beantwoording vragen over de Conferentie over internetvrijheid in
Parijs, 8 juli 2010
Kamerbrief inzake beantwoording vragen over de Conferentie over
internetvrijheid in Parijs, 8 juli 2010
Kamerbrief | 6 augustus 2010
Graag bied ik u hierbij de antwoorden aan op de schriftelijke vragen
gesteld door het lid Peters over de conferentie over internetvrijheid
in Parijs, 8 juli 2010. Deze vragen werden ingezonden op 16 juli 2010
met kenmerk 2010Z11028.
De Minister van Buitenlandse Zaken,
Drs. M.J.M. Verhagen
Antwoorden van de heer Verhagen, Minister van Buitenlandse Zaken op
vragen van het lid Peters (GroenLinks) over de conferentie over
internetvrijheid in Parijs, 8 juli 2010.
Vraag 1
Wat zijn de belangrijkste uitkomsten van de internationale conferentie
over internetvrijheid, die u met uw Franse collega heeft georganiseerd
in Parijs en waar u een toespraak hield? Kunt u dat toelichten?
Antwoord
Nederland heeft met Frankrijk op 8 juli een expertbijeenkomst over
internetvrijheid georganiseerd, ter voorbereiding op de oprichting van
een zogenoemde Leading Group op dit gebied. De aanwezige experts waren
het erover eens dat er geen nieuwe instituties en instrumenten nodig
zijn ten aanzien van de geagendeerde onderwerpen (een gedragscode voor
bedrijven, internationaal monitoringsmechanisme van internetvrijheid,
juridische status van internet, en steun aan cyberdissidenten), maar
dat bestaande initiatieven effectiever moeten worden ingezet.
Bijgevoegd treft u een verslag van de expertbijeenkomst.
Vraag 2
Hoe staat het met de totstandkoming van een Europese gedragscode die
censuurexport moet tegengaan? Op welke termijn verwacht u dat deze in
werking kan treden? Wat onderneemt u om dit proces te stimuleren en
bespoedigen? Welke actie onderneemt de Europese Commissie?
Antwoord
Internetcensuur is een wereldwijd probleem en behoeft daarom ook
wereldwijde oplossingen. Bij de conferentie in Parijs was de noodzaak
voor een internationale gedragscode voor bedrijven één van de
agendapunten. Het Global Network Initiative (GNI) voorziet hier wat mij
betreft reeds in. Ik heb er bij de aanwezige partijen dan ook op
aangedrongen te overwegen zich bij het GNI aan te sluiten, en zal daar
bij vervolgbijeenkomsten van de Leading Group op blijven insisteren.
In de Europese Unie heb ik reeds in 2009 bepleit dat onderzocht wordt
of maatregelen kunnen worden genomen om een restrictie te leggen op de
export van technologie die door de Iraanse overheid kan worden gebruikt
om internet te censureren. Diverse lidstaten hebben Nederland in dat
voornemen gesteund. Concrete voorstellen voor een restrictie of
volledig exportverbod kunnen echter pas worden gedaan op basis van zeer
gedegen technisch onderzoek. De Nederlandse initiatieven zijn als
prioriteit opgenomen in het mensenrechtenwerkplan van huidig
EU-voorzitter België. Samen met enkele andere lidstaten heeft Nederland
er daarnaast op aangedrongen dat lidstaten begin september bijeenkomen
om dit benodigd technisch onderzoek, naast ook onderzoek naar het
tegengaan van zogenaamde jamming van satelliettelevisie in Iran, zo
snel mogelijk uit te voeren. De Europese Commissie speelt bij de
uitvoering van het onderzoek wat Nederland betreft een centrale rol.
Vraag 3
In hoeverre geeft u invulling aan de motie Ten Broeke/Peters 2) die
oproept tot inzet van de EU voor een EU Global Online Freedom Act?
Antwoord
Zoals ik uw Kamer eerder aangaf is uit EU-overleg gebleken dat een
Europese versie van de Global Online Freedom Act niet haalbaar is,
omdat de daarmee gepaarde beheerslast zeer groot zou zijn. Voor verdere
beantwoording van deze vraag verwijs ik naar mijn schriftelijke
antwoord in reactie op de vragen van uw Kamer hierover tijdens de
eerste termijn van de behandeling van de begroting van Buitenlandse
Zaken voor het jaar 2010 (32 123-V). Overigens is ook de Amerikaanse
variant van de GOFA inmiddels nog steeds niet in het Amerikaanse
Congres is aangenomen.
Vraag 4
Is al meer bekend over de vervolgconferentie over internetvrijheid die
u aankondigde eind dit jaar in Nederland te organiseren, zoals datum,
deelnemers, en te agenderen onderwerpen? Zal naast vrijheid van
meningsuiting en vrije informatievergaring ook de bescherming van
privacy tot de te behandelen onderwerpen behoren? Zo nee, waarom niet?
Vraag 5
Wat is het beoogde resultaat van deze conferentie?
Antwoord vragen 4 en 5
Op basis van de uitkomsten van de ministeriële conferentie van de
Leading Group die waarschijnlijk begin oktober in Parijs zal worden
gehouden, zal nadere invulling gegeven worden aan de vervolgconferentie
die voor eind 2010 gepland staat. Nederland heeft aangeboden deze
conferentie te organiseren. Na afloop van de ministeriële in Parijs zal
ook worden besloten welke deelnemers voor de vervolgconferentie zullen
worden uitgenodigd en welke onderwerpen geagendeerd zullen worden.
Voor wat betreft de in Nederland beoogde resultaten is het van belang
dat de in Parijs besproken onderwerpen worden vertaald naar concrete
stappen van deelnemers van de Leading Group. Uiteraard staat de
uitkomst van de conferentie niet bij voorbaat vast, maar Nederland zal
er in ieder geval op inzetten dat deelnemers zich committeren aan het
doorvoeren van maatregelen die kunnen bijdragen aan de vrijheid van
meningsuiting en vrije informatievergaring op internet. De bescherming
van privacy maakt daarvan overigens integraal onderdeel uit.
Een mogelijke concrete uitkomst zou kunnen zijn dat aanwezige bedrijven
toezeggen een internationale gedragscode als het Global Network
Initiative te zullen naleven. Eveneens zouden overheden zich kunnen
commiteren aan het opstellen van een actieplan om de coordinatie van
bestaande monitorings-mechanismen van internetvrijheid te versterken,
en adequate reacties te formuleren wanneer deze vrijheid geschonden
wordt. De lancering van een onderzoek naar de mogelijkheden om internet
een juridische status te geven, waar vooral Frankrijk belang aan hecht,
behoort ook tot de mogelijkheden.
Daarnaast is het voor Nederland van groot belang dat zowel politieke
als financiële steun aan cyberdissidenten wordt vergroot, en dat landen
hun ervaringen delen hoe deze groep het effectiefst te ondersteunen in
de landen waar zij hun belangrijke werk doen -soms met risico voor
eigen leven.
Vraag 6
Op welke wijze heeft u concreet invulling gegeven aan de motie Van Dam
c.s. die oproept om 1 miljoen euro uit het Mensenrechtenfonds
beschikbaar te stellen voor internetvrijheid van Iraniërs, en de motie
Peters die oproept uit dat fonds ook extra middelen ter beschikking van
Birmese mediaorganisaties te stellen?
Antwoord
Naar aanleiding van de motie-Van Dam c.s. zijn projectaanvragen van
drie verschillende organisaties die specifiek gericht waren op de
doelstellingen zoals in deze motie omschreven voor een totaalbedrag van
EUR1 miljoen gehonoreerd. De projecten worden inmiddels uitgevoerd.
Voor wat betreft de motie-Peters zijn met het oog op de komende
verkiezingen in Birma twee projectvoorstellen gehonoreerd gericht op de
bevordering van onafhankelijke media. Het gaat om een totaalbedrag van
ongeveer 390.000 euro.
Bijlage
Bijeenkomst "Internet en Vrijheid van Meningsuiting"
Parijs, 8 juli 2010
Verslag
Op 8 juli 2010 is op initiatief van de Franse en Nederlandse minister
van Buitenlandse Zaken op het Franse ministerie van Buitenlandse en
Europese Zaken een bijeenkomst gehouden over de vrijheid van
meningsuiting op het internet. De bijeenkomst werd geopend door
minister Bernard Kouchner en diens Nederlandse collega Maxime Verhagen.
De bijeenkomst werd bijgewoond door circa zestig afgevaardigden van
regeringen, internationale organisaties, ngo's, bedrijven en
universiteiten. Bij de bijeenkomst waren 18 landen vertegenwoordigd:
België, Canada, Duitsland, Estland, Finland, Frankrijk, India, Italië,
Japan, Korea, Litouwen, Libanon, Nederland, Spanje, Tsjechische
Republiek, Verenigde Staten, Zweden en Zwitserland. De belangrijkste
ngo's zijn op de uitnodiging ingegaan (o.a. de Internationale Federatie
voor de Mensenrechten, Freedom House, Global Business Initiative on
Human Rights, Internet sans Frontières, Internews Network, Reporters
sans Frontières, True Heroes), alsmede enkele toonaangevende bedrijven
uit de IT- en telecomsector (o.a. Cisco, Thales, Alcatel, Orange,
Google, Dailymotion, Xerobank, en Microsoft). Ook de Europese
Commissie, de OIF, Unesco, de Raad van Europa, de OESO en de OVSE waren
vertegenwoordigd, alsmede verschillende wetenschappers en journalisten.
De deelnemers hebben hun zorgen geuit over het toenemende aantal
schendingen van de vrijheid van meningsuiting op het internet en
onderschrijven de noodzaak alle actoren, zowel statelijk als
niet-statelijk, te mobiliseren om de grondrechten op het internet te
beschermen.
De deelnemers hebben besloten deze werkzaamheden de komende maanden
voort te zetten. Zo wordt oktober aanstaande in Parijs een ministeriële
conferentie gehouden en wordt voor het einde van het jaar in Nederland
een tweede ontmoeting georganiseerd.
Tijdens de bijeenkomst van 8 juli k wamen vier vraagstukken aan bod:
1. Zorgen voor een betere opvolging van de verbintenissen die de landen
zijn aangegaan op het gebied van de vrijheid van meningsuiting op het
internet
De deelnemers zijn overeengekomen dat de internationale teksten inzake
de mensenrechten het beste referentiekader vormen voor de bescherming
van de vrijheid van meningsuiting op het internet. De sprekers hebben
het belang onderstreept van de observatiemechanismen ten behoeve van de
fundamentele vrijheden. Ze hebben vastgesteld dat er op dit gebied al
veel gedaan wordt, maar dat dit vanwege versnippering niet altijd goed
bekend is. Prioriteit dient daarom uit te gaan naar een betere
verspreiding van de informatie met betrekking tot de verschillende
initiatieven en een doeltreffender coördinatie. Een aantal instanties
die verbintenissen die de landen op dit gebied zijn aangegaan, zouden
hierbij een spilfunctie kunnen vervullen. De Mensenrechtenraad (met
name het UPR-mechanisme), de OVSE, de Raad van Europa en de
Internationale organisatie van de francofonie (OIF) hebben al
follow-upmechanismen.
Voorts is gebleken dat het voor de bescherming van de vrijheden op het
internet niet nodig is nieuwe teksten en bepalingen in te voeren, maar
dat ervoor moet worden gezorgd dat de bestaande teksten en bepalingen
bij het gebruik van de nieuwe technologieën goed worden nageleefd.
Daarbij moet worden gekeken of de regelgeving toepasselijk is en moet
deze indien nodig worden aangepast. Bijzondere aandacht dient uit te
gaan naar de naleving van de bepalingen inzake het recht van vereniging
op het internet, gelet op de beperkingen die bepaalde politieke regimes
aan sociale netwerken opleggen.
2. Grotere verantwoordelijkheid van bedrijven ten aanzien van de
risico's op misbruik van hun technologieën door autoritaire regimes
Uit de discussie zijn drie hoofdpunten naar voren gekomen die voor
bedrijven een uitdaging vormen: misbruik van hun technologieën,
oneigenlijke verzoeken om persoonsgegevens en willekeurige
content-blokkering. Ondanks de geringe speelruimte (gebrek aan
politieke wil om wetgeving op te stellen, dualistische aard van de
informatie- en communicatietechnologieën, e.d.) moeten de regels ter
voorkoming van deze vormen van misbruik worden geformuleerd in het
kader van een nauwe publiek-private partnerschap in de democratische
landen.
Bovendien staan de bedrijven onder druk van de ngo's, die van hen
verlangen dat zij ethisch handelen. Daarom verwachten internetbedrijven
van de overheid een stabiel regelgevend kader voor de uitoefening van
hun internationale activiteiten. Bedrijven vragen om aanvullende
aanbevelingen die samenhangend, transparant en betrouwbaar zijn en die
in overeenstemming met vertegenwoordigers van landen en ngo's worden
opgesteld en aangenomen.
Tijdens het debat werd groot belang gehecht aan het werk van de
Speciaal Rapporteur van de VN John Ruggie. In zijn PRR (Protect,
Respect and Remedy) raamwerk onderscheidt hij de plicht van overheden
om mensenrechten te beschermen en de verantwoordelijkheid van bedrijven
om ze te respecteren. Zijn aanbevelingen overstijgen het debat tussen
voorstanders van vrijwillige codes en meer regelgeving.
Iedere gedragscode moet in nauw overleg met meerdere actoren worden
opgesteld (nationale overheden, internationale organisaties, ngo's en
bedrijven). Dit is al het geval bij het Global Network Initiative dat
terecht als referentie op dit gebied wordt beschouwd. Dit bestaande
initiatief zou kunnen worden uitgebreid met andere (in het bijzonder
Europese), bedrijven en ngo's, in plaats van dat er een nieuwe
structuur met hetzelfde streven van de grond af aan moet worden
opgebouwd.
3. Hulp aan cyberdissidenten wier vrijheid van meningsuiting wordt
beknot
De deelnemers hebben de volgende concrete technische, financiële,
politieke, mensgerichte en mediagerelateerde maatregelen voorgesteld
die, met ondersteuning van de overheid of van internationale
organisaties, door de op dit gebied actieve ngo's zouden kunnen worden
uitgevoerd. Voor de ondersteuning van hun activiteiten door overheden
en internationale organisaties is uitwisseling van ervaring tussen
dezen essentieel. Een dergelijke uitwisseling moet niet alleen best
practices van overheidssteun bevorderen, maar ook de kennis vergroten
over het werk van verschillende cyberdissidenten. De volgende
maatregelen van ondersteuning werden genoemd:
* Technische ondersteuning : hierbij moet worden gedacht aan de
ontwikkeling van oplossingen om censuur te omzeilen. RSF en
Xerobank hebben bijvoorbeeld in Parijs een anticensuur-shelter
ingesteld (hierbij moet worden opgemerkt dat RSF, in verband met de
heikele kwestie van mogelijk misbruik door een aantal weinig
scrupuleuze internetgebruikers, speciale technische monitoringtools
gebruikt en uitsluitend toegang biedt aan gebruikers die door de
ngo als betrouwbaar worden aangemerkt).
* Mediaondersteuning: hierbij gaat het erom, met ondersteuning vanuit
de overheid, de publicatie van rapporten te bevorderen en
conferenties en evenementen te organiseren om het publiek te wijzen
op de onderdrukking van cyberdissidenten.
* Financiële bijdrage: Nederland heeft een fonds voor de bevordering
van mensenrechten in het leven geroepen dat andere regeringen tot
voorbeeld kan strekken. Ook internetbedrijven zouden dit soort
maatregelen ten behoeve van de bescherming van de mensenrechten
kunnen nemen.
* Politieke mobilisatie: gedacht kan worden aan het nemen van
bilaterale maatregelen voor de naleving van de door de landen
gedane toezeggingen, interventie door ambassades bij eventuele
vervolgingen van cyberdissidenten, het uitoefenen van invloed op
internationale instanties of faciliterend optreden bij de afgifte
van visa.
* Educatieve ondersteuning: gedacht kan worden aan de verbetering van
de educatie van internetgebruikers, met name aanpassing aan de
voortschrijdende technologie en de hieraan gerelateerde risico's,
alsmede aan het opzetten van netwerken van goede praktijken.
Concreet zou dit kunnen gebeuren door het online beschikbaar maken
van educatieve documenten in verschillende talen. RSF, Freedom
House en Nederland hebben op dit gebied al een flink aantal
initiatieven ontplooid.
4. Een juridisch kader voor de universele aard van internet bieden
Met het oog op de volledige toepassing en naleving van alle
internationale teksten op het gebied van mensenrechten in de specifieke
context van de nieuwe netwerken zou het bijzonder nuttig kunnen zijn
dieper na te denken over de universele aard van het internet en de
eventuele juridische consequenties hiervan. Het internet is immers een
grensoverschrijdend communicatienetwerk dat door de wereldtop over de
informatiemaatschappij (WSIS) als mondiale openbare hulpbron ( global
public resource) en door het Europees Parlement als mondiaal openbaar
goed is bestempeld.
Het internet kan worden gezien als communicatiemiddel, maar ook als een
daadwerkelijke internationale ruimte waarbinnen economische en sociale
activiteiten plaatsvinden. In het eerste geval gelden nationale of
internationale regels, en in het tweede geval zien we een spanningsveld
ontstaan tussen soevereiniteit en territorialiteit die verder zou
kunnen worden onderzocht.
Pagina 8 van 8
Ministerie van Buitenlandse Zaken