Europees Hof v Justitie


Hof van Justitie van de Europese Unie PERSCOMMUNIQUÉ nr. 90/10 Luxemburg, 14 september 2010

Pers en Voorlichting

Arrest in zaak C-550/07 P Akzo Nobel Chemicals Ltd / Commissie

Op mededingingsrechtelijk gebied valt communicatie tussen een onderneming en een interne advocaat niet onder de vertrouwelijkheid van de communicatie tussen cliënten en advocaten Bij beschikking van 10 februari 20031 heeft de Commissie Akzo Nobel Chemicals en haar dochteronderneming Akcros Chemicals gelast zich te onderwerpen aan verificaties die waren bedoeld om bewijzen van eventuele mededingingsverstorende praktijken op te sporen. Deze verificaties zijn verricht door ambtenaren van de Commissie, bijgestaan door vertegenwoordigers van het Office of Fair Trading (OFT, de Britse mededingingsautoriteit), in de kantoren van Akzo Nobel en Akcros in het Verenigd Koninkrijk. Bij het onderzoek van de inbeslaggenomen stukken rees een meningsverschil over onder meer twee e-mails, gewisseld tussen de general manager van Akcros en de coördinator mededingingsrecht van Akzo, een in Nederland op het tableau ingeschreven advocaat, die lid van de juridische dienst van Akzo en dus in vaste dienst van deze onderneming was. Na deze documenten te hebben onderzocht, oordeelde de Commissie dat zij niet onder de vertrouwelijkheid van de communicatie tussen advocaten en cliënten vielen. Bij beschikking van 8 mei 20032 heeft de Commissie het verzoek van deze beide ondernemingen om bescherming van de litigieuze documenten uit hoofde van de vertrouwelijkheid van de communicatie tussen advocaten en cliënten afgewezen. Tegen deze beide beschikkingen hebben Akzo Nobel en Akcros beroep ingesteld bij het Gerecht, dat bij arrest van 17 september 20073 is afgewezen. De ondernemingen hebben daarop een hogere voorziening tegen dit arrest ingesteld bij het Hof. Ter ondersteuning van hun hogere voorziening voeren Akzo Nobel en Akcros in wezen aan dat het Gerecht ten onrechte heeft geweigerd aan de beide met de interne advocaat uitgewisselde e-mails de bescherming uit hoofde van de vertrouwelijkheid van de communicatie tussen advocaten en cliënten toe te kennen. Het Hof heeft zich bij een eerdere gelegenheid reeds uitgesproken over de omvang van die bescherming in het arrest AM & S Europe/Commissie4 door te oordelen dat deze onderworpen is aan twee cumulatieve voorwaarden. In de eerste plaats moet de briefwisseling met de advocaat plaatsvinden in het kader van het ,,recht van verdediging van de cliënt" en in de tweede plaats moet de briefwisseling afkomstig zijn van ,,onafhankelijke advocaten", dat wil zeggen ,,advocaten die niet in dienstbetrekking zijn bij hun cliënt". Met betrekking tot de tweede voorwaarde heeft het Hof in het vandaag gewezen arrest opgemerkt dat het vereiste betreffende de hoedanigheid van onafhankelijk advocaat, berust op een opvatting van de rol van de advocaat als medewerker bij de rechtspleging, die geheel onafhankelijk en in het overwegend belang van deze rechtspleging de door zijn client benodigde rechtskundige bijstand
1 Beschikking C(2003) 559/4 van de Commissie van 10 februari 2003 2 Beschikking C(2003) 1533 van de Commissie van 8 mei 2003 3 Arrest van het Gerecht van 17 september 2007, Akzo Nobel Chemicals en Akcros/Commissie, zie ook CP 62/07 4 Arrest van het Hof van 18 mei 1982, AM & S Europe/Commissie

www.curia.europa.eu



moet verlenen. Hieruit volgt dat het vereiste van onafhankelijkheid veronderstelt dat er geen enkele dienstbetrekking tussen de advocaat en zijn cliënt bestaat, zodat de bescherming uit hoofde van het beginsel van de vertrouwelijkheid zich niet uitstrekt tot hetgeen binnen een onderneming of binnen een groep van ondernemingen met de interne advocaten wordt uitgewisseld. Het Hof is van oordeel dat een advocaat in dienstbetrekking, ondanks zijn toelating als advocaat en de daarmee samenhangende gedragsrechtelijke voorwaarden, niet even onafhankelijk is van zijn werkgever als een advocaat die in een extern advocatenkantoor werkzaam is tegenover zijn cliënt. Niettegenstaande de beroepsregels die van toepassing zijn, kan een interne advocaat, ongeacht de waarborgen voor een onafhankelijke beroepsuitoefening waarover hij beschikt, niet met een externe advocaat worden gelijkgesteld vanwege de omstandigheid dat hij in loondienst is. Door die omstandigheid kan een interne advocaat niet van de door zijn werkgever gevolgde commerciële strategieën afwijken en zijn zijn mogelijkheden om beroepsmatig onafhankelijk te handelen in geding. Bovendien kan een interne advocaat worden verzocht nog andere taken op zich te nemen, zoals in deze zaak die van coördinator voor het mededingingsrecht, die een weerslag kunnen hebben op het commerciële beleid van de onderneming. Dergelijke taken kunnen de nauwe banden van de advocaat met zijn cliënt enkel versterken. In die omstandigheden oordeelt het Hof dat de interne advocaat vanwege zowel zijn economische afhankelijkheid als de nauwe banden met zijn werkgever, beroepsmatig niet even onafhankelijk is als een externe advocaat. Bijgevolg heeft het Gerecht geen blijk van een onjuiste rechtsopvatting gegeven ten aanzien van de tweede voorwaarde van het beginsel van de vertrouwelijkheid dat in het arrest AM & S Europe/Commissie is genoemd. Het Hof oordeelt voorts dat deze uitlegging niet in strijd komt met het beginsel van gelijke behandeling, aangezien de interne advocaat zich in een wezenlijk andere positie bevindt dan een externe advocaat. Op het argument van Akzo Nobel en Akcros dat het nationale recht op dit punt een ontwikkeling heeft doorgemaakt, antwoordt het Hof dat uit de rechtsorden van de lidstaten geen overheersende tendens naar een bescherming van de vertrouwelijkheid van de communicatie binnen een onderneming of groep van ondernemingen met interne advocaten kan worden afgeleid. Bijgevolg is het Hof van oordeel dat de huidige stand van het recht in de lidstaten het niet rechtvaardigt om de rechtspraak in de zin van een erkenning van het voordeel van het beginsel van de vertrouwelijkheid voor interne advocaten te laten evolueren. De ontwikkeling van de rechtsorde van de Unie en de wijziging van de regels inzake mededingingsprocedures5 kunnen evenmin een kentering van de rechtspraak zoals die volgt uit het arrest AM & S Europe/Commissie rechtvaardigen. Naar aanleiding van het betoog van Akzo en Akcros dat de uitlegging van het Gerecht het niveau van bescherming van de rechten van verdediging van ondernemingen verlaagt, oordeelt het Hof dat elk rechtssubject dat een beroep wil doen op advisering door een advocaat, de beperkingen en voorwaarden die aan de uitoefening van dat beroep worden gesteld, moet aanvaarden. De modaliteiten voor de bescherming van de vertrouwelijkheid van de communicatie tussen advocaten en cliënten vormen een onderdeel van die beperkingen en voorwaarden. Wat ten slotte de niet-naleving van het beginsel van de rechtszekerheid betreft, die door Akzo Nobel en Akcros was ingeroepen, is het Hof van oordeel dat dit laatste er niet toe verplicht om voor onderzoeksprocedures op nationaal niveau en voor die onder leiding van de Commissie, identieke criteria te hanteren voor wat betreft de vertrouwelijkheid van de communicatie tussen advocaten en cliënten. Bijgevolg doet het feit dat in het kader van door de Commissie verrichte verificaties de bescherming van de communicatie beperkt is tot hetgeen met de externe advocaten is uitgewisseld, geen afbreuk aan dit beginsel. Bijgevolg wijst het Hof de door Akzo en Akcros ingestelde hogere voorziening af. 5 Verordening (EG) nr. 1/2003 van de Raad van 16 december 2002 betreffende de uitvoering van de mededingingsregels van de artikelen 81 en 82 van het Verdrag (PB L 1, blz. 1)

www.curia.europa.eu



Voor de media bestemd niet-officieel stuk, dat het Hof van Justitie niet bindt. De volledige tekst van het arrest is op de dag van de uitspraak te vinden op de website CURIA. Contactpersoon voor de pers: Stefaan Van der Jeught (+352) 4303 2170

www.curia.europa.eu