Centrale Raad van Beroep
Proefproces levensloopregeling
De Centrale Raad van Beroep oordeelt in een uitspraak van 16 augustus
2010 in het proefproces van een gedeeltelijk arbeidsongeschikte en
gedeeltelijk doorwerkende politieambtenaar dat het Uwv terecht de door
de werkgever betaalde bijdragen voor een levensloopregeling verrekent
met de WAO-uitkering van die ambtenaar.
De Centrale Raad van Beroep is de hoogste rechter op het gebied van
het sociale bestuursrecht, het burgerlijke en militaire ambtenarenrecht
en delen van het pensioenrecht.
De Centrale Raad van Beroep oordeelt in zijn uitspraak van 16 augustus
2010, LJN BN2788 dat de door de werkgever ten behoeve van de
politieambtenaar gedane storting op een levenslooprekening een toelage
betreft, die moet worden aangemerkt als inkomsten uit arbeid. Deze
storting betreft namelijk een toelage, waarbij het aan de
politieambtenaar vrij staat de bestemming, waaronder de storting op een
levenslooprekening, te bepalen.
Omdat de toelage is aan te merken als inkomsten uit arbeid, moet deze
met de WAO-uitkering worden verrekend.
Als gevolg van fiscale wetgeving konden tot 1 januari 2006 bestaande
regelingen voor vervroegd uittreden nadien niet langer worden
voortgezet. Ter vervanging daarvan is in het Akkoord Arbeidsvoorwaarden
sector politie 2005-2007 ten behoeve van de levensloopregeling door de
werkgever aan de politieambtenaar een drietal bijdragen beschikbaar
gesteld. Tussen de politievakorganisaties en het Uwv is correspondentie
gevoerd over de situatie van een gedeeltelijk herplaatste en
gedeeltelijk arbeidsongeschikte politieambtenaar die deze bijdragen
stort op een geblokkeerde levenslooprekening. Het Uwv stelt zich op het
standpunt dat de bijdragen moeten worden verrekend met de
WAO-uitkering. Vervolgens is afgesproken over deze verrekening een
proefproces te voeren omdat ongeveer 500 politieambtenaren een in min
of meer dezelfde situatie verkeerden.
De rechtbank Almelo oordeelde dat door de fiscale wijziging per 1
januari 2006 een scheve verhouding was ontstaan in de situatie van
betrokkene in vergelijking met een na 1 januari 2006 arbeidsongeschikt
geworden politieambtenaar. Bij de vaststelling van de WAO-uitkering was
destijds geen rekening gehouden met de betaalde premies voor de
vervroegde uittredingsregeling, terwijl de aan betrokkene na 1 januari
2006 betaalde toelagen (bijdragen) wel als inkomsten uit arbeid gelden.
Volgens de rechtbank diende die scheve verhouding op basis van een
redelijke uitleg van de arbeidsongeschiktheidswetgeving te worden
opgelost.
Er is volgens de Centrale Raad van Beroep geen reden om bij de genoemde
verrekening met de voornoemde scheve verhouding rekening te houden op
basis van de door de rechtbank voorgestane redelijke uitleg. Daarvoor
zag de Centrale Raad van Beroep te minder reden omdat uit beantwoording
van kamervragen op 19 december 2006 en een brief aan de Tweede Kamer
van 8 juli 2008 valt af te leiden dat deze problematiek onder ogen is
gezien, maar niet heeft geleid tot het treffen door de wetgever van een
specifieke regeling.
De Centrale Raad van Beroep vernietigt de uitspraak van de rechtbank en
verklaart het beroep van betrokkene tegen het besluit op bezwaar
waarbij de verrekening werd gehandhaafd ongegrond.
Utrecht, 17 augustus 2010.
---
---
Centrale Raad van Beroep, 16 augustus 2010, zaaknummers 09/4020 WAO en
09/4064 WAO, LJN BN2788.
De Centrale Raad van Beroep is de hoogste rechter op het gebied van het
sociale bestuursrecht, het burgerlijke en militaire ambtenarenrecht en
delen van het pensioenrecht.
Dit is een persbericht op basis van de genoemde uitspraak van de
Centrale Raad van Beroep. Bij verschil tussen dit persbericht en de
volledige uitspraak is laatstgenoemde beslissend.
Voor eventuele vragen over dit persbericht kunt u zich wenden tot het
bureau voorlichting en communicatie van de Centrale Raad van Beroep,
telefoonnummer 030 850 21 12.
E-mail: voorlichting.crvb@rechtspraak.nl
Website
: www.rechtspraak.nl/Gerechten/CRvB
LJ Nummer
BN2788
Bron: Centrale Raad van Beroep
Datum actualiteit: 17 augustus 2010