Loorbach: Akzo-uitspraak dwingt tot discussie onafhankelijkheid
Cohen-advocaat
Lex van Almelo
Een interne advocaat is gezien de nauwe banden met zijn werkgever
beroepsmatig niet even onafhankelijk als een externe advocaat. Daarom
kan een advocaat die in dienst is van zijn cliënt tegenover de Europese
Commissie als mededingingsautoriteit geen beroep doen op het
verschoningsrecht. Dat heeft het Europese Hof van Justitie vandaag
bepaald. Het Hof heeft hiermee de conclusie van advocaat-generaal
Kokott overgenomen en de beslissing van het Gerecht van Eerste Aanleg
in stand gelaten. Dat gerecht heeft het verzoek van Akzo Nobel en
Akcros om de communicatie met hun interne advocaat te beschermen
afgewezen, omdat die advocaat niet onafhankelijk genoeg is. Volgens de
Luxemburgse rechtspraak is dat sinds 1982 één van de eisen om voor het
verschoningsrecht in aanmerking te komen. De andere is dat de
communicatie gaat over de juridische verdediging van de cliënt. De Orde
van Advocaten had zich aangesloten bij het hoger beroep van Akzo Nobel,
omdat de Orde vindt dat de advocaat in dienstbetrekking mede gezien
zijn beroepsregels en onafhankelijkheidswaarborgen ook een beroep moet
kunnen doen op het verschoningsrecht. Het Hof gaat daarin dus niet mee.
Algemeen deken Jan Loorbach noemt de uitspraak `ongelukkig', omdat er
een onderscheid wordt gemaakt tussen advocaten in dienstbetrekking en
andere advocaten. Hij wijst erop dat de uitspraak heel specifiek het
Europese mededingingsrecht betreft, maar ziet wel dat de argumenten die
worden genoemd nopen tot een brede discussie over de onafhankelijkheid
en het verschoningsrecht van advocaten in dienstbetrekking. De Orde zal
hierover in overleg treden met de beroepsgroep en het ministerie van
Justitie.
---
Nederlandse Orde van Advocaten