Gerechtshof Arnhem
Hof Arnhem wijst vorderingen voormalige werknemers ABN AMRO toe
Het gerechtshof Arnhem heeft, als nevenzittingsplaats van gerechtshof
Amsterdam, in tien zaken beslist dat ABN AMRO toezeggingen die aan
voormalige werknemers zijn gedaan voor het intreden van onvoorziene
omstandigheden dient na te komen.
Bij de kantonrechters
ABN AMRO en negen van haar (voormalige) topmanagers hebben gezamenlijk
aan drie kantonrechters in Utrecht verzocht een antwoord te geven op de
vraag welke vergoeding ABN AMRO aan hen moet betalen nu de
arbeidsovereenkomsten in 2009 zijn beëindigd. Een werknemer heeft
dezelfde vraag voorgelegd aan de kantonrechter in Amsterdam.
De kantonrechters (rechtbank Utrecht, sector kanton, locatie Utrecht)
hebben in de uitspraken van 9 oktober 2009 (LJ-nummers: BJ9807, BJ9942,
BJ9943, BJ9950, BK0053, BK0055, BK0199, BK0204, BK0224, BK0260)
geoordeeld dat ABN AMRO bestaande afspraken en toezeggingen uit het
verleden moet nakomen.
De kredietcrisis die zich nadien heeft voorgedaan, met alle gevolgen
van dien voor de financiële instellingen, doet daar niet aan af omdat
het hier om een beperkte groep managers gaat en nakoming van de
toezeggingen niet tot onoverkomelijke (financiële) problemen leidt
voor ABN AMRO. Het feit dat er maatschappelijke onrust is ontstaan en
een verhit maatschappelijk debat over de beloning van managers in de
bancaire wereld, kan in deze gevallen niet rechtvaardigen dat ABN AMRO
eenzijdig de gemaakte afspraken wijzigt. Tegen deze uitspraken heeft
ABN AMRO hoger beroep ingesteld.
De kantonrechter (rechtbank Amsterdam, sector kanton, locatie
Amsterdam) heeft in de uitspraak van 7 oktober 2009 (LJ-nummer: BJ9678)
beslist dat de werknemer op grond van art. 6:248 lid 2 BW naar normen
van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar handelt door nakoming
van de toezegging te vorderen. ABN AMRO is in zwaar weer terechtgekomen
en de maatschappelijke opvattingen over bonussen en
afvloeiingsvergoedingen zijn kritischer geworden.
In het licht van die omstandigheden kon de werknemer zich niet alleen
maar baseren op de toezegging, die gedaan werd toen de financiële en
maatschappelijke omstandigheden van de bank al veranderden. Het
toegezegde bedrag lag enkele miljoenen hoger dan het latere aanbod van
ABN AMRO. De werknemer had zijn nadeel tengevolge van de beëindiging
van de arbeidsovereenkomst concreter moeten onderbouwen, wilde hij de
hoge toezegging rechtvaardigen. Dat heeft hij nagelaten. Tegen deze
uitspraak heeft de werknemer hoger beroep ingesteld.
Alle zaken zijn behandeld bij het gerechtshof Amsterdam,
nevenzittingsplaats Arnhem.
Bij het gerechtshof
ABN AMRO heeft de werknemers als âkey talentsâ gevraagd te blijven
gedurende een periode van overname door een consortium van banken.
Daarbij is toegezegd dat de werknemers bij een eventueel later vertrek
aanspraak konden maken op een beëindigingsvergoeding op basis van het
op dat moment geldende beleid. Na het doen van deze toezeggingen, maar
vóór het vertrek van de werknemers, heeft ABN AMRO een nieuw beleid
voor het bepalen van de hoogte van de beëindigingsvergoeding
vastgesteld.
Het gerechtshof heeft geoordeeld dat de door ABN AMRO gedane
toezeggingen, in beginsel, leiden tot gehoudenheid van ABN AMRO om de
tegenprestatie (beëindigingsvergoeding op basis van het oude beleid)
te voldoen. De ABN AMRO kan de gedane toezegging niet eenzijdig
wijzigen. Van de werknemers kan bovendien, in het licht van de
omstandigheden van het geval, in redelijkheid niet worden gevergd dat
zij een beëindigingsvergoeding op basis van het nieuwe beleid
accepteren.
De door ABN AMRO aangevoerde omstandigheden, waaronder de
kredietcrisis, de staatssteun en de maatschappelijke opvatting over
bonussen en afvloeiingsregelingen, zijn op zichzelf genomen onvoorziene
omstandigheden. Deze onvoorziene omstandigheden vormen echter geen
grond voor een wijziging van de toegezegde beëindigingsvergoeding. De
kredietcrisis heeft niet tot gevolg dat ABN AMRO de toegezegde
vergoedingen niet kan betalen.
De staat is er bij de interventie vanuit gegaan dat bestaande
arbeidsvoorwaarden moesten worden geëerbiedigd. Voor zover ABN AMRO
met haar beleidswijziging gehoor heeft gegeven aan de maatschappelijke
kritiek op het beloningsbeleid, betekent dat niet dat de werknemers
geen beroep mogen doen op de nakoming van hetgeen ABN AMRO eerder met
hen is overeengekomen. Voorts is ABN AMRO een grote organisatie waarvan
daarbij behorende maatschappelijke verantwoordelijkheid verwacht mag
worden.
De gevolgen van het door haar in het verleden gehanteerde
beloningsbeleid behoren eerder voor haar rekening dan voor die van de
individuele werknemer te komen. Daarom kan van de werknemers niet
worden verwacht dat zij de aanspraken op de hen toegezegde
beëindigingsvergoeding laten varen. Dit temeer nu een half jaar eerder
verschillende werknemers zijn vertrokken met een
beëindigingsvergoeding op basis van het oude beleid. ABN AMRO dient
aldus de gedane toezeggingen na te komen.
LJ Nummers
BN8425
BN8464
BN8468
Zie het origineel
Bron: Gerechtshof Arnhem
Datum actualiteit: 28 september 2010 Naar boven