ChristenUnie
Bijdrage Arie Slob plenair debat tijdelijke commissie onderzoek
financieel stelsel
Bijdrage Arie Slob plenair debat tijdelijke commissie onderzoek financieel
stelsel
dinsdag 14 september 2010 14:00
De heer Slob (ChristenUnie): Voorzitter. Het rapport van de
commissie-De Wit -- ik heb het eindrapport maar even meegenomen -- heel
veel losgemaakt en dat is begrijpelijk. Het is een zeer lezenswaardig
rapport geworden dat ook een boeiend inkijkje geeft in financieel
Nederland. In ieder geval voor politici, economen en financieel
geïnteresseerden is het een absolute must om te lezen. Namens mijn
fractie bedank ik de leden van de commissie-De Wit van harte voor hun
grote inzet en de vele tijd die ze aan dit onderzoek hebben willen
besteden. Het was mijn fractie een genoegen om in de persoon van Ernst
Cramer ook een lid aan deze commissie te mogen leveren. Fantastisch dat
hij vandaag, wel in de rol van adviseur -- maar dat is ook heel veel --
hierbij aanwezig kan zijn.
Er is veel gezegd en geschreven over de oorzaak van de
crisis. Dit rapport geeft uitgebreid aan welke problemen er speelden en
nog spelen op de financiële markten: het ontstaan van een ware
huizenmarkt- en kredietbubbel, het gevoel bij velen dat het niet op kon
waardoor ook steeds grotere risico's werden aangegaan en het niet te
onderkennen effect van de onderlinge verwevenheid van internationale
markten. Daarnaast toont het rapport aan, en ook redelijk scherp, dat
de monetaire onevenwichtigheid in de wereld een voedingsbodem voor de
crisis vormde. Geld werd goedkoop, de kredietverlening nam daardoor
ongekende hoogten aan met de bekende gevolgen van dien.
In een eerste reflex komt de vraag op wie er schuldig was
aan deze crisis. Een vraag overigens die de geënquêteerden ook
bezighield, zo is ons opgevallen. De een wees naar de bankiers, de
ander naar het parlement, accountants en roekeloze bestuurders. Weer
een ander zag in de bonussen de oorzaak van het kwaad. En wat eigenlijk
ook wel een beetje opviel, was dat bijna niemand naar zichzelf wees.
Als ik dit wel beschouw, constateer ik eigenlijk dat er maar één
hoofdschuldige is. Zoals ik ergens mooi omschreven las: het
kortetermijndenken, de consument die voor niks een hoge lening wilde om
die mooie auto te kopen, de bankier die slechte leningen doorverkocht
voor steeds hoger rendement en de politicus die snel mooie resultaten
wilde laten zien van het laisser-fairebeleid, het "ik wil het allemaal
en ik wil het allemaal nu".
Op de vraag wie nu eigenlijk de schuldige is van de
kredietcrisis komt van de commissie -- en dat siert haar -- geen
eendimensionaal antwoord. Er is geen hoofdschuldige. Iedere betrokkene
-- de banken, de toezichthouders, de politiek, de aandeelhouders en ook
de burgers -- krijgt, zoals ik ergens las, van de commissie-De Wit een
veeg uit de pan. Wij zijn allemaal schuldig. Het grote risico van een
dergelijke benadering, hoe waar die mogelijk ook is, is dat als
iedereen schuldig is, uiteindelijk niemand schuldig is. Snel kunnen
mensen en instanties dan weer wegduiken achter de schouders van anderen
en overgaan tot hun orde van de dag. Meekijkend naar verhoren en
teruglezend in de verslagen, blijft in ieder geval die indruk hangen.
Daar komt nog eens bij dat dé banken, dé toezichthouders, dé
aandeelhouders, dé burgers en zeker ook dé politiek niet bestaan.
Ik vraag de voorzitter van de commissie om hierop eens in
te gaan. Lopen wij niet het risico dat al het fraais dat door de
commissie is opgeschreven, als wij niet oppassen, toch weer snel onder
een dikke laag stof komt te zitten?
Laat ik het positiever formuleren: hoe kunnen wij voorkomen dat dit
gebeurt? Zeker als er weer wat licht aan het eind van de
kredietcrisistunnel begint te schijnen, is dat een reëel risico.
Voor mijn fractie is de centrale vraag of
structuurveranderingen werkelijk mogelijk zijn en of wij toezicht en
regulering werkelijk adequaat kunnen vormgeven. De commissie heeft
hiertoe een aantal aanbevelingen gedaan. Met name wat de aanbevelingen
voor de financiële sector betreft, constateer ik dat er veel aan de
goede wil van de sector wordt overgelaten. De Code Banken moet door de
banken zelf nageleefd en aangescherpt worden. Een cultuur- en
gedragsverandering in de financiële sector is noodzakelijk en
verantwoord aandeelhouderschap moet nagestreefd worden. Maar is dit
niet een beetje vragen aan de slager om zijn eigen vlees te keuren? Ik
vraag de voorzitter of hij ervan overtuigd is dat de financiële sector
zelf de discipline en de moed heeft om de gewenste cultuurverandering
door te voeren zonder een meer dwingend kader. Waarom is hij er geen
voorstander van om de Code Banken vast te leggen in wet- en
regelgeving? Ook in de schriftelijke beantwoording wordt toch een
beetje om die vraag heen gedwarreld. Als ik dit nog wat specifieker mag
stellen: waarom stelt de commissie voor staatsbanken wel voor om het
beloningssysteem te beperken via wet- en regelgeving, maar vraagt zij
andere banken dit vrijwillig te doen? Als je overtuigd bent van een
maatregel, wil je die toch van toepassing verklaren op iedereen en niet
op een select groepje? Wat de ChristenUnie betreft, beperken wij
bonussen die risicovol gedrag in de hand werken voor heel de sector.
Graag krijgen wij een reactie van de commissie.
Een belangrijke aanbeveling uit het rapport is aanbeveling
11, die betrekking heeft op de minimumkapitaaleisen. Het afgelopen
weekend -- er werd al aan gerefereerd -- is er met Basel 3 een akkoord
bereikt op dit terrein. Laat ik eerst zeggen dat mijn fractie blij is
dat er overeenstemming is bereikt over de minimumkapitaaleisen van
banken. Het is een belangrijke stap in de richting van een meer solide
bankstelsel. Zijn de aanbevelingen van Basel 3 in lijn met de
minimumkapitaaleisen die de commissie voor ogen had, met name wat de
hoogte van de kapitaaleisen betreft? Mijn fractie constateert
tegelijkertijd dat via boekhoudkundige trucs de kapitaaleisen omzeild
kunnen worden. De vraag is of Basel 3 dit punt voldoende tackelt. De
commissie stelt zelf dat aanpassing van de IFRS-standaarden nodig is.
Vindt de commissie dit nog steeds, nu wij ook de uitkomsten van Basel 3
kennen? En zo ja, hoe moeten wij dat dan met elkaar realiseren?
Met veel genoegen heeft mijn fractie kennisgenomen van
aanbeveling 12, het afschermen van de nutsactiviteiten van
zakenbankactiviteiten binnen een instelling. Onze fractie heeft er al
eerder aandacht voor gevraagd. De grote vraag is wel op welke wijze dit
handen en voeten zou moeten krijgen. Denkt de commissie hierbij
bijvoorbeeld ook aan wat het meest rigoureus zou zijn: verdere
splitsing van banken? Zo ja, waarom blijft de commissie dan hangen bij
ring-fencen? Biedt dat volgens de commissie inderdaad voldoende
waarborgen dat speculatieve activiteiten worden afgescheiden van
spaaractiviteiten? Graag krijgen wij op dit heel belangrijke punt
komende donderdag een reactie van de commissie.
Interessant en to the point zijn de observaties en
aanbevelingen van de commissie over de toezichthouders. Het bijzondere
is natuurlijk dat de discussie over onder andere de Nederlandsche Bank
na de verschijning van het rapport van de commissie-De Wit is
doorgegaan -- gelukkig maar hebben wij daarmee niet gewacht al die
maanden -- mede gevoed door het rapport van de commissie-De Wit en
uiteraard ook het rapport van de commissie-Scheltema, waarover de
Tweede Kamer op de laatste dag voor het zomerreces nog uitgebreid heeft
gesproken.
Er ligt inmiddels ook een cultuurveranderingsrapport van de
Nederlandsche Bank zelf, inclusief een reactie van de minister van
Financiën. Hoe beoordeelt de commissie de huidige stand van zaken
rondom de Nederlandsche Bank in het licht van haar eigen aanbevelingen?
Zitten wij op de goede weg of moet er nog bijgebogen worden? Eenzelfde
vraag geldt in principe ook voor de AFM, want laten wij die niet
vergeten.
Tijdens de verschijning van het rapport kreeg met name het
oordeel van de commissie over het handelen bij de overname van ABN AMRO
en de situatie rondom het faillissement van Icesave veel aandacht en
dat is begrijpelijk. Het zal u niet verbazen dat mijn fractie, als het
om ABN AMRO gaat, vooral benieuwd is naar het oordeel van de regering,
maar door de huidige politieke omstandigheden laat dat nog even op zich
wachten. De destijds verantwoordelijke minister van Financiën zal in
ieder geval in het parlement niet meer kunnen reageren op de toch wel
harde conclusies die door de commissie getrokken worden. Kan de
commissie aangeven waar het wat haar betreft op vastzit dat de in haar
ogen aanwezige eigen beleidsruimte bij de toen verantwoordelijke
minister inzake het afgeven van een verklaring van geen bezwaar
uiteindelijk toch niet werd gebruikt? Was hier sprake van risicomijdend
gedrag, zo vraag ik de commissie.
Mijn fractie is blij met de aandacht die de commissie geeft
aan de positie van accountants in het geheel. Ik las ergens dat deze
beroepsgroep heel lang nog aardig uit beeld wist te blijven. Dat is
niet terecht, want het is goed dat wij daar ook naar kijken en met
elkaar over spreken.
De commissie concludeert in aanbeveling 27 dat de accountancy is
tekortgeschoten in haar maatschappelijke taak om zorg te dragen voor
een begrijpelijke en toereikende toelichting op de jaarrekeningen van
financiële instellingen, in het bijzonder de toelichting op
onzekerheden in de waardering van financiële activa. Dat is een hard
oordeel. De inzet om in de toekomst zulke tekortkomingen te voorkomen
wordt door de commissie nu zo goed als volledig aan de beroepsgroep
overgelaten. De commissie geeft ook nog aan daar verwachtingen bij te
hebben. Ik neem aan dat dit positieve verwachtingen zijn; het zou me
verbazen als dat niet zo was. Toch wil ik van de commissie een
toelichting op dit punt hebben. Kijkend naar wat er gaande is in deze
wereld, vraag ik me af: vanwaar dit grote vertrouwen?
Ik zeg dit tevens met de kennis van het rapport van de AFM
dat op 1 september is uitgekomen. De AFM heeft gekeken naar de vier
grootste accountantsbedrijven. Over de conclusies van dat rapport zijn
inmiddels schriftelijke vragen gesteld door de SGP. De conclusies zijn
erg hard. Er zit een spanningsveld in het functioneren van
accountantskantoren. We kunnen dat niet ontkennen; het wordt in de
sector zelf ook erkend. De kantoren hebben aan de ene kant een
maatschappelijke taak, maar aan de andere kant zijn het commerciële, op
winst gerichte ondernemingen. De vraag is: worden deze ondernemingen
niet vooral gestuurd door hun opdrachtgevers? Zou de overheid in dezen
niet een meer sturende rol moeten hebben? Ik verzoek de commissie
daarom om, met het onderzoek van de AFM naar het functioneren van
accountants in de hand, nog eens te reflecteren op haar eigen
aanbeveling en op de hardheid van die aanbeveling of het ontbreken
daarvan.
Het valt mij op dat veel aanbevelingen zijn gericht op het
maken van keuzes in Europees verband. De voorgaande sprekers hebben
daar reeds op gewezen. Het geldt met name voor de aanbevelingen die
raken aan het toezicht. Natuurlijk is daar wel iets voor te zeggen,
maar toch. Het valt eveneens op dat de commissie de bankenheffing ook
afhankelijk maakt van de keuzes die worden gemaakt in andere landen. Is
dit niet bij uitstek een onderwerp waarbij ons land een eigen keuze zou
kunnen en moeten maken? Ik vond de schriftelijke antwoorden van de
commissie niet heel erg stevig. Dit lijkt me iets om donderdag nog eens
over door te praten. Ik zou graag van de commissie horen wat de
beweegreden zijn om dit niet op nationaal niveau neer te leggen, maar
ons afhankelijk te maken van allerlei andere landen. Daardoor is het
grote risico aanwezig dat dit onderwerp steeds verder achter de horizon
zal verdwijnen, terwijl wij wel de urgentie voelen om er iets mee te
doen.
Ik heb twee punten enigszins gemist in het rapport.
Allereerst het "leverage key"-probleem, oftewel: het subsidiëren van
vreemd vermogen. Dit staat haaks op de financiële instabiliteit en
vormt de basis voor wat is geworden tot de kredietcrisis. In Nederland
faciliteren we nog steeds het maken van schulden door het toestaan van
renteaftrek. Hoe ziet de commissie deze subsidie op vreemd vermogen in
het licht van haar eigen rapport en aanbevelingen? Moeten we hier ook
niet een zeker halt aan toeroepen?
Last but not least mis ik in het rapport een schets van wat
ik de "financiële ethiek" noem. Heeft de crisis ons niet vooral ook
laten zien dat er een groot gebrek was aan het maken van morele keuzes?
Het kan geen kwaad om betrokkenen in de financiële wereld, maar ook
burgers zelf en de politiek, daarvan meer bewust te maken. Het valt mij
op dat de commissie op dit punt geen enkele aanbeveling heeft gedaan.
Is dat een bewuste keuze? In dat geval horen wij dat graag. Wij zouden
graag zien dat het uitspreken van het belang van aandacht voor
financiële ethiek meegenomen wordt in dit prachtige rapport. Er kan
aandacht aan worden gegeven in de financieel-economische studies die in
ons land op allerlei verschillende niveaus worden gedaan, maar ook in
de financiële wereld zelf.
Ik sluit af. Zo meteen heb ik een ander overleg in dit
gebouw en ik zal dus de vergaderzaal moeten verlaten, maar ik zeg tegen
de commissie: er wordt meegeluisterd. Ik hoop er Deo volente donderdag
gewoon weer bij te zijn.
De heer Van Vliet (PVV): Ik heb een vraag naar aanleiding van het
betoog van de heer Slob over de schuldvraag bij de kredietcrisis. Ik
heb als consument een hypothecaire lening afgesloten. Daarmee heb ik
een woning gekocht. Als ik daarmee heb bijgedragen aan de
kredietcrisis, bied ik daarvoor bij dezen mijn oprechte excuses aan.
Kijk echter eens naar de heer Rijkman Groenink van ABN AMRO. Hij heeft
die bank helpen opknippen, heeft 30 mln. in zijn zak gestoken en is
vervolgens weggelopen. Wie draagt er dan meer bij aan de kredietcrisis?
ABN AMRO is bijna failliet gegaan en kon alleen door de Staat overeind
worden gehouden. De raad van bestuur is bij een gemiddelde bank veruit
de machtigste factor. Ik krijg graag een korte toelichting van de heer
Slob op zijn uitspraken hierover.
De heer Slob (ChristenUnie): Ik heb, het rapport van de commissie
lezend, juist geconstateerd dat zij niet in de valkuil is gestapt van
het aanwijzen van een hoofdschuldige. Wel constateert zij dat, het hele
speelveld overziend, waar verschillende actoren hun plekje hebben en
waarin we de burger niet volledig kunnen vergeten, eenieder op zijn
eigen plekje een bepaalde uitwerking heeft gehad, zodat kon ontstaan
wat nu is ontstaan: een grote financiële crisis, met alle gevolgen van
dien. Als je wel gaat inzoomen op de verschillende actoren, kan er een
verschil in weging ontstaan, in verantwoordelijkheden en in het
beoordelen van keuzes. Dat spreekt voor zich. Ik denk dat wijzelf ook
niet in die valkuil moeten stappen. We hoeven elkaar en de burger geen
complexen aan te praten, maar we mogen wel van iedereen bepaalde dingen
vragen. Als je ziet dat ons hele financiële systeem, waarvoor we
allemaal toch een bepaalde verantwoordelijkheid dragen, zo is
doorgedraaid, wat betekent dat dan voor ons handelen naar de toekomst?
Hoe kunnen we het anders, beter doen? Ik geef een voorbeeld van het
aangaan van schulden. Iedere burger zal voor zichzelf moeten afwegen
hoever hij wil gaan als het gaat om het op zich nemen en het later
afbetalen van schulden. De overheid draagt daarin ook een
verantwoordelijkheid als het gaat om wat daarin qua wet- en regelgeving
wordt toegestaan. Als we constateren dat we op dat front vastlopen, is
dat een moment om stil te staan bij de vraag hoe we het nu doen, en hoe
we het beter kunnen gaan doen. Die vraag heb ik neergelegd bij de
commissie. Laten we die kansen niet verloren laten gaan door ons dan te
verliezen in een potje schuld geven aan de ander, want daarmee schieten
we per saldo heel weinig op.
Arie Slob