Ministerraad
'Claw back'-regeling bonussen naar Tweede Kamer
Persbericht | 10-09-2010
Buitensporige bonussen moeten in de toekomst kunnen worden aangepast of
worden teruggevorderd. Dat geldt voor bonussen die achteraf bezien zijn
toegekend op basis van onjuiste informatie ('claw back') en voor
bonussen waarvan uitkering wegens onredelijkheid en onbillijkheid niet
kan worden gerechtvaardigd. De ministerraad heeft op voorstel van
minister Hirsch Ballin van Justitie en minister De Jager van Financiën
ingestemd met toezending aan de Tweede Kamer van een daartoe strekkend
wetsvoorstel met een nader rapport naar aanleiding van het advies van
de Raad van State.
De regeling geldt voor bestuurders van alle NV's en van alle financiële
ondernemingen, waaronder banken, verzekeraars en
beleggingsondernemingen. Voor financiële ondernemingen geldt bovendien
dat ook dagelijks beleidsbepalers worden geraakt. Daarnaast gaan De
Nederlandsche Bank en de Autoriteit Financiële Markten de deskundigheid
van commissarissen bij financiële ondernemingen toetsen.
Buitensporige bonussen hebben bijgedragen aan een - achteraf gezien -
onverantwoorde risicobereidheid binnen financiële instellingen, waarna
de overheid bedrijven in deze sector heeft moeten ondersteunen. Ook bij
andere NV's kunnen bonussen zo hoog zijn dat de ontvangers zich niet
langer laten leiden door het (lange termijn) belang van de onderneming.
De nieuwe regeling raakt ook bestaande contracten.
De raad van commissarissen kan de hoogte van de bonus aanpassen als
uitkering ervan naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid
onaanvaardbaar zou zijn. Dit is bijvoorbeeld het geval indien de
economische situatie van het bedrijf ongunstig is terwijl met die
omstandigheid onvoldoende rekening is gehouden toen de bonus in het
vooruitzicht werd gesteld. Een terugvordering is bijvoorbeeld mogelijk
als achteraf blijkt dat de doelen waarop de bonus is gebaseerd in
werkelijkheid niet zijn bereikt. De raad van commissarissen legt via
het jaarverslag verantwoording af aan de algemene vergadering over het
al dan niet gebruik maken van de bevoegdheden tot aanpassing of
terugvordering.