Rijksoverheid
Bisschopswijding van mgrs. Hoogenboom en Woorts
Toespraak | 17-08-2010
Toespraak van de Minister van Justitie, Ernst Hirsch Ballin, bij de
bisschopswijding van mgrs. Hoogenboom en Woorts op 13 februari 2010 te
Utrecht.
Graag dank ik de aartsbisschop van Utrecht, mgr. Wim Eijk, voor de
uitnodiging tot u het woord te richten bij gelegenheid van de wijding
tot bisschop van mgr. Hoogenboom en mgr. Woorts; bij de gebeden en
wensen voor een zegenrijke werkzaamheid in onze samenleving en
geloofsgemeenschap aan u beiden sluit ik mij van harte aan, voor één
van u - mgr. Ted Hoogenboom - in dankbare herinnering aan onze
contacten in uw en mijn vroegere functies, toen wij samenwerkten voor
een hoogwaardige, wetenschappelijk en maatschappelijk ingebedde
theologiestudie voor priesterstudenten, u in uw functie als conrector
van het Ariënsconvict, ik als bestuurder van de KTU, die nu als in
Utrecht gevestigde theologische faculteit deel uitmaakt van de
Universiteit van Tilburg. Beide nieuwe bisschoppen zijn alumni van deze
opleiding. Zonder tekort te doen aan mgr. Woorts neemt, u, mgr.
Hoogenboom, als jurist-bisschop wel een heel bijzondere plaats in
temidden van de bisschoppen die een minister van Justitie in zijn ambt
ontmoet.
Het is, denk ik, lang geleden dat een minister van Justitie de
gelegenheid kreeg bij een bisschopswijding het woord te nemen. Bij een
afscheid is dat vaker voorgekomen, laatstelijk nog, toen ik aan u,
kardinaal Simonis, hier in Utrecht koninklijke dank en waardering mocht
overbrengen. Maar waarom dan niet bij zoiets betekenisvols als het
aanvaarden van de taak van bisschop, zoals voor u, mgrs. Hoogenboom en
Woorts vandaag? Ik doe dat niet als katholieke gelovige - daarvan zijn
er zovelen hier vandaag - maar omdat tot de vele mooie taken van een
minister van Justitie ook behoort het onderhouden van de betrekkingen
tussen de overheid en de kerkgenootschappen, sinds 1983 verbreed tot
alle godsdienstige en levensbeschouwelijke gemeenschappen, zonder
onderscheid. Het zijn de taken die tot 1871 werden vervuld door de
ministers die aan het hoofd stonden van de Ministeries van de Zaken der
R.K. en der N.H. en overige erediensten. De laatste Minister van Zaken
der R.K. Eredienst was mijn ambtsvoorganger mr. Franciscus van Lilaar
(1823 - 1889), een katholieke rechter uit Amersfoort, die van 1868-1871
tevens minister van Justitie was en vooral bekend werd door de wet tot
afschaffing van de doodstraf. Na deze personele unie van beide functies
werden de taken betreffende de betrekkingen met de kerken opgedragen
aan de minister van Justitie.
Die betrekkingen zijn in de vorige eeuw lange tijd gekenmerkt geweest
door afstand en afstandelijkheid, misschien zelfs een zekere
wederzijdse kopschuwheid. Over en weer bestond vooral de wens
gevrijwaard te blijven van inmenging in de eigen aangelegenheden. Dat
moet ook zo blijven, maar juist in deze tijd is er alle reden om het
gesprek tussen mensen met publieke en religieuze verantwoordelijkheden
niet langer uit de weg te gaan. Ik zeg dat, wel wetend hoezeer u,
monseigneurs - ik denk dan heel in het bijzonder aan u, mgr. Van Luyn,
voorzitter van de bisschoppenconferentie, en uw jarenlange,
inspirerende inzet voor de relaties met politiek en samenleving -
evenals verantwoordelijken uit de protestantse, joodse, humanistische
en thans ook moslim- en hindoe-gemeenschappen zich daarvoor
openstellen.
Die interactie tussen geloof en samenleving, ook in haar
rechtsstatelijke en politieke structuren, draagt bij aan de kwaliteit
van een vrije samenleving. Te vaak is in de loop van de geschiedenis
godsdienst verstrikt geraakt in dwang ten opzichte van andersdenkenden,
vaak zelfs dwang die met geweld en onderdrukking gepaard ging. De
godsdienstvrijheid is een door de staat gegarandeerd grondrecht, in
onze grondwet verbreed tot de vrijheid van levensovertuiging, die ook
niet-godsdienstige stromingen beschermt. Wie de geschiedenis en het
heden dieper op zich laat inwerken ontkomt niet aan de conclusie dat
godsdienstvrijheid niet alleen een recht geeft aan de burger, namelijk
om zijn godsdienst vrij - persoonlijk en in vereniging met anderen - te
belijden en in praktijk te brengen, maar ook een plicht meebrengt,
namelijk om de godsdienstige overtuiging in wederkerigheid voor ieder
mens als vrije levenskeuze te respecteren. Recht toe recht aan gezegd:
godsdienstvrijheid kan niet gedijen bij fundamentalistische
godsdienstige en levensbeschouwelijke overtuigingen. Met dit woord -
fundamentalistisch - bedoel ik niet zomaar elke strenge of `orthodoxe'
religieuze overtuiging, maar alleen die overtuigingen die geen ruimte
laten voor de overtuiging van de ander, die een ander mens pas ten
volle aanvaarden als hij zich heeft 'bekeerd' en die daardoor een
gepriviligieerde plaats voor zichzelf opeisen.
Het is mijn overtuiging dat wij steeds weer onszelf moeten scherpen in
het besef dat vrijheid van godsdienst en levensovertuiging verbonden
zijn met de principes van de democratische rechtsstaat, waarvan
persoonlijke vrijheid doel en ijkpunt is. Wanneer we dat vergeten,
ontstaat een voor de persoonlijke vrijheid destructief krachtenveld.
Los van publieke commotie over ontwikkelingen in Nederland met
betrekking tot religie, mogen we waarderen wat er is. Wij zijn vrij van
onderdrukking in geloofszaken, vrij om vorm te geven aan onze
religieuze overtuigingen in ons privé-leven én in een gemeenschap. Deze
houding van vrijheid in het geloof is meer en sterker verankerd in de
houding van gewone mensen dan we ons plegen te realiseren: het
volksgeloof van mensen die de ander aanvoelen en respecteren. Mensen
die sterk staan in hun geloof, vinden de vrijheid om ook in
anderdenkenden medegelovigen te ontdekken. Zojuist werd dat
uitgezongen: "Waar vriendschap heerst en liefde, daar is God."
Religieuze vrijheid leidt niet tot een passieve houding, maar juist tot
een actieve houding, wederzijds respectvol op zoek naar wat de ander te
zeggen. Vrijheid is altijd een opdracht. De godsdienstvrijheid, zoals
ze in onze samenleving is gerealiseerd, behoeft onderhoud en moet
uitgebouwd worden. U, monseigneurs, heeft daarbij dan ook een mooie,
zware en betekenisvolle taak op u genomen.
Staat en religieuze gemeenschap hebben hierin elk hun eigen
verantwoordelijkheid, niet in geïsoleerdheid van elkaar, maar juist in
onderlinge omgang, zodat gezamenlijke doelen zo goed mogelijk
gerealiseerd worden. Ik hoop en verwacht dat deze omgang tussen staat
en kerk, en andere religieuze en levensbeschouwelijke organisaties, ook
op lange termijn zal bijdragen aan sociale cohesie, vrede in de
samenleving en een inspirerende bloei van kerkelijk en maatschappelijk
leven. U, monseigneurs Hoogenboom en Woorts, en u allen hier aanwezig
wens ik toe dat wij elkaar daarin mogen inspireren en gezamenlijk onze
beste krachten mogen geven.
Afzender
* Ministerie van Justitie
Voor vragen aan de Rijksoverheid bel Postbus51: 0800-8051