Rijksoverheid
10 augustus 2010
Onderzoek uitvoering motie Ten Broeke
Naar aanleiding van het Algemeen Overleg over de modernisering van de
monumentenzorg (Momo) op 16 november 2009 is een aantal moties
aangenomen waaronder die van de heer Ten Broeke.
De motie luidt als volgt: "De Kamer, gehoord de beraadslaging, constaterende
dat het restauratiefonds nu hoofdzakelijk door de overheid wordt gevoed;
overwegende dat het goed zou zijn om private investeerders,
vastgoedondernemers en architectenbureaus te betrekken bij de financiering van
grote restauratieprojecten; verzoekt de regering, te onderzoeken hoe private
cofinanciering en garantstellingen bij laagrentende leningen nog ruimere
toepassing kunnen vinden".
Hieronder zal ik eerst ingaan op de huidige situatie bij grote restauratieprojecten.
Daarna ga ik in op de uitkomst van het onderzoek, waaronder het
financieringsconcept van Cultuurinvest , het instrument van garantstellingen en
tot slot schets ik een optie om meer privaat geld voor grote restauratieprojecten
te genereren.
Huidige situatie
In het op 14 september 2009 aan de Tweede Kamer aangeboden evaluatierapport
naar een tweetal fiscale regelingen op het terrein van de monumentenzorg,
waaronder de vrijstelling van overdrachtsbelasting voor aanschaf
monumentenpanden door aangewezen rechtspersonen (inmiddels afgeschaft), is
aangegeven (pag.60) dat het bij beleggers en projectontwikkelaars bij
monumentenpanden vooral gaat om het behalen van beleggingsresultaat met
monumentenpanden. Dit bestaat enerzijds uit huuropbrengst en anderzijds uit
winst bij verkoop. De private investeerders en vastgoedondernemers, waar de
heer Ten Broeke gewag van maakt, investeren nu al in monumentenpanden, c.q.
grote restauratieprojecten, mits economisch potentieel aanwezig is.
Bij restauratie van de categorie monumenten die geen of beperkt economisch
potentieel hebben, zoals de restauratie van kerken (met behoud van de
oorspronkelijke functie), is een grote restauratie slechts een kostenpost, die niet
met leningen kan worden gefinancierd omdat de eigenaren de rente$en
aflossingskosten niet kunnen opbrengen. Vandaar ook dat deze restauratiekosten
alleen met subsidie, in aanvulling op het deel dat de eigenaar zelf op tafel moet
leggen, kan worden gefinancierd.
Bij grote investeringen met een beperkt rendement, zoals bij restauratie en
herbestemming van industrieel erfgoed waarin diverse (culturele) activiteiten
worden ondergebracht, zou een laagrentende lening nog wel soulaas kunnen
bieden. Particuliere beleggers en vastgoedondernemers zijn in dergelijke laag
renderende projecten echter niet of nauwelijks geïnteresseerd.
Of een voorziening zoals Cultuurinvest voor restauraties met beperkt rendement
een oplossing kan bieden, zal hieronder worden nagegaan.
Daarnaast moet gememoreerd worden dat het systeem van financiële
ondersteuning van restauratie en instandhouding van rijksmonumenten al van
oudsher een aanvulling is op private investeringen. De eigenaar is primair
verantwoordelijk voor zijn bezit en moet, al naar gelang de
exploitatiemogelijkheden, een hoger eigen aandeel op tafel leggen. Zo krijgen
moeilijk te exploiteren gebouwen als molens subsidie van 70% en kunnen
eigenaren van woonhuizen in het geheel geen subsidie krijgen maar alleen
laagrentende leningen afsluiten of van de fiscale aftrek onderhoud gebruik maken.
Daarnaast is er een grote groep eigenaren die zonder subsidie zijn monument
onderhoudt. Al met al varieert de eigen inspanning tussen de 30% (molens) en
100% (geen subsidie) van de kosten.
Ook is het mogelijk om op grond van de Regeling cultuurprojecten 2004 privaat
geld voor bepaalde grote restauratie projecten op het terrein van de
monumentenzorg aan te wenden. Het gebouw dient in dat geval wel een culturele
functie op het terrein van de podiumkunsten dan wel de musea te vervullen.
Hierbij kan gedacht worden aan bijvoorbeeld restauratie van een kasteel dat
tevens als museum fungeert of restauratie van industrieel erfgoed waarin een
theater wordt ondergebracht.
Een ander fenomeen in de private financiering zijn de stadsherstelorganisaties.
Deze trekken kapitaal aan en garanderen een bepaald rendement. Deze
organisaties worden door het rijk gewaardeerd en gestimuleerd door hen meer
vrijheid te geven bij het gebruik van regelingen (Regeling restauratie
monumenten stadsherstellichamen; Staatscourant nr. 2076 dd 12 februari 2010).
Uitkomst onderzoek
Concept Cultuurinvest
In het gevoerde overleg (Tweede Kamer,vergaderjaar 2009$2010, 32 156, nr. 10)
verwees de heer Ten Broeke een aantal malen naar het fonds Cultuurinvest
omdat dit een buitengewoon effectief systeem in België zou zijn en gepaard gaat
met meer particuliere bijdragen (pag.12).
Duidelijk is dat bij Cultuurinvest (zie ook bijlage) in geval van financiering door
middel van leningen er alleen sprake is van hoogrentende leningen (8 a 10%).
Wel trekt een bijdrage vanuit Cultuurinvest andere financiers over de streep in
geval van co$financiering. Hierbij fungeert een bijdrage van uit Cultuurinvest als
een soort kwaliteitskeurmerk.
Gelet op het vorenstaande acht ik de oprichting van een Cultuurinvest voor de
monumentenzorg niet raadzaam omdat het geen soulaas biedt voor grote
restauratieprojecten met een beperkt rendement.
Garantstellingen
Het spreekt voor zich dat van garantstelling geen sprake kan zijn ingeval voor
enerzijds grote restauratieprojecten met voldoende economisch potentieel en
anderzijds grote restauratieprojecten waar economisch potentieel afwezig is. In
het eerste geval is garantstelling immers volstrekt overbodig vanwege het
voldoende rendement en in het tweede geval moet per definitie teruggevallen
worden op de garantstelling omdat er geen sprake is van rendement. En dat is
niet opportuun.
Bij grote restauraties met een beperkt rendement zou een garantstelling in
bepaalde gevallen nog wel soulaas kunnen bieden. Te denken valt bijvoorbeeld
aan de restauratie/herbestemming van perifeer gelegen industrieel erfgoed dat
tot een wooncomplex wordt omgevormd, waarbij het rendement op voorhand
lastig is in te schatten. Potentiële kopers/financiers kunnen in een dergelijke
situatie terughoudend zijn om financiële verplichtingen aan te gaan omdat de
attractiviteit van de woonfunctie op papier lastig valt in te schatten,terwijl dat na
realisatie van een dergelijk project heel anders kan liggen (kip en ei kwestie). Het
is echter de vraag of garantstelling in een dergelijk geval gewenst zou zijn omdat
garantstelling ook een rationele afweging van de financiële risico's kan verstoren.
Immers het finale risico wordt in een dergelijke situatie feitelijk op het bordje van
de garantstellende partij gelegd (bij twijfel wel inhalen)
Gelet op het voorstaande acht ik de introductie van garantstelling als instrument
bij grote restauratieprojecten ongewenst.
Andere optie private financiering
Indien er naar aanvullende mogelijkheden wordt gezocht om meer privaat geld
ten goede te laten komen aan grote restauratieprojecten op het terrein van de
monumentenzorg, zie ik in theorie de volgende mogelijkheid.
Uitbreiding van de werkingssfeer van de Regeling cultuurprojecten 2004
Voor (bepaalde categorieën van) monumenten (met beperkt rendement zoals de
huidige regeling vereist) zou uitbreiding van de werkingssfeer van deze regeling
overwogen kunnen worden. Deze regeling maakt namelijk financiering mogelijk
met een rentecomponent die beneden de geldende marktrente ligt (laagrentende
leningen). Een dergelijke uitbreiding ligt echter niet voor de hand, aangezien
restauratie van monumenten op zich niet zonder meer als een extra bijdrage aan
cultuurparticipatie (publieksfunctie) kan worden aangemerkt. In de huidige
regeling wordt dit wel verondersteld. Daarnaast zou er sprake zijn van extra
belastingderving. Tegen de achtergrond van de huidige financieel$economische
situatie acht ik dat niet wenselijk.
Samenvattend zie ik derhalve thans geen mogelijkheden om meer private
financiering en garantstellingen bij grote restauratieprojecten te realiseren.
de staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap,
Marja van Bijsterveldt$Vliegenthart