Rechtbank Leeuwarden
Veergeld- en beheerverordening veerpont De Burd te Grou niet
onverbindend
De door de gemeente Boarnsterhim met ingang van 1 januari 2010
vastgestelde veergeldverordening en beheerverordening met betrekking
tot de veerpont van Grou naar het nabij gelegen eilandje De Burd zijn
niet onverbindend. Dat heeft de voorzieningenrechter van de rechtbank
Leeuwarden beslist in een kort geding dat was aangespannen door de
organisaties van bewoners van De Burd.
De achtergrond van het geschil betreft de opzegging door de gemeente
van een met de bewonersorganisaties gesloten convenant over de
vaartijden en tarieven van de veerpont. Dit convenant is door de
gemeente - met inachtneming van een opzegtermijn van één jaar -
opgezegd per 1 januari 2009 en vervolgens heeft de gemeente zelfstandig
de veergeldverordening en beheerverordening vastgesteld, waarbij de
tarieven zijn verhoogd en de vaartijden zijn beperkt.
Volgens de bewonersorganisaties was deze opzegging onrechtmatig, welk
standpunt door de voorzieningenrechter van deze rechtbank in een eerder
kort geding vonnis (LJN: BN1038) is bevestigd. In dat kort geding
konden de vorderingen van de bewonersorganisaties tot nakoming van het
convenant echter niet worden toegewezen, omdat een gemeente niet kan
worden veroordeeld in strijd te handelen met haar eigen verordeningen.
Hierna zijn de bewonersorganisaties een tweede kort geding tegen de
gemeente gestart, waarin zij de voorzieningenrechter hebben gevraagd om
de betreffende verordeningen buiten werking te stellen, omdat deze
verordeningen onverbindend zouden zijn. Volgens de bewonersorganisaties
heeft de gemeente de betrokken belangen zo onevenwichtig afgewogen, dat
de gemeente de verordeningen in redelijkheid niet heeft kunnen
vaststellen.
De voorzieningenrechter constateert in het vonnis dat de
bewonersorganisaties en de gemeente beide hebben gestreefd naar
duurzame onderlinge afspraken over de toekomstige tarieven- en
vaartijdenstructuur voor de veerpont. Of het daarmee - waar in het
eerste kort geding nog wel van werd uitgegaan - ook de bedoeling was
dat de in het convenant voorkomende opzegtermijn van één jaar is komen
te vervallen, is in dit tweede kort geding onvoldoende komen vast te
staan. Partijen hebben in dit kort geding uitvoerig verder
gediscussieerd over deze vraag en de voorzieningenrechter heeft naar
aanleiding daarvan vastgesteld dat de stellingen van de
bewonersorganisaties en de gemeente op dit punt lijnrecht tegenover
elkaar staan. Er is daarom nader onderzoek naar de feiten noodzakelijk,
waarvoor een kort geding zich niet leent. In dit kort geding is daarmee
onvoldoende aannemelijk geworden dat de opzegtermijn is komen te
vervallen en dat de gemeente in redelijkheid niet tot vaststelling van
de verordeningen in kwestie heeft kunnen komen. Daarnaast kleeft aan de
opzegging als zodanig, anders dan de bewonersorganisaties stellen, geen
formeel gebrek. Om deze redenen heeft de voorzieningenrechter de
vorderingen van de bewonersorganisaties afgewezen.
LJ Nummers
BN4321
BN1038
Bron: Rechtbank Leeuwarden
Datum actualiteit: 18 augustus 2010