Rijksoverheid
Datum 14 september 2010
Schriftelijke vragen van Kamerlid Leijten over tekorten voor GGZ)
preventie
Geachte voorzitter,
Hierbij zend ik U de antwoorden op de vragen van het Kamerlid Leijten (SP) over
tekorten voor GGZ)preventie (2010Z09919).
Hoogachtend,
de Minister van Volksgezondheid,
Welzijn en Sport,
dr. A. Klink
Vragen van het lid Leijten (SP) aan de minister van Volksgezondheid, Welzijn en
Sport over tekorten voor GGZ)preventie. (Ingezonden 25 juni 2010)
1
Wat is uw reactie op het bericht over dreigende kaalslag in de GGZ)preventie? Is
dit het door u beoogde effect van bezuinigingen? 1)
In het artikel wordt bericht over mogelijke voornemens tot bezuinigingen door
gemeenten. In hoeverre deze voornemens worden uitgevoerd is mij niet bekend.
In het bericht wordt daarnaast de indruk gewekt dat er onduidelijkheid bestaat
over wie nu verantwoordelijk is voor de verschillende vormen van GGZ)preventie.
2
Herinnert u zich uw antwoord op eerdere vragen, waarin u stelde dat gemeenten
verantwoordelijk zijn voor het maken van afspraken over selectieve preventie?
Vindt u het acceptabel dat gemeenten en zorgverzekeraars de
verantwoordelijkheid naar elkaar afschuiven? Wie moet hier de regie voeren? 2)
Ja, ik herinner me die antwoorden. Selectieve preventie hoort tot het domein van
de gemeenten. Als het zo zou zijn dat gemeenten en zorgverzekeraars
verantwoordelijkheden naar elkaar afschuiven, vind ik dat geen goede zaak. Gelet
op de kennelijke onduidelijkheid zal ik in overleg treden met GGZ Nederland,
Zorgverzekeraars Nederland en de Vereniging van Nederlandse Gemeenten om te
bezien in hoeverre er sprake is van een probleem en zo nodig te komen tot
afspraken over de onderlinge verantwoordelijkheidsverdeling.
3
Bent u van mening dat preventieactiviteiten voor mensen die een angststoornis,
eetstoornis of gokverslaving dreigen te ontwikkelen moeten kunnen worden
voortgezet? Zo nee, waarom niet? Zo ja, uit welke gelden moeten deze
activiteiten worden bekostigd?
Om voor vergoeding van geïndiceerde of zorggerelateerde preventie binnen het
kader van de Zorgverzekeringswet in aanmerking te komen is voldoende
'evidence' ten aanzien van de werkzaamheid noodzakelijk. Het ligt voor de hand
dat ook gemeenten, binnen het kader van hun verantwoordelijkheid voor
universele en selectieve preventie, duidelijkheid willen over de effectiviteit van
interventies.
Het College voor Zorgverzekeringen (CVZ) heeft in een advies in augustus 2009
vastgesteld dat voorlopig alleen voldoende 'evidence' beschikbaar is ten aanzien
van preventieve activiteiten voor depressie en overmatig alcoholgebruik. Voor alle
andere psychische stoornissen is aanvullende informatie noodzakelijk. Dit kan
door veldpartijen vergaard worden door middel van aanvullend wetenschappelijk
onderzoek. Ook de ontwikkeling van Routine Outcome Monitoring (ROM) in de
curatieve GGZ biedt goede aanknopingspunten. Op basis van ROM is het op
langere termijn mogelijk specifieke kennis over de effectiviteit van behandeling te
verzamelen. Hier kan geïndiceerde en zorggerelateerde preventie een integraal
onderdeel van zijn. Zodra er voldoende informatie beschikbaar is over
werkzaamheid van preventieve activiteiten, vergelijkbaar met die voor depressie
en alcoholgebruik, kan vervolgens het CVZ om een nieuw advies gevraagd
worden.
4
Deelt u de mening dat bezuinigingen op langere termijn juist tot meer kosten
leidt, onder meer door (langdurige) GGZ)behandeling en arbeidsuitval? Zo nee,
waarom niet? Zo ja, wat gaat u doen om deze kosten en dit onnodige leed in de
toekomst te vermijden?
Onderzoek toont aan dat 'evidence based' preventieactiviteiten het ontstaan van
nieuwe psychische aandoeningen en chronisch verloop kunnen voorkomen en
daarmee de kosten kunnen drukken. Voor wat betreft preventieactiviteiten
waarvan op dit moment de effectiviteit niet kan worden vastgesteld, verwijs ik u
naar het antwoord op vraag 3.
5
Deelt u de mening dat preventiegelden in de Wet maatschappelijke ondersteuning
geoormerkt zouden moeten worden? Zo nee, hoe voorkomt u dat doelgroepen van
GGZ)preventie het slachtoffer worden van bezuinigingen door gemeenten?
Nee, ik deel deze mening niet. Door de verschillende onderdelen van de Wmo niet
te oormerken is integraal beleid mogelijk. Dit betekent dat gemeenten alle
diensten goed op elkaar kunnen afstemmen. De sturingsfilosofie van de Wmo is
gebaseerd op horizontalisering. Gemeenten moeten hun inwoners en relevante
partijen goed betrekken bij het ontwikkelen van het beleid. Op lokaal niveau wordt
de keuze gemaakt over de inzet van middelen. Vervolgens leggen gemeenten
hierover verantwoording af aan hun eigen inwoners.
6
Deelt u de mening dat het bureaucratisch is dat GGZ)organisaties
preventieprogramma's voor familieleden en mantelzorgers slechts kunnen
declareren bij de zorgverzekeraars wanneer zij hen inschrijven als 'nevencliënten'?
Zo ja, hoe gaat u hieraan een einde maken? Zo nee, kunt u aantonen dat de
bijbehorende administratieve handelingen de zorgkosten niet doen toenemen?
Het is mij bekend dat in de bekostigingsystematiek voor 2008 het in sommige
gevallen noodzakelijk was om familieleden of mantelzorgers als nevencliënt te
benoemen ten behoeve van declaratie. In de huidige situatie wordt binnen het
kader van de DBC GGZ systematiek een ander onderscheid gemaakt, namelijk
tussen geïndiceerde en zorggerelateerde preventie.
Daar waar familieleden of mantelzorgers vragen om preventieve zorg is er over
het algemeen sprake van geïndiceerde preventie, omdat zij een familiair verhoogd
risico op psychische klachten kennen. Declaratie vindt plaats op basis van een
zogenaamd Overig Product (OVP). Behalve een bepaling van de doelgroep voor
geïndiceerde preventie zijn in de bijbehorende beleidsregel van de Nederlandse
Zorgautoriteit (NZa) geen eisen geformuleerd, die leiden tot een verhoging van
administratieve lasten.
Wanneer de psychische klachten dusdanig ernstig zijn dat gesproken kan worden
van een stoornis geldt voor familieleden of mantelzorgers, net als voor alle andere
patiënten, dat zij in aanmerking komen voor zorggerelateerde preventie.
Dit betekent dat een behandelaar binnen de DBC GGZ systematiek tijd registreert,
voor zover de activiteiten zich richten op het voorkomen van terugval of als
onderdeel van de individuele behandeling bij een primaire diagnose. Een familielid
of mantelzorger krijgt dan als patiënt bijvoorbeeld een leefstijltraining om
(herhaling van) een depressie te voorkomen. Omdat zorggerelateerde preventie
integraal onderdeel kan zijn van een DBC is er geen sprake van een onnodige
verzwaring van administratieve lasten.
1) Psy, 14 juni 2010: "Kaalslag dreigt voor effectieve ggz)preventie"
http://www.psy.nl/meer)nieuws/nieuwsbericht/article/kaalslag)dreigt)voor)
lucratieve)ggz)preventie/
2) Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2008)2009, nr. 1030