Openbaar Ministerie

OM vraagt om handhaving van de uitspraak van het hof Den Haag d.d. 25 mei 1987 in de zaak Ina Post

20 september 2010 - Ressortsparket Den Bosch

Het Openbaar Ministerie heeft op de terechtzitting bij het gerechtshof te Den Bosch in de zaak Ina Post gevraagd om handhaving van de uitspraak van het hof Den Haag d.d. 25 mei 1987. Het OM deelt het oordeel van het hof destijds dat wettig en overtuigend bewezen kan worden dat Ina Post zich schuldig heeft gemaakt aan doodslag en valsheid in geschrift.Bij deze uitspraak werd Ina Post veroordeeld tot 6 jaar cel. Ina Post heeft deze gevangenisstraf inmiddels geheel uitgezeten.

Op 23 juni 2009 honoreerde de Hoge Raad het herzieningsverzoek van Post. De Hoge Raad oordeelde dat `ernstig rekening moest worden gehouden met de mogelijkheid dat de dood van het slachtoffer op een aanmerkelijk eerder tijdstip was ingetreden dan door het hof Den Haag blijkens de bewijsvoering was aangenomen' en `dat het hof, indien het met dat gegeven bekend was geweest, de verdachte zou hebben vrijgesproken van de haar tenlastegelegde doodslag'. De Hoge Raad verwees de zaak naar het hof Den Bosch.

Gelet op het hernieuwde volledige onderzoek dat bij dit hof heeft plaatsgehad, zijn naar de mening van het OM in het onderzoek geen feiten of omstandigheden naar voren gekomen die het OM hebben doen twijfelen aan de juistheid van de veroordeling.

Het OM gaat uit van de juistheid van het door het hof Den Haag aangenomen tijdstip van overlijden. Dat tijdstip was gelegen op 22 augustus 1986 tussen 18.00 uur (het tijdstip waarop Post volgens haar bekennende verklaring naar de woning van het slachtoffer is vertrokken) en 19.10 uur (het tijdstip waarop het slachtoffer is aangetroffen). De door de CEAS -commissie geraadpleegde deskundige kwam tot de conclusie dat uitgaande van de gemeten lichaams- en omgevingstemperatuur de dood is ingetreden tussen 15.00 en 17.00 uur, of nog eerder. Deze deskundige en een drietal anderen zijn ter zitting bij het hof Den Bosch gehoord. Het OM meent op basis van deze verhoren dat het door de Hoge Raad benoemde eerdere tijdstip van overlijden niet valt aan te tonen.
De bevindingen van de huisarts destijds en zijn op de zitting afgelegde verklaring over de niet geconstateerde lijkstijfheid van het slachtoffer, het plotseling in gesprek zijn van de telefoon tussen 18.30 uur en 19.00 uur en de verklaringen van Post op dit punt, maken dat het OM uitgaat van de juistheid van het door het hof Den Haag aangenomen tijdstip van overlijden.

Post heeft een aantal bekennende verklaringen afgelegd waarin zij specifieke daderinformatie heeft prijsgegeven. Op grond van de verklaringen van de verbalisanten die haar destijds tijdens het politieonderzoek hebben gehoord, is het OM van mening dat Ina Post niet ongeoorloofd onder druk is gezet tijdens de politieverhoren. Ook is er niet onzorgvuldig omgegaan met mogelijke
daderinformatie en is Ina Post niet op een suggestieve wijze ondervraagd, aldus het OM.

Uitspraak op 6 oktober a.s.

Commissie Evaluatie Afgesloten Strafzaken