Rijksoverheid
Datum 3 september 2010
Betreft studentenparticipatie bij universiteiten en hogescholen
1. Inleiding
Op 15 juni 2009 heeft de toenmalig Minister van Onderwijs, Cultuur en
Wetenschap in een wetgevingsoverleg met uw Kamer overleg gevoerd over het
wetsvoorstel versterking besturing. Uw Kamer heeft vervolgens twee moties over
studentenparticipatie aangenomen.
* motie 31 821 nr. 43 van de leden Anker (CU) en Van Dijk (CDA), waarin de
regering wordt verzocht opnieuw in gesprek te gaan met de betrokken
instellingen en organisaties teneinde een plan van aanpak op te stellen om de
belemmeringen voor studenten om over te gaan tot het vervullen van een
bestuursfunctie of medezeggenschapsfunctie in kaart te brengen, deze
gesignaleerde belemmeringen naar vermogen op te lossen en de Kamer over de
uitkomsten daarvan te informeren;
* motie 31 821 nr. 47 van de leden Zijlstra (VVD), Van Dijk (CDA), Van Dijk
(CDA) en Dibi (GL), waarin de regering wordt verzocht onderzoek te laten doen
naar het functioneren van de opleidingscommissies en de mogelijkheden om
hun rol te versterken en daarin in ieder geval aandacht te besteden aan de
mogelijkheid tot rechtstreekse rechtsgang, instemmingsrecht op zaken die te
maken hebben met de inhoud en kwaliteit van een opleiding, opname van het
functioneren van de opleidingscommissies in het accreditatiekader en het recht
de opleidingscommissies op te waarderen tot medezeggenschapsorgaan.
Daarnaast heeft de toenmalig Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap
met zijn brief van 27 april 2009 (Kamerstuk 31 700 VIII nr. 174) een onderzoek
van de Inspectie van het Onderwijs aangekondigd naar de keuzes die instellingen
maken omtrent te ondersteunen bestuursfuncties via het profileringsfonds en de
omvang van de beschikbaar gestelde middelen en hij heeft toegezegd te bezien of
de resultaten van dit onderzoek aanleiding geven om maatregelen te nemen. De
resultaten van dit onderzoek betrek ik bij deze brief.
Met zijn brief van 18 juni 2009 (Kamerstuk 31 821 nr. 53) heeft de toenmalig
Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap meegedeeld dat hij uw Kamer
over een jaar over een en ander zal informeren. Met deze brief doe ik deze
toezegging gestand.
Ik ga hierna op de verschillende elementen in.
2. Het belang van medezeggenschap en bestuur
Uit de evaluatie van de wet Modernisering Universitaire Bestuursorganisatie
(MUB) van het CHEPS in 2005 is gebleken dat de bestuursorganisatie als een
werkbaar kader wordt beschouwd en over het geheel genomen als positief wordt
ervaren. Grote onvolkomenheden zijn niet gesignaleerd. Wel is de evaluatie
aanleiding geweest om de positie van de studenten, ook die in het hoger
beroepsonderwijs, verder te versterken. Immers medezeggenschap van
studenten in het hoger onderwijs is buitengewoon belangrijk. Op de eerste plaats
houdt medezeggenschap en de inbreng van studenten het bestuur van de
hogeronderwijsinstellingen scherp en zelfkritisch en waarborgt het de belangen
van studenten ook in de bestuurlijke processen binnen de instelling en opleiding.
Op de tweede plaats vervult medezeggenschap een belangrijke functie in de
interne kwaliteitsbewaking en vooral in de vormgeving van het eigen systeem van
kwaliteitsborging en kwaliteitsbeleid van de instelling. Op de derde plaats
bevorderen studenten die in medezeggenschap en bestuur actief zijn een bloeiend
maatschappelijk en intellectueel klimaat binnen de instelling. Door betrokkenheid
bij de activiteiten van de instelling en daarin te participeren vanuit een houding
van medeverantwoordelijkheid dragen studenten bij aan een uitdagende
studiecultuur en zorgen zij voor binding tussen instellingen en studenten.
Medezeggenschap draagt zo ook bij aan studiesucces. En tot slot, maar niet in de
laatste plaats, zijn bestuurlijke activiteiten belangrijk voor de persoonlijke
ontwikkeling van de student zelf.
Met de Wet versterking besturing is de positie van de student verder versterkt:
* Medezeggenschapsbevoegdheden zijn uitgebreid, zoals adviesrecht ten aanzien
van de hoogte van het collegegeld, instemmingsrecht op het profileringsfonds,
recht op informatie over de beloning van bestuurders.
* De rechtsbescherming is verbeterd en vereenvoudigd via een landelijke
geschillencommissie met beroepsmogelijkheid bij de Ondernemingskamer.
Daarbij zijn ook de toetsingsgronden bij het onthouden van instemming door
de medezeggenschap verbeterd.
* Het informatierecht wordt onder de rechtsbeschermingprocedure van de
medezeggenschap gebracht. Ook de regeling van geschillen bij
opleidingscommissies wordt verbeterd.
* De leden van de raad van toezicht zullen worden benoemd op basis van vooraf
openbaar gemaakte profielen. Dit bevordert de transparantie van het
benoemingsproces en de wijze waarop de raad wordt samengesteld. De positie
van studenten en personeel wordt versterkt door hen in de gelegenheid te
stellen aan de raad advies uit te brengen over deze profielen. Bij de openbare
universiteiten blijft het horen van studenten en personeel bij benoeming en
ontslag van een lid van de raad van toezicht gehandhaafd, evenals de plicht
van de minister om een lid te benoemen dat "in het bijzonder het vertrouwen
geniet" van studenten en personeel.
* Studenten krijgen samen met het personeel de bevoegdheid een lid van de
landelijke geschillencommissie voor te dragen.
* Voor actieve betrokkenheid bij medezeggenschap is er een profileringsfonds
dat het bestaande afstudeerfonds vervangt. De instelling is verplicht aan
studentleden van medezeggenschapsorganen een financiële tegemoetkoming
te verstrekken via het profileringsfonds.
* De facilitering van deelname aan opleidingscommissies wordt versterkt.
* Instellingen kunnen binnen de geldende financiële kaders een
medezeggenschapsfunctionaris aanstellen.
3. Studentenparticipatie
Medezeggenschap en bestuurlijke participatie van studenten behoren adequaat in
wet# en regelgeving verankerd te zijn. Maar minstens zo belangrijk is dat er
binnen de instellingen en bij de studenten een cultuur aanwezig is die ertoe leidt
dat ook daadwerkelijk van actieve participatie van studenten in medezeggenschap
en cultuur sprake is. Motie nr. 43 vraagt hiervoor aandacht.
In het kader van het in de motie vermelde plan van aanpak heb ik de betrokken
organisaties uitgenodigd voor een reeks gesprekken op ambtelijk niveau. Een
startgesprek, met vertegenwoordigers van VSNU, HBO#raad, LSVb, ISO, Landelijk
Kamer van Verenigingen LKvV en de Inspectie van het Onderwijs, heeft op
15 december 2009 plaatsgevonden. In het gesprek zijn de gesprekspartners
geïnformeerd over beide hiervoor genoemde onderzoeken en zijn alle partijen
uitgenodigd deel te nemen aan een aantal Ronde Tafels, waar belemmeringen
voor studenten om actief te participeren in medezeggenschap en bestuur centraal
stonden alsmede oplossingen daarvoor. Bedoelde Ronde Tafels hebben
plaatsgevonden op 4 en 22 maart jongstleden en zijn begeleid door De
Argumentenfabriek. Op basis van deze gesprekken heeft De Argumentenfabriek
alle naar voren gebrachte belemmeringen en oplossingen gecategoriseerd en in
een Informatiekaart (zie bijlage) weergegeven. Deze belemmeringen doen zich
vooral voor ten aanzien van tijd, geld, waardering, invloed en faciliteiten. Voor de
gedetailleerde inventarisatie van de belemmeringen en oplossingen verwijs ik u
naar de Informatiekaart en de rapporten van de inspectie waarop ik in de
paragrafen 4 en 5 nader inga.
De Ronde Tafels en de Informatiekaart maken duidelijk dat het om een complexe
materie gaat. Er zijn veel verschillende belemmeringen naar voren gebracht, elk
vaak met meerdere oplossingen. Er is geen sprake van één oplossing. Bovendien
hangen veel van de naar voren gebrachte belemmeringen nauw met elkaar
samen, bijvoorbeeld omdat het zowel om aspecten van tijd als van geld gaat.
Veel belemmeringen en oplossingen, vooral die waar het gaat om faciliteiten,
waardering en invloed, liggen op het vlak van de cultuur van medezeggenschap
en bestuur. Deze spelen op het lokale niveau van de instellingen en de studenten,
bijvoorbeeld waar het gaat om het beschikbaar stellen van faciliteiten, goede
wederzijdse communicatie, programma's zo inrichten dat er ruimte is voor
medezeggenschaps# en bestuurlijke activiteiten van studenten en dergelijke. Ook
de oplossingen voor een aantal belemmeringen op het gebied van tijd en geld
liggen op lokaal niveau, bijvoorbeeld door studenten vooraf duidelijk te maken op
welke financiële ondersteuning ze kunnen rekenen of door studenten meer
mogelijkheden te bieden participatie in opleiding of studie in te passen. Waar
dergelijke belemmeringen aan de orde zijn, roep ik de instellingen en studenten
op om deze punten op lokaal niveau op te pakken.
Oplossingen voor een aantal van de belemmeringen die op lokaal niveau liggen,
kunnen goed vanuit landelijk niveau worden ondersteund, bijvoorbeeld waar het
gaat om het uitwisselen van good practices. Uit de Ronde Tafels is mij gebleken
dat instellingen soms oplossingen hebben gevonden die een positief effect hebben
op de medezeggenschaps# en bestuurscultuur, bijvoorbeeld in de persoon van een
medezeggenschapsfunctionaris. Instellingen weten dit vaak niet van elkaar.
Uitwisseling van good practices en ervaringen kan dan een goede impuls geven
aan de medezeggenschaps# en bestuurscultuur. Ik zal dit punt samen met de
betrokken organisaties oppakken. Ik kom daar aan het einde van de brief op
terug.
Een aantal belemmeringen betreft de financiële ondersteuning van studenten die
medezeggenschaps# en bestuursfuncties vervullen. In paragraaf 4 over het
profileringsfonds ga ik daarop nader in.
Eén van de suggesties om het voor studenten aantrekkelijker te maken om
bestuurlijk actief te zijn is hen, die in verband met bestuurlijke activiteiten
tijdelijk minder of niet studeren, vrij te stellen van collegegeld. Deze suggestie zal
ik niet overnemen. Collegegeld betalen is onlosmakelijk verbonden aan het volgen
van onderwijs en het ingeschreven staan als student. Bovendien moet het ook
voor studenten die een wezenlijk deel van hun tijd besteden aan
medezeggenschaps# en bestuursfuncties mogelijk blijven gebruik te maken van
bepaalde voorzieningen van de instelling. Ingeschreven staan en collegegeld
betalen is daarvoor vereist. Het is ook niet nodig, omdat de Wet versterking
besturing de instellingen ruimere mogelijkheden biedt om de studenten hiervoor
te compenseren. Zie paragraaf 5 over het profileringsfonds.
Wel heb ik besloten om het aantal landelijke bestuursbeurzen te verhogen van
twintig naar veertig (zie de Regeling financiën hoger onderwijs, Staatscourant nr.
12621 van 11 augustus 2010). Met de Wet versterking besturing komen deze
beurzen beschikbaar voor bestuurders van voor het hoger onderwijs relevante
organisaties en politieke jongerenorganisaties.
4. De opleidingscommissie
In motie 47 heeft uw Kamer verzocht om een onderzoek naar het functioneren
van opleidingscommissies en mogelijkheden om hun rol te versterken. In deze
paragraaf ga ik daarop nader in.
De opleidingscommissie is een commissie van deskundigen (personeel en
studenten) met een adviserende taak. Er is in principe voor elke opleiding een
opleidingscommissie, die in gelijke mate uit docenten# en
studentenvertegenwoordigers bestaat. Haar wettelijke taken zijn:
1. advies uitbrengen over de onderwijs# en examenregeling,
2. jaarlijks beoordelen van de wijze van uitvoeren van de onderwijs# en
examenregeling,
3. gevraagd of ongevraagd advies uitbrengen aan het bestuur van de opleiding
over alle aangelegenheden betreffende het onderwijs in de opleiding.
De opleidingscommissie is dus geen medezeggenschapsorgaan met gekozen
leden, zoals de (centrale) universiteitsraad en de faculteitsraden in het wo en de
centrale medezeggenschapsraad en de deelraden in het hbo. Ze heeft dan ook
niet dezelfde rechten en plichten als een gekozen medezeggenschapsorgaan en
kan bijvoorbeeld geen zaak aanhangig maken bij de geschillencommissie. Met
name op dit laatste punt versterkt de Wet versterking besturing de positie van de
opleidingscommissies (zie ook paragraaf 1):
* Opleidingscommissies zenden hun adviezen naar het desbetreffende
medezeggenschapsorgaan. Zo kan het medezeggenschapsorgaan rekening
houden met de adviezen van de opleidingscommissies.
* Als de instelling zich geen rekenschap geeft van de adviezen van de
opleidingscommissie, kan het medezeggenschapsorgaan een zaak bij de
geschillencommissie aanhangig maken.
Daarnaast biedt de Wet versterking besturing een wettelijke basis voor de
professionalisering van de leden van de opleidingscommissie.
Naar aanleiding van motie nr. 47 heb ik de Inspectie van het Onderwijs gevraagd
onderzoek te doen naar het functioneren van opleidingscommissies. De uitvoering
van het onderzoek is grotendeels aan ResearchNed uitbesteed. De rapporten van
de inspectie en van ResearchNed treft u hierbij aan.
De inspectie constateert dat de opleidingscommissies in het hoger onderwijs in
het algemeen naar behoren functioneren, in het wo beter dan in het hbo. Zo
hebben in het wo alle opleidingen de afgelopen drie jaar een functionerende
opleidingscommissie gehad, in het hbo is dit voor het overgrote deel het geval
geweest. In het hbo hebben opleidingscommissies vaker vacatures dan in het wo
en het is in het hbo ook moeilijker studentleden te vinden dan in het wo. Er zijn
zeker in het hbo veel studenten die niet weten van het bestaan van
opleidingscommissies.
Opleidingscommissies vinden in het algemeen dat de juiste taken in de WHW zijn
vastgelegd. Wel vatten zij hun taak breder op dan de expliciet in de wet
genoemde kerntaak.
De opleidingscommissies ervaren gebrek aan communicatie over de besluiten die
naar aanleiding van de adviezen van de opleidingscommissie worden genomen als
de belangrijkste belemmerende factor voor het goed functioneren van
opleidingscommissies. Over de wijze waarop daadwerkelijk met de adviezen wordt
omgegaan zijn de opleidingscommissies niet ontevreden.
Wat de faciliteiten betreft zijn de opleidingscommissies het meest kritisch over de
scholingsfaciliteiten.
De inspectie komt op basis van haar bevindingen en die van ResearchNed,
waarvoor ik naar de rapporten verwijs, tot een aantal aanbevelingen:
a. Opleidingscommissies kunnen hun effectiviteit, zichtbaarheid en imago
verbeteren door nieuwe leden goed in te werken, frequent en effectief te
vergaderen, goed af te stemmen met andere gremia, het belang van hun
werkzaamheden uit te dragen en studenten en docenten te enthousiasmeren
om te participeren in een opleidingscommissie.
b. Instellingen, met name hogescholen, dienen na te gaan welke opleidingen
geen of geen goed functionerende opleidingscommissie hebben en deze
vervolgens in te richten. Met name in het hbo komt het voor dat het
opleidingen in de afgelopen periode aan een (goed functionerende)
opleidingscommissie heeft ontbroken.
c. Instellingen kunnen inspraak en medezeggenschap beter op elkaar afstemmen,
de terugkoppeling aan de opleidingscommissies verbeteren over wat er met
haar adviezen gebeurt en de professionalisering van de leden van de
opleidingscommissie stimuleren. De instelling kan stimuleren dat de
opleidingscommissie haar adviezen, zoals in de Wet versterking besturing
aangegeven, aan het medezeggenschapsorgaan zendt. Een nadrukkelijker
positionering van de opleidingscommissie als belangrijke schakel in het geheel
van inspraak# en kwaliteitszorgvoorzieningen bevordert de motivatie van de
commissieleden en de bekendheid en het imago van de opleidingscommissie.
d. De overheid zou in de wettelijke formulering van de taak van de
opleidingscommissie meer expliciet tot uitdrukking kunnen brengen dat
adviseren over de bevordering van de kwaliteit van de opleiding de
belangrijkste taak is. Dat zou de positionering van de opleidingscommissie, de
promotie van haar werkzaamheden en uiteindelijk de kwaliteit van de opleiding
ten goede komen.
Opleidingscommissies en instellingen kunnen, door de aan hen gerichte
aanbevelingen a. tot en met c. serieus op te pakken, het goed functioneren van
de opleidingscommissies en de kwaliteit van de opleidingen bevorderen. De onder
aanbeveling c. genoemde professionalisering van leden van de
opleidingscommissie wordt overigens door de Wet versterking besturing
ondersteund, doordat daarin geregeld is dat de decaan, behalve de leden van de
faculteitsraad, ook de leden van de opleidingscommissies in de gelegenheid kan
stellen om de scholing en faciliteiten te ontvangen die zij voor de vervulling van
hun taak nodig hebben.
Op de aan mij gerichte aanbeveling d. ga ik nader in aan het einde van deze
paragraaf.
In de eerder genoemde motie 47 is gevraagd om in het onderzoek naar het
functioneren van opleidingscommissies de volgende punten mee te nemen:
* de mogelijkheid tot rechtstreekse rechtsgang voor een opleidingscommissie;
* de mogelijkheid van instemmingsrecht van de opleidingscommissie op zaken
die te maken hebben met de inhoud en kwaliteit van een opleiding;
* de mogelijkheid opleidingscommissies op te waarderen tot
medezeggenschapsorgaan en
* opname van het functioneren van de opleidingscommissies in het
accreditatiekader.
Ik ga hieronder achtereenvolgens op deze punten in.
Het ontbreken van de mogelijkheid van rechtstreekse rechtsgang voor de
opleidingscommissie wordt in de onderzoeken van inspectie en ResearchNed door
de ondervraagde betrokkenen niet als een knelpunt naar voren gebracht. Deze
mogelijkheid komt al toe aan het medezeggenschapsorgaan. Met de Wet
versterking besturing wordt de opleidingscommissie bovendien gevraagd haar
adviezen aan het medezeggenschapsorgaan te zenden. Het
medezeggenschapsorgaan kan vervolgens eventueel besluiten zaken die de
bevoegdheid van een opleidingscommissie betreffen aanhangig te maken bij de
geschillencommissie.
De onderzoeken van de inspectie en ResearchNed geven evenmin aanleiding de
formele positie van de opleidingscommissie te wijzigen. Het overgrote deel van de
opleidingscommissies ziet als belangrijkste taak het geven van advies over de
kwaliteit van de opleiding en doet dat in de praktijk ook, naar tevredenheid zowel
van de opleidingsmanagers als van de opleidingscommissies. Slechts een klein
aantal van de ondervraagde leden van opleidingscommissies geeft aan naast
adviesrecht ook instemmingsrecht te wensen. Docentleden van
opleidingscommissies geven wel aan dat een duidelijker scheiding van de taken
van opleidingscommissie en het reguliere medezeggenschapsorgaan positief kan
bijdragen aan het functioneren van de opleidingscommissies.
In de WHW is bepaald dat de decaan c.q. het instellingsbestuur voorafgaande
instemming nodig heeft van de faculteitsraad voor elk besluit over vaststelling of
wijziging van de Onderwijs# en examenregeling, met uitzondering van de
onderwerpen die gaan over met name de inhoud van de opleiding, examens,
kwaliteiten op het gebied van kennis, inzicht en vaardigheden die een student aan
het eind van de opleiding moet hebben verworven en studielast. Over de
uitgezonderde onderwerpen heeft het medezeggenschapsorgaan geen
instemmingsrecht. Immers de professionals binnen de instellingen moeten hun
verantwoordelijkheid voor bestuur of voor de inhoud en kwaliteit van de opleiding
kunnen waarmaken. Om dezelfde reden heeft ook de opleidingscommissie geen
instemmingsrecht, maar adviesrecht over deze onderwerpen.
Opwaardering van de opleidingscommissie tot medezeggenschapsorgaan zou de
opleidingscommissie een andere functie geven. Nu heeft zij, zoals hiervoor
aangegeven, de taak om met een eigen, deskundige blik naar de inhoud van een
opleiding en de uitvoering van de onderwijs# en examenregeling te kijken en
hierover te adviseren. Als zij een medezeggenschapsorgaan wordt, ontstaat er
een extra niveau van medezeggenschap naast de reguliere
medezeggenschapsorganen (universiteitsraad en faculteitsraad, dan wel
ondernemingsraad, bijzondere commissie en studentenraad bij de universiteiten,
medezeggenschapsraad en eventuele deelraden, dan wel ondernemingsraad en
studentenraad bij de hogescholen). Op de eerste plaats zou hierdoor een dubbele
medezeggenschapsstructuur ontstaan, met mogelijke geschillen tot gevolg. Op de
tweede plaats kan het reguliere medezeggenschapsorgaan zaken in een bredere
context plaatsen, bijvoorbeeld in het licht van het financiële en personele
faculteitsbeleid. De opleidingscommissie beziet de zaken in het licht van de
kwaliteit van de eigen opleiding.
Over de wenselijkheid om het functioneren van de opleidingscommissies in het
accreditatiekader op te nemen heb ik advies gevraagd aan de Nederlands#
Vlaamse Accreditatieorganisatie (NVAO). Daaruit kwam naar voren dat de
opleidingscommissie de nodige aandacht krijgt bij de instellingstoets en bij de
opleidingsaccreditaties. Bij de instellingstoets op de bekostigde instellingen
behoren de taakstelling en positionering van de opleidingscommissie tot de
beoordelingsstandaarden en zij zijn opgenomen in de conceptbeoordelingskaders.
Bij de opleidingsaccreditatie spreekt het visitatiepanel met de
opleidingscommissie. De focus ligt daarbij op de beoordeling van de gehele
kwaliteitszorg en niet van de verschillende onderdelen afzonderlijk. Het
functioneren van de opleidingscommissie als zodanig is derhalve geen onderwerp
van de beoordeling.
De resultaten van de onderzoeken van de inspectie en ResearchNed geven mij
geen aanleiding om de wettelijke positie van de opleidingscommissies, zoals die in
de Wet versterking besturing is vastgelegd, ingrijpend te herzien. Wel sta ik
positief tegenover de aanbeveling van de inspectie om in de formulering van de
wettelijke taken van de opleidingscommissie meer nadruk te leggen op het
adviseren over de bevordering van de kwaliteit van de opleiding. Ik zal mijn
opvolger vragen de verkenning en voorbereiding van maatregelen, al of niet in de
vorm van wetgeving, ter hand te nemen.
Tot slot van deze paragraaf sta ik stil bij de verschillen tussen hbo en wo.
De participatiecultuur binnen het hbo en het wo verschillen nog veel van elkaar.
Participatie in het wo kent een langere traditie dan in het hbo, dat als onderdeel
van het ho#stelsel zelf ook veel korter bestaat dan het wo. Ook het onderwijs is
binnen het hbo anders vormgegeven dan in het wo. Studenten in het hbo geven
aan het lastig te vinden de vierjarige onderwijsprogramma's te combineren met of
te onderbreken voor bestuurlijke en medezeggenschapsactiviteiten. Vaker dan
wo#studenten worden hbo#studenten door externe prikkels (financiële vergoeding,
studiepunten, aantekening op het getuigschrift) gemotiveerd om dergelijke
activiteiten te ontplooien en ze doen het ook vaker met het oog op hun latere
loopbaan. Wo#studenten vinden het vaker een onderdeel van hun persoonlijke
ontwikkeling en vinden het belangrijk activiteiten te ontplooien ten bate van hun
opleiding, hun instelling of het hoger onderwijs in het algemeen.
5. Het profileringsfonds
Omdat ook financiële ondersteuning van studenten belangrijk is in een cultuur die
studenten uitnodigt om bestuurlijk en in medezeggenschap actief te zijn, heb ik
de Inspectie van het Onderwijs gevraagd onderzoek te doen naar gebruik en
verwacht gebruik van afstudeer# respectievelijk profileringsfonds. Het rapport
"Van afstudeer# naar profileringsfonds, over de financiële ondersteuning van
studenten in het hoger onderwijs", treft u hierbij aan.
De huidige WHW schrijft een afstudeerfonds voor waarmee instellingen studenten
die studievertraging oplopen of dreigen op te lopen financieel dienen te
ondersteunen. Het gaat om studievertraging:
* door actief te zijn in inspraak# en medezeggenschapsorganen en in
bestuursfuncties;
* door bijzondere persoonlijke omstandigheden (functiebeperking, ziekte,
zwangerschap) of bijzondere familieomstandigheden en
* doordat de opleiding haar accreditatie verliest of onvoldoende studeerbaar is.
Met de Wet versterking besturing wordt het afstudeerfonds vervangen door het
profileringsfonds. Het profileringsfonds biedt instellingen ruimere mogelijkheden
om studenten financieel te ondersteunen dan het afstudeerfonds: met een
'voorziening voor aanvullende ondersteuning' kunnen instellingen studenten
financieel ondersteunen tot een niveau dat uitstijgt boven dat van de
studiefinanciering. Het bedrag aan studiefinanciering is voor de hoogte van de
steun niet langer meer uitgangspunt, maar richtlijn. Nieuw is ook dat instellingen
studenten uit niet#EER#landen met het profileringsfonds financieel kunnen
ondersteunen.
In het kader van genoemd onderzoek heeft de inspectie een groot aantal
hogeronderwijsinstellingen gevraagd:
1. wat hun beleid is met betrekking tot het afstudeerfonds;
2. wat de omvang is van de beschikbaar gestelde middelen en
3. hoe ze van plan zijn met het profileringsfonds om te gaan.
1. De inspectie constateert dat het leeuwendeel van de instellingen serieus werk
maakt van de wettelijke taak om studenten financieel te ondersteunen en
hiervoor ook schriftelijke procedures uitgewerkt heeft in een reglement. Wel
leggen maar weinig instellingen een relatie tussen het gebruik van het
afstudeerfonds en hun algemene onderwijsbeleid of missie. Het beleid van de
instellingen ten aanzien van het gebruik van het afstudeerfonds, vooral de
omvang van de steun voor inspraak, medezeggenschap en bestuursfuncties,
en de criteria die daarbij worden gehanteerd, is gevarieerd. De
informatievoorziening van de instellingen is voor verbetering vatbaar: veel
studenten zijn niet op de hoogte van de mogelijkheden.
2. De financiële steun aan studenten voor inspraak, medezeggenschap en
bestuursfuncties is bij de instellingen die in het onderzoek zijn meegenomen
fors toegenomen. In de jaren 2004#2008 is deze, gecorrigeerd voor inflatie, in
het hbo toegenomen met 87%, in het wo met 11%. Als ook rekening wordt
gehouden met de stijging van het aantal studenten in dezelfde periode (10 à
11%), is het budget in het wo per student ongeveer gelijk gebleven, dat in het
hbo met 76% gestegen. De hogescholen zijn dus met een forse inhaalslag
bezig ten opzichte van de universiteiten, maar verstrekken nog aanzienlijk
minder steun dan de universiteiten. De inspectie spreekt het vermoeden uit
dat de inspraak# en verenigingscultuur bij de hogescholen en hun studenten
minder diep geworteld en breed ontwikkeld is dan bij de universiteiten en hun
studenten. Naast de informatievoorziening (zie vorige punt) is dit één van de
redenen dat de inspectie signaleert dat vooral hogescholen aangeven dat
studenten en studentenverenigingen niet altijd de volledige ruimte benutten
die de instellingen hun bieden, met onderuitputting als gevolg.
3. Instellingen geven aan geen concrete plannen te hebben om straks met het
profileringsfonds anders om te gaan dan met het afstudeerfonds nu. Ook
geven ze aan nu nog niet van plan te zijn de 'voorziening voor aanvullende
ondersteuning' te gaan gebruiken. Wel geven de instellingen aan dat ze het
lastig vinden dat de wet studievertraging als uitgangspunt hanteert voor steun
uit het profileringsfonds terwijl de Memorie van Toelichting bij het wetsvoorstel
versterking besturing anders doet vermoeden. Zowel instellingen als studenten
geven aan dat bestuurlijk actieve studenten hun bestuurswerk steeds vaker
naast de studie doen en lang niet altijd vertraging oplopen. Ik zal mijn
opvolger vragen te bezien of en zo ja welke maatregelen, al dan niet in de
vorm van wetgeving, nodig zijn.
Het onderzoek laat zien dat de instellingen serieus werk maken van hun wettelijke
taak studenten financieel te ondersteunen. Ook kunnen studenten zich beter
informeren over de mogelijkheden voor financiële ondersteuning en, zeker in het
hbo, meer gebruik maken van de mogelijkheden die de instellingen hun bieden.
Ook kunnen de instellingen meer werk maken van de informatieverschaffing aan
hun studenten over de mogelijkheden voor financiële steun. Instellingen zouden
bovendien hun ondersteuningsbeleid meer kunnen relateren aan hun algemene
onderwijsbeleid.
Instellingen geven aan dat studenten die actief willen zijn in medezeggenschap en
bestuur niet altijd daadwerkelijk studievertraging (zullen) oplopen. Zij vinden dat
de wet hen op dit punt onnodig belemmert in het gebruik van het afstudeerfonds
en straks van het profileringsfonds. Ik heb daar begrip voor. Ik vind het een
goede zaak dat studenten en instellingen proberen een actieve
medezeggenschaps# en bestuurscultuur te realiseren zonder dat er
noodzakelijkerwijs sprake is van studievertraging. Ik zal mijn opvolger vragen de
wet op dit punt aan te passen.
6. Conclusies
De positie van de studenten in medezeggenschap en bestuur heeft de afgelopen
jaren veel aandacht gekregen. Zo bracht de evaluatie van de MUB in 2005 geen
grote onvolkomenheden in de universitaire bestuursstructuur aan het licht, maar
was deze wel aanleiding om de positie van de studenten, ook in het hbo, te
versterken. Met de Wet versterking besturing heeft de overheid de nodige
maatregelen genomen om de positie van de studenten binnen de instellingen, ook
op het punt van medezeggenschaps# en bestuursfuncties, te versterken.
Naar aanleiding van de behandeling van het wetsvoorstel versterking besturing in
uw Kamer is vervolgens in nauw overleg met de koepel# en studentenorganisaties
nagegaan welke belemmeringen er in de medezeggenschaps# en bestuurscultuur
resteren en of de opleidingscommissies en het profileringsfonds in de praktijk
goed functioneren.
De gezamenlijke conclusie van alle partijen is dat de Wet versterking besturing de
instellingen en de studenten in het algemeen de benodigde instrumenten biedt
om te komen tot een goed functionerende medezeggenschap en vervulling van
bestuursfuncties.
Naar aanleiding van de aanbevelingen van de inspectie zal ik mijn opvolger
vragen de verkenning en voorbereiding van de volgende twee maatregelen ter
hand te nemen, al dan niet in de vorm van wetgeving:
* de formulering van de wettelijke taak van de opleidingscommissies en
* het gebruik van het profileringsfonds al dan niet bij studievertraging.
De daadwerkelijke participatie van studenten in medezeggenschaps# en
bestuursfuncties hangt evenwel niet alleen van wetgeving af, maar evenzeer van
een daartoe uitnodigende cultuur binnen de instellingen. En daar blijkt nog winst
te behalen, zeker in het hbo, dat een minder lange historie van medezeggenschap
en bestuur kent dan het wo. Vooral op het gebied van communicatie en
voorlichting is binnen de instellingen nog veel werk te verzetten. Treffend vind ik
dat de opleidingscommissies aangeven dat ze niet ontevreden zijn over de wijze
waarop met hun adviezen wordt omgegaan, maar ontevreden zijn over de
terugkoppeling over waartoe die adviezen hebben geleid. Ook weten studenten
vaak niet of pas achteraf welke financiële ondersteuning ze mogen verwachten als
ze medezeggenschaps# of bestuursfunctie overwegen.
Verbetering van de medezeggenschaps# en bestuurscultuur is vooral een lokale
zaak van instellingen en studenten. Zij dienen dat zelf binnen hun instelling te
realiseren.
Tijdens de Ronde Tafels met De Argumentenfabriek en de gesprekken over de
inspectieonderzoeken is gebleken dat binnen de instellingen op zeer
uiteenlopende wijze wordt omgegaan met het onderwerp participatie en dat voor
zeer uiteenlopende oplossingen wordt gekozen. Een enkele instelling heeft
bijvoorbeeld goede ervaringen met een medezeggenschapsfunctionaris of coach
die vanuit een meer permanente functie dan bij studenten mogelijk is, als
kritische waakhond en ervaren vraagbaak studenten én instellingen kan bijstaan
om studentparticipatie zo effectief mogelijk te laten zijn. En er zijn meer good
practices over tafel gegaan. Het is belangrijk dat instellingen en studenten hun
ervaringen en good practices met elkaar delen.
Ik ben bereid om vanuit het landelijk niveau dit proces te stimuleren. Daarom heb
ik, in overleg met de koepel# en studentenorganisaties, de volgende stappen
afgesproken:
* Ik zal deze brief met de Informatiekaart en de rapporten van de inspectie en
ResearchNed aan alle instellingen en opleidingscommissies en de
studentenorganisaties ISO, LSVb en LKvV toesturen.
* Er komt in het najaar een conferentie waar instellingen en studenten good
practices met elkaar kunnen uitwisselen. Ik zal ter voorbereiding daarop in
samenwerking met de betrokken partijen good practices inventariseren.
* Versterking van de medezeggenschaps# en bestuurscultuur vereist regelmatige
aandacht. Ik zal naar aanleiding van de conferentie bezien of en zo ja welke
vervolgactiviteiten, in aanvulling op de daadwerkelijke evaluatie van de Wet
versterking besturing over drie jaar, nog nodig zijn.
De staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap,
Marja van Bijsterveldt-Vliegenthart