Rijksoverheid
Datum 19 augustus 2010
Betreft Stand van zaken aansluiting kunstvakonderwijs#arbeidsmarkt
Met deze brief informeer ik u over de voortgang in de door mijn voorganger
ingezette actielijnen ten aanzien van het kunstvakonderwijs. Aanleiding voor de
actielijnen was de constatering dat de aansluiting tussen het kunstvakonderwijs
en de arbeidsmarkt op een aantal punten beter kan1.
De nu beschikbare informatie rechtvaardigt de conclusie dat de basiskwaliteit van
het kunstvakonderwijs niet ter discussie staat. Wel kan de voorbereiding op de
arbeidsmarkt bij enkele opleidingen binnen het kunstvakonderwijs worden
verbeterd. De actielijnen die daartoe in het afgelopen jaar ingezet zijn behelzen:
- een verzoek aan de HBO#raad om in een sectorplan met concrete oplossingen
voor de gesignaleerde problemen te komen;
- het verbeteren van overleg op landelijk niveau tussen de kunstvakopleidingen,
sectorinstituten en brancheverengingen en
- het initiëren van onderzoeken en adviezen om tot een goede gegevensbasis te
komen.
Tijdens het algemeen overleg inzake het kunstvakonderwijs en de betaalbaarheid
van cursusactiviteiten van centra voor de kunsten d.d. 10 juni 2009 is een
addendum over het mbo#kunstvakonderwijs bij het sectorplan van de HBO#raad
toegezegd. Dit addendum in de vorm van een onderzoek van het ROA naar de
kwaliteit van gediplomeerde schoolverlaters van creatieve mbo#opleidingen2 treft
u als bijlage bij deze brief aan. In het wetgevingsoverleg over de Cultuurbegroting
d.d. 2 november 2009 is toegezegd dat in de brief over het sectorplan specifiek
wordt ingegaan op de vooropleidingen dans en muziek. In de brief van 17
december 2009 (Tweede Kamer, vergaderjaar 2009#2010, 31 482, nr. 56) zijn u
twee rapporten toegezegd. Deze treft u tevens als bijlagen aan.
1 Zie de brief aan uw Kamer van 16 maart 2009 (Tweede Kamer, vergaderjaar 2008#2009,
28 989, nr. 96).
2
ROA, Kwaliteit van gediplomeerde schoolverlaters van creatieve mboopleidingen, 2010.
Met onderhavige brief voldoe ik aan genoemde toezeggingen die alle
samenhangen met de hiervoor genoemde brief aan uw Kamer 16 maart 2009
(Tweede Kamer, vergaderjaar 2008#2009, 28 989, nr. 96).
U ontvangt als bijlagen bij deze brief:
1. de brief van 5 juli 2010 van de HBO#raad over het sectorplan
kunstonderwijs met het daarbij aan mij aangeboden rapport
Onderscheiden, verbinden, vernieuwen van de commissie Dijkgraaf, 2010,
2. het ROA#onderzoek, Kwaliteit van gediplomeerde schoolverlaters van
creatieve mboopleidingen, 2010,
3. het advies van de Raad voor Cultuur, Massa en Diepgang: een perspectief
op talentontwikkeling in de kunsten, april 2010 en
4. het rapport van de NVAO, Analyse visitatierapporten kunstvakopleidingen,
2010.
Opbouw van deze brief
Deze brief is als volgt opgebouwd. Om te beginnen wordt een op onderzoek
gebaseerd algemeen beeld van het kunstvakonderwijs geschetst. Daarna volgt
de stand van zaken met betrekking tot de eerder genoemde actielijnen. Tot slot
wordt een korte samenvatting gegeven van nog te ondernemen stappen.
1. Algemeen beeld: Kunstvakonderwijs staat er goed voor
"Het kunstvakonderwijs staat er goed voor in Nederland". Dat is de voornaamste
conclusie van de Nederlands#Vlaamse Accreditatieorganisatie (NVAO) op basis van
een analyse die zij heeft uitgevoerd van 52 visitatierapporten in de disciplines
Autonome Beeldende Kunst, Vormgeving, Dans, Theater en Muziek. De analyse
was gericht op de volgende vijf thema's: voorbereiding op de beroepspraktijk,
profilering, instroom, systematische actualisering en trends en ontwikkelingen. De
kunstvakopleidingen onderscheiden zich volgens de NVAO door een
beroepsgerichte aanpak, het stimuleren van de individuele artistieke ontplooiing
en de vaktechnische bekwaamheid.
Ook de Commissie Veerman schrijft in haar advies Differentiëren in drievoud dat
het Nederlandse kunstvakonderwijs van hoge kwaliteit is en binnen het
Nederlandse hoger onderwijs een bijzondere positie inneemt3. De Commissie
Dijkgraaf komt in haar advies Onderscheiden, verbinden, vernieuwen over de
inhoud van het sectorplan aan de HBO#raad tot eenzelfde conclusie. De kwaliteit
van het kunstvakonderwijs is uitstekend. Maar met het oog op de toekomst en de
zeer dynamische en complexe omgeving waarin de kunstenaar werkt, concludeert
de commissie dat de profilering scherper kan. Het enkel richten op de
ambachtelijke traditie binnen de kunsten is niet afdoende. Een grotere
differentiatie in de opleidingen is noodzakelijk, in co#producerschap met de
beroepspraktijk: van ambachtelijke tot brede opleidingen, gericht op creatieve
antwoorden op multidisciplinaire vragen.
De NVAO constateert een aantal aandachtspunten voor het theorieonderwijs, de
onderzoekscomponent, de voorbereiding op het ondernemerschap en de
structurele betrokkenheid van de alumni en het beroepenveld. Juist competenties
zoals het ondernemerschap, die nog niet voldoende aan de orde komen, zijn
noodzakelijk voor de toekomstige afgestudeerden.
3 Advies van de Commissie Veerman, Differentiëren in drievoud, 2010, p.54
2. Stand van zaken actielijnen
De stand van zaken met betrekking tot de ingezette actielijnen is als volgt.
2.1. Sectorplan HBO#Raad
De HBO#raad is gevraagd te komen tot een sectorplan om ervoor te zorgen dat
het kunstvakonderwijs toekomstbestendig is. De HBO#raad heeft als eerste stap
een externe commissie onder leiding van de heer Dijkgraaf ingesteld die de
hogescholen heeft geadviseerd over inhoud en aard van het sectorplan. Het
advies van de Commissie Dijkgraaf is bijgevoegd.
Conclusies Commissie Dijkgraaf
De commissie constateert dat het kunstvakonderwijs jonge mensen opleidt voor
een sector en voor beroepen die wereldwijd in omwenteling zijn. Ze ondergaan
immers de wervelwind van technologie, demografie, identiteitsdebatten, nieuwe
productiestructuren in creatieve bedrijfstakken en nieuwe wezensvragen van
mensen.4 "Het is werken en kiezen op duizend podia in plaats van de beoefening
van één vak". 5 Daarbij zijn "multidisciplinariteit en competenties tot
samenwerken, combineren, leiden en innoveren cruciaal geworden voor het
kunstenaarschap." 6 Nederland staat er in deze expanderende 'wereldmarkt van
talent' relatief goed voor .7 De commissie geeft echter ook aan dat de hoge
kwaliteit van het kunstvakonderwijs niet alleen moet worden gekoesterd, maar
dat hij ook nog verder omhoog moet, wil Nederland deze relatief goede positie
behouden. Het realiseren van deze ambitie vereist profilering en het maken van
keuzes.
Het kunstvakonderwijs is de enige sector in het Nederlandse hoger onderwijs die
zijn eigen instroom van talent bepaalt. Deze selectiviteit via een fundamenteel
professionele analyse onderscheidt het kunstvakonderwijs in hoge mate van de
rest van het hoger onderwijs. De benodigde profilering zal derhalve moeten
samenhangen met de kwaliteiten en competenties waarop men de talenten
selecteert. "Want als iedereen alles pretendeert te kunnen doen, zal niemand iets
werkelijk realiseren". "Middelmatigheid zou dan de toon zetten, terwijl excellent,
ook internationaal onderscheidend aanbod de norm kan zijn."
Het kunstvakonderwijs moet volgens de commissie daarom vooroplopen in het
kiezen van duidelijke profielen, de verbinding met de beroepspraktijk en
praktijkgericht onderzoek.
De conclusies van de Commissie Dijkgraaf ten aanzien van scherpere profilering
en de veranderende arbeidsmarkt van kunstenaars worden onderschreven door
4 Advies van de commissie#Dijkgraaf voor een sectorplan kunstonderwijs, Onderscheiden,
verbinden, vernieuwen, mei 2010, p.7
5 Advies van de commissie#Dijkgraaf voor een sectorplan kunstonderwijs, Onderscheiden,
verbinden, vernieuwen, mei 2010, p.20
6 Advies van de commissie#Dijkgraaf voor een sectorplan kunstonderwijs, Onderscheiden,
verbinden, vernieuwen, mei 2010, p.21
7 Advies van de commissie#Dijkgraaf voor een sectorplan kunstonderwijs, Onderscheiden,
verbinden, vernieuwen, mei 2010, p.15
Pagina 4 van 7
de Raad voor Cultuur in zijn advies over talentontwikkeling van 22 april 2010 (zie
bijlage).
De Commissie Dijkgraaf adviseert de HBO#raad en de minister van OCW om met
het sectorplan kunstvakonderwijs de eerste stap - als springplank - te zetten
naar de concrete uitvoering van een meer gedifferentieerd hoger onderwijsstelsel,
zoals bepleit door de Commissie 'Toekomstbestendig hoger onderwijs' (Commissie
Veerman). De Commissie Dijkgraaf schetst langs de denklijnen ambitie,
profilering, innoveren en verbinden aanbevelingen voor het sectorplan. Zij
adviseert voor de concrete uitwerking en implementatie daarvan de inrichting van
een regieorgaan. Bovendien adviseert de commissie de hogescholen om voor de
start van de implementatie een nulmeting uit te voeren.
Ik onderschrijf de hoofdlijnen van het advies. Ook zie ik het als een inspiratiebron
voor verdere uitvoering van het advies van de Commissie Veerman.
Het biedt mijns inziens een uitstekende grondslag voor de instellingen om op
basis van de hierin alsmede van de uit de analyse van de NVAO naar voren
gekomen aandachtspunten, te komen tot een sectorplan waarin de uitdagingen
waarvoor de sector staat, worden opgepakt. Dat betekent dat er ook
daadwerkelijk keuzes gemaakt zullen moeten worden. Dit vraagt om afstemming
tussen de instellingen onderling en om afstemming met het werkveld.
Vervolgproces
In de komende periode zal de HBO#raad samen met zijn partners het sectorplan
ontwikkelen. Hierbij zal hij eerst (september 2010) een regieorgaan # een externe
commissie onder leiding van een gezaghebbende voorzitter # instellen ten
behoeve van de totstandkoming van het sectorplan. Dit alles conform de
aanbeveling van de Commissie Dijkgraaf. Het regieorgaan zal het proces bewaken
en hogescholen ondersteunen in het bepalen van hun keuze. Het regieorgaan zal
functioneren onder opdrachtgeverschap van het bestuur van de HBO#raad. De
besluitvorming en het eigenaarschap blijft bij de hogescholen.
Allereerst zal door het regieorgaan een nulmeting worden uitgevoerd (najaar
2010). Hiertoe beschrijven de hogescholen, op de in het advies van de Commissie
Dijkgraaf genoemde onderwerpen voor profilering, de stand van zaken. Daarbij
geven zij ook de door hen gewenste richting van profilering aan, hun ambities en
hun strategische doelstellingen. Vervolgens wordt het sectorplan opgesteld.
Beoordeling sectorplan
Bij de beoordeling van het sectorplan zal OCW # net als bij andere sectorplannen #
kijken naar de volgende elementen:
- Transparantie:
a. Is het plan ook de oplossing voor de geschetste probleemanalyse?
b. In welke mate wordt dit plan gedeeld door de sector?
- Onderbouwing:
a. In welke mate wordt het plan ook ondersteund door
onafhankelijke derden?
- Uitvoering en evaluatie:
a. Is het aannemelijk dat dit plan ook uitvoerbaar is?
b. Zijn er toetsbare targets?
c. Zijn er duidelijke afspraken over de voortgang en de te leveren
prestaties?
Specifiek voor het sectorplan kunstvakonderwijs heb ik de HBO#raad gevraagd in
te gaan op de volgende onderwerpen:
Pagina 5 van 7
- Aansluiting op de arbeidsmarkt
- Bekostiging en selectie
- Differentiatie, profilering en nieuwe ontwikkelingen
- Voortrajecten muziek en dans
- Culturele diversiteit
- Excellentie
Ik ga ervan uit dat deze onderwerpen een plek zullen krijgen in het sectorplan dat
door de HBO#raad wordt opgesteld.
Ik zal, met inachtneming van de adviezen van de Commissie Dijkgraaf, met de
HBO#raad in gesprek gaan over de voor het sectorplan benodigde
randvoorwaarden. Dit mede in het licht van de verdere uitvoering van het advies
van de Commissie Veerman.
2.1. Creatieve mbo#opleidingen (addendum)
Bijgevoegd treft u het aan uw Kamer toegezegde onderzoek aan naar de kwaliteit
van gediplomeerde schoolverlaters van creatieve mbo#opleidingen en de
aansluiting tot de arbeidsmarkt. 8 Uit dit (en aanverwant9) onderzoek wil ik een
aantal zaken naar voren halen.
Over de creatieve mbo#opleidingen leven de volgende vragen:
1. Hoe staat het met de aansluiting van afgestudeerden van creatieve
mbo#opleidingen op de arbeidsmarkt?
2. Hoe is het gesteld met de doorstroming vanuit de creatieve mbo#
opleidingen richting het hbo?
3. Welke groei in het aantal creatieve mbo#opleidingen is er waar te
nemen? En hoe wordt daarmee omgegaan?
Aansluiting creatieve mboopleidingen op de arbeidsmarkt
In genoemd onderzoek is gekeken naar het aandeel gediplomeerden van
creatieve mbo#opleidingen dat zich op de arbeidsmarkt aanbiedt én naar het deel
hiervan dat werkloos is (peildatum eind 2009). Uit de cijfers blijkt dat 15% van de
gediplomeerden van de creatieve mbo#opleidingen anderhalf jaar na afstuderen
geen werk heeft. Voor àlle mbo#afgestudeerden ligt dit op 10%. De onderzoekers
geven aan dat een mogelijke verklaring voor het verschil is, dat beroepen in de
creatieve sector conjunctuurgevoeliger zijn dan andere.
Doorstroming naar het hbo
56% van de gediplomeerden van de creatieve mbo#opleidingen is een
vervolgopleiding gaan volgen. Het overgrote deel hiervan is doorgestroomd naar
een hbo#opleiding. Om het rendement van het vervolgonderwijs te meten, is
gekeken naar het percentage mbo#gediplomeerden dat in de vervolgopleiding
bevorderd is naar het tweede studiejaar. Dit percentage ligt op ruim 80.
8 ROA, Kwaliteit van gediplomeerde schoolverlaters van creatieve mboopleidingen, 2010.
Gekeken is in dit onderzoek naar de creatieve MBO#BOL opleidingen in de categorieën
Techniek, Mode & kleding, Theater & Podium en Media & Grafische Vormgeving. Op blz. 1 en
2 van het onderzoek kunt u zien welke creatieve opleidingen hieronder vallen.
9
Uit: Trends in de creatieve industrie, Kenniscentrum GOC, 2010, op basis van cijfers van
CFI/DUO. Geteld zijn de opleidingen Printmedia, Mediavormgeving, Gaming, Podium#en
evenemententechniek, AV#productie, Mediatechnologie en Mediamanagement.
Pagina 6 van 7
Groei in het aantal creatieve mboopleidingen (bron: Cfi/DUO)
Het totaal aantal creatieve mbo#opleidingen is gestegen van 39 (2004#2005) naar
99 (2009#2010). Het aantal mbo#artiestopleidingen is in dezelfde periode
gestegen van 3 naar 20.
Het aantal leerlingen in creatieve mbo#opleidingen is van studiejaar 1990#1991
tot studiejaar 2009#2010 gestegen van 7.184 naar 20.686 leerlingen, een stijging
van 287,9%. Het totaal aantal mbo#leerlingen is in dezelfde periode toegenomen
van 455.562 naar 511.402, een stijging van 12,2%.
Ik merk hierbij op dat ik per 1 mei 2010 de Commissie Onderwijs en
Bestuurbaarheid mbo heb ingericht. Deze commissie heeft als opdracht het
monitoren van de wijze waarop de brede opdracht aan de bve#sector wordt
uitgevoerd. In haar aanbevelingen zal de commissie expliciet aandacht besteden
aan de (macro#)doelmatigheid, het aantal mbo#opleidingen en aan de
bestuurbaarheid van de mbo#sector. Eind dit jaar zal ik uw Kamer het advies van
de commissie, voorzien van een beleidsreactie, doen toekomen.
2.2. Structureel overleg over de aansluiting van het kunstvakonderwijs op de
arbeidsmarkt
De aansluiting van het kunstvakonderwijs op de arbeidsmarkt vraagt in de eerste
plaats om een goed overleg tussen de HBO#raad, het kunstvakonderwijs en het
werkveld: de cultuursector. Het kunstvakonderwijs heeft op regionaal en op
opleidingsniveau veelvuldig overleg met het werkveld, echter op landelijk niveau
vindt weinig overleg plaats. Mijn voorganger heeft toegezegd hierin verbetering te
brengen. Het afgelopen jaar zijn de kunstvakhogescholen, de sectorinstituten en
de brancheverenigingen gekomen tot een conceptconvenant. Doel van het
convenant is om invulling te geven aan structureel inhoudelijk overleg over de
inhoud van de opleidingen tussen de hogescholen en vertegenwoordigers vanuit
de (georganiseerde) beroepspraktijk. Dat overleg dient te leiden tot aanpassing
en actualisering van de beroeps# en opleidingsprofielen. Daarnaast heeft men de
intentie om te komen tot een gezamenlijke werkagenda op thema's zoals
bijvoorbeeld stageplekken. Partijen streven ernaar dit convenant zo spoedig
mogelijk te ondertekenen.
2.3. Onderzoeken ten behoeve van eenduidige data kunstvakonderwijs
Om aan de coördinerende rol van OCW in de afstemming van het onderzoek naar
kunstvakonderwijs en beroepspraktijk invulling te geven, is op 28 januari 2010
een conferentie gehouden met onderzoekers, vertegenwoordigers uit het
kunstvakonderwijs en beleidsmakers. De eerste afspraken over de afstemming
van het onderzoek zijn gemaakt: de hbo#kunstenmonitor (uit te komen in 2011),
een herziene opzet van de hbo#kunstenmonitor in de jaren daarna en een door
OCW te ontwikkelen kunstenaarsenquête (eerste aanbesteding in 2011). Ook het
Centraal Bureau voor de Statistiek is hierbij betrokken.
3. Overige stappen
Postacademische opleidingen
In de brief aan uw Kamer van 16 maart 2009 (Tweede Kamer, vergaderjaar
2008#2009, 28 989, nr. 96) is aangekondigd de praktijk van postacademische
opleidingen op het gebied van de beeldende kunst mede in relatie tot het
kunstvakonderwijs te onderzoeken. Dit onder meer naar aanleiding van adviezen
van de Raad voor Cultuur. Op dit moment voert het adviesbureau Andersson
Elffers Felix (AEF) in opdracht van het ministerie van OCW een onderzoek uit naar
Pagina 7 van 7
de positionering van de betreffende postacademische instellingen. Het doel van
het onderzoek is om inzicht te verkrijgen in de positie die de postacademische
instellingen innemen in de keten van opleiding, ontwikkeling en werk van
beeldend kunstenaars, mede in het licht van de masteropleidingen in het hbo. Het
onderzoek beslaat twee delen, te weten een analyse van de huidige situatie van
de postacademische instellingen ten opzichte van het (inter)nationale kunstenveld
en de positie van postacademische instellingen ten opzichte van de
masteropleidingen van de kunstacademies. Het onderzoeksrapport wordt
september/oktober 2010 verwacht.
Sectormonitor Beeldende Kunst
De sectormonitor beeldende kunst brengt vanuit verschillende bronnen informatie
en kennis over de beeldende kunst in Nederland bijeen. Belangrijke bronnen zijn
in ieder geval de kunstenmonitor van de HBO#raad en de (nog in te richten)
kunstenaarsenquête. Door een dergelijke monitor periodiek uit te brengen kunnen
ontwikkeling van structuur en dynamiek binnen de sector in beeld worden
gebracht. U ontvangt de sectormonitor beeldende kunst vóór 1 januari 2011.
WWIK
Voormalig staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid Klijnsma heeft
de Wet werk en inkomen kunstenaars (WWIK) geëvalueerd. Over de uitkomsten
daarvan bent u geïnformeerd bij brief van 18 februari 2010 (Tweede Kamer,
vergaderjaar 2009/2010, 32 327, nr. 1). In samenhang met de evaluatie van de
WWIK heb ik de effecten van het flankerend beleid bij die wet laten onderzoeken.
De resultaten van deze evaluatie zijn op 10 juni 2010 aan uw Kamer gezonden
(Tweede Kamer, vergaderjaar 2009/2010, 32 327, nr. 2).
Sectoranalyse NVAO
Zoals al eerder in deze brief is aangegeven, heeft mijn voorganger de NVAO
gevraagd een sectoranalyse uit te voeren voor het kunstvakonderwijs, daarbij
gebruik makend van de beschikbare accreditatie# en visitatierapporten, zodat de
ontwikkelingen in de sector in kaart worden gebracht. Deze analyse levert een
bijdrage aan de beoordeling van het sectorplan van de HBO#raad, alsmede input
voor het sectorplan m.b.t. de eerder genoemde geconstateerde aandachtspunten,
zoals: het theorieonderwijs, de onderzoekscomponent, de voorbereiding op het
'ondernemerschap' en de structurele betrokkenheid van de alumni en het
beroepenveld.
Deze analyse wordt op 16 september 2010 toegelicht op een NVAO#seminar voor
het kunstvakonderwijs over onderzoek en ondernemerschap.
Ik vertrouw erop u hiermee voldoende te hebben geïnformeerd.
de staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap,
Marja van Bijsterveldt#Vliegenthart