behandeling
van het beroep verwijzen naar het pleidooi van een gemachtigde,
raadsman of advocaat van een andere lidstaat.
Praktische uitwerking voor het instellen van het beroep
In mijn brief van 26 mei 2010 heb ik aangegeven dat uw Kamer bij motie
de regering kan verzoeken het beroep in te stellen. U heeft mij
gevraagd of een `besluit van de Kamer' niet de voorkeur verdient. Ik
kan u meedelen dat ik mij op dit punt had aangesloten bij het voornemen
van de Tweede Kamer, die voorstander is van het gebruik van een motie.
Het staat uw Kamer echter vrij om bij besluit de regering te verzoeken
het beroep in te stellen.
Wanneer u uw besluit om beroep in te stellen kenbaar hebt gemaakt, is
het aan uw Kamer om zelfstandig de inhoudelijke gronden van het beroep
te bepalen. Of u de verdere uitwerking wenst te mandateren aan een
bepaalde commissie van uw Kamer, is aan uw Kamer.
Subsidiariteitsgeschil naast vol beroep
U heeft in uw brief opgemerkt dat er `fricties' kunnen ontstaan indien
de regering een beroep instelt naast uw subsidiariteitsberoep. Naar
mijn mening moeten dergelijke fricties zoveel mogelijk worden
voorkomen. Mocht een dergelijke situatie zich voordoen, dan zal worden
getracht een goede afstemming te bewerkstelligen tussen hetgeen uw
Kamer naar voren wenst te brengen en wat de inzet van de regering is.
Het is daarbij mijn overtuiging dat het beroep aan kracht wint als het
parlement en de regering een eensgezind standpunt uitdragen voor het
EU-Hof.
De Minister van Buitenlandse Zaken,
Drs. M.J.M. Verhagen
1 Artikel 29, lid 2 van het reglement voor de procesvoering van het Hof
van Justitie
Laatst aangepast: 28 september 2010
Ministerie van Buitenlandse Zaken