College van Beroep voor het bedrijfsleven
NMa dient klacht over tarieven vliegroute Amsterdam-Paramaribo alsnog
verder te onderzoeken
`s-Gravenhage, 23 augustus 2010 - Het College van Beroep voor het
bedrijfsleven heeft uitspraak gedaan op het hoger beroep van de
Vereniging van Reizigers (VVR), dat was gericht tegen een uitspraak van
de rechtbank Rotterdam.
Medio 2003 heeft de VVR bij de Nederlandse Mededingingsautoriteit (NMa)
een klacht ingediend over KLM en de Surinaamse Luchtmaatschappij N.V.
(SLM) wegens misbruik van machtspositie op de vliegroute Amsterdam -
Paramaribo v.v. Dit misbruik bestaat volgens de VVR onder meer uit het
hanteren van extreem hoge vliegtarieven op deze route. NMa heeft
besloten de klacht van de VVR niet nader te onderzoeken omdat deze
volgens de door NMa gehanteerde criteria onvoldoende prioriteit heeft.
Met name de geringe kans van slagen van de vaststelling van een
overtreding en het ontbreken van voldoende economische importantie in
Nederland zijn hierbij voor NMa redengevend geweest.
De criteria die NMa hanteert om aan bepaalde zaken prioriteit te geven
zijn volgens het College op zichzelf niet in strijd met het recht of
algemene beginselen van behoorlijk bestuur. Volgens het College kan van
NMa niet worden gevergd dat hij naar aanleiding van iedere klacht
steeds onderzoek doet naar alle relevante omstandigheden. Wanneer NMa
echter besluit om geen nader onderzoek te doen, dan moet dat wel
steunen op een draagkrachtige motivering.
Bij zijn beslissing de klacht van de VVR niet nader te onderzoeken
heeft NMa zich, zowel in eerste instantie als in bezwaar, beroepen op
een in 2001 afgerond onderzoek naar de tarieven van KLM en SLM op de
route Amsterdam - Paramibo in de periode 1998-2001. Uit dat onderzoek
blijkt dat de gemiddelde kosten van een vlucht Amsterdam - Paramaribo
beduidend hoger waren dan de kosten voor vluchten op een aantal
benchmarkroutes en dat dit kostenverschil vooral werd verklaard door de
hoge kosten die verbonden waren aan de samenwerking die KLM en SLM
destijds waren aangegaan. Aangezien deze samenwerking onder een
vrijstelling in de Mededingingswet viel en er weinig afwijking was van
een bepaalde rendementsnorm, was volgens het onderzoek geen sprake van
misbruik.
Toen NMa zijn beslissing op bezwaar nam in 2006 was de situatie echter
anders komen te liggen. Zo is de vliegroute per 1 mei 2006
geliberaliseerd en mogen er ook andere luchtvaartmaatschappijen dan KLM
en SLM op de route vliegen. Volgens NMa was het hierdoor te verwachten
dat zich vanaf 2006 een concurrentie op de route zou ontwikkelen met
een prijsdrukkend effect. Dit is echter niet gebeurd. Bovendien was het
te verwachten dat de vliegtarieven voor deze route omlaag zouden gaan
doordat KLM en SLM zelfstandig op de route vlogen, maar ook dat is niet
gebeurd. De conclusie in 2001 dat geen excessieve vliegtarieven in
rekening werden gebracht is volgens het College dan ook niet meer
bruikbaar voor de situatie die zich sinds mei 2006 voordeed. Toen NMa
deze beslissing nam kon dan ook niet worden uitgesloten dat KLM en/of
SLM tarieven hanteerden die - in relatie tot de kosten - als excessief
zouden moeten worden aangemerkt.
Het College verklaart het hoger beroep van de VVR dan ook gegrond,
vernietigt de uitspraak van de rechtbank en beslist dat NMa alsnog
verder onderzoek moet doen naar de klacht van de VVR ter voorbereiding
van een nieuw te nemen beslissing op bezwaar.
LJ Nummer:
BN4700
Bron: College van Beroep voor het bedrijfsleven
Datum actualiteit: 23 augustus 2010