Rijksoverheid
Ons kenmerk
MEVA/AEB+3012984
Datum 11 augustus 2010
Kamerbrief over Gezondheidszorgonderzoek
Geachte voorzitter,
Op 8 december 2008 heeft de Raad voor Gezondheidsonderzoek (RGO) mij zijn
advies 'Gezond zorgonderzoek' aangeboden over gezondheidszorg+onderzoek. Het
advies (augustus 2006) was gevraagd door mijn ambtsvoorganger de heer
H. Hoogervorst. Het vormt tevens een actualisering van een eerder RGO+advies
uit 1994. Nieuwe ontwikkelingen en dynamiek in de gezondheidszorg, alsook
Kamervragen naar de toekomstbestendigheid van de bestaande
onderzoeksinfrastructuur noopten hiertoe.
De hoofdconclusie van het doorwrochte advies luidt: met het Nederlandse
Gezondheidszorgonderzoek gaat het goed. Het betreft dan zowel de internationale
positie van het onderzoek als de wetenschappelijke kwaliteit en maatschappelijke
relevantie ervan. Wel is er verbetering mogelijk. Deze behelst de verdeling van
het budget over de verschillende geldstromen en het (beleidsmatig) gebruik van
gezondheidszorgonderzoek. In het verlengde hiervan formuleert de RGO de
volgende twee aanbevelingen:
1. versterk de onderzoeksinfrastructuur, zodat zowel beleids+ als praktijkvragen
snel geadresseerd kunnen worden en biedt het onderzoeksveld hierbij
voldoende ruimte voor risicovol, innovatief onderzoek;
2. zorg voor systematische en niet+vrijblijvende interactie tussen onderzoekers
en kennisgebruikers om het kennisgebruik te verbeteren.
De ambtelijke voorbereiding van het standpunt op dit advies heeft meer tijd
gekost dan te doen gebruikelijk en wenselijk. Die tijd is besteed aan het maken
van analyses van en afwegingen tussen de beleidsoptie 'vertrouwen op de reeds
ingeslagen weg van intensivering van de interactie met
gezondheidszorgonderzoekers' en de beleidsoptie 'ontwerp van een nieuw
specifiek programma ter verdere versterking van het gezondheidszorgonderzoek'.
Mijn observatie is dat de probleemanalyse van de RGO nog steeds actueel is en
aansluit bij de observatie uit de Nota Vernieuwing Rijksdienst dat de
kennisinfrastructuur die ten dienste staat van politiek en beleid rijksbreed
verbetering behoeft.
Ons kenmerk
MEVA/AEB+3012984
Pagina 2 van 2
De analyse is consistent in die zin, dat zij voortbouwt op het waardevolle
Gezondheidsraadadvies 'Van implementeren naar leren' uit 2000 en op eerder
advies over de maatschappelijke responsiviteit van universitair medisch onderzoek
uit 2007.
Wat de beleidsrelevantie van gezondheidszorgonderzoek betreft staat voor mij
buiten kijf, dat beleidsmakers bij de overheid als kenniswerkers én behartigers
van het publieke belang inzicht nodig (blijven) hebben in de effecten van
ontwikkelingen en veranderingen in de zorg.
Met het oog op een goede analyse, onderbouwing en evaluatie van beleid is mij er
veel aan gelegen, dat langs de weg van de voorgestelde 'interactieve
agendabouw' systematisch wordt nagegaan in hoeverre op kennisgebieden
lacunes aan de orde zijn, en waar de onderzoeksprioriteiten liggen.
Geïdentificeerde nieuwe kennisvragen dienen in beginsel te worden ingebracht in
de daartoe geëigende werkprogramma's van de verschillende kennisinstellingen
die deel uitmaken van de kern van de VWS+kennisinfrastructuur, waaronder
ZonMw, NIVEL, Trimbos+instituut en RIVM. Een en ander uiteraard met
inachtneming van wat bekend is bij overheidsgerelateerde informatiebronnen als
CVZ, NZa en CBS, en van wat er aan gezondheidszorgonderzoek wordt uitgevoerd
door onder andere TNO, universiteiten, hogescholen en consultants. Ik deel de
analyse van de RGO dat daarbij enerzijds ruimte moet zijn voor snelle
beantwoording van actuele vragen, en anderzijds ruimte moet zijn voor innovatief
en risicovol onderzoek. Gegeven de huidige druk op de overheidsfinanciën zal
deze afweging binnen de bestaande werkprogramma's moeten plaatsvinden.
Wat het beleidsmatig gebruik van gezondheidszorgonderzoek betreft is de
doorwerking op sommige gebieden en/of dossiers beperkter dan op andere. Dit
hangt onder meer samen met verschil in politiek+maatschappelijke factoren,
cultuurkwesties en onderzoekstraditie. De afgelopen jaren is er veel ten goede
veranderd in de relatie tussen kennis en beleid, onder andere door de komst van
de VWS+kenniskamer en de organisatie van gezamenlijke opleidingen en
informatie+uitwisselingsdagen. Desondanks ben ik met de RGO van mening, dat
we wat betreft het investeren in de samenwerkingsrelaties binnen de VWS+
kennisinfrastructuur, de ingezette trend tot betere beleidsmatige kennisbenutting
met kracht moet worden voortgezet. Bij het ontwikkelen en aanpassen van beleid
zal dan ook heel nadrukkelijk de procesvraag aan de orde dienen te komen waar,
wanneer en op welke wijze onderzoek het verschil kan maken in politiek+
bestuurlijke besluitvormingsprocessen. Alleen zo kan evidence+based beleid
bevorderd worden.
Ik hoop u hiermee voldoende te hebben geïnformeerd.
Hoogachtend,
de Minister van Volksgezondheid,
Welzijn en Sport,
dr. A. Klink