Gerechtshof 's-Gravenhage


Gerechtshof Den Haag acht op straat zetten van uitgeprocedeerde kinderen onrechtmatig

Den Haag, 27 juli 2010 - Het gerechtshof in Den Haag heeft op 27 juli 2010 uitspraak gedaan in het hoger beroep van een kort geding, dat door een uitgeprocedeerde asielzoekster en haar drie kinderen tegen de Staat was aangespannen. Het hof heeft geoordeeld dat de Staat de kinderen niet op straat mag zetten zolang niet adequaat in de dagelijkse verzorging, opvoeding, huisvesting, medische zorg en scholing van de kinderen is voorzien.

De uit Angola afkomstige moeder is met haar man en hun oudste kind, dat nu 10 jaar oud is, in oktober 2001 in Nederland aangekomen. Kort nadien is het tweede kind geboren en in november 2008 het derde kind. Een verzoek om toelating als vluchteling is tweemaal tot in hoogste instantie afgewezen. De moeder heeft steeds elke medewerking geweigerd aan terugkeer naar Angola. Sinds 2009 verblijven de moeder en de drie kinderen in een vrijheidsbeperkende locatie in Ter Apel. De Staat had gedreigd hun verblijf daar per 1 april 2010 te beëindigen, waardoor moeder en kinderen op straat zouden komen te staan. Huisvesting en middelen van bestaan zouden hen verder onthouden worden. Tegen deze beslissing is het kort geding gericht.

De voorzieningenrechter in de rechtbank in Den Haag heeft de Staat in het gelijk gesteld, omdat de moeder had moeten meewerken aan terugkeer naar Angola. Tegen deze beslissing zijn de moeder en de kinderen in hoger beroep gegaan. Zij hebben gewezen op de verplichtingen die voor de Staat voortvloeien uit bepalingen in enkele verdragen, namelijk het Europees Sociaal Handvest, het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens en het Internationaal Verdrag voor de Rechten van het Kind. Tevens hebben zij een beroep gedaan op een uitspraak van 20 oktober 2009 van het Comité van Deskundigen, dat op grond van het Europees Sociaal Handvest is ingesteld.

Het hof is tot het oordeel gekomen dat de Staat zich tegenover de moeder niet onrechtmatig gedraagt door haar uit de locatie Ter Apel te verwijderen en op straat te zetten. Dat ligt echter anders ten opzichte van de kinderen. Het hof is tot dat oordeel gekomen vanuit zijn opvatting dat, tegen de achtergrond van de genoemde verdragsbepalingen, op de Staat ook naar intern Nederlands recht de verplichting rust zich de bescherming van kinderen aan te trekken. Het hof heeft in dit concrete geval in aanmerking genomen dat de kinderen al acht jaar of langer in Nederland verblijven en daarom hier in zekere mate geworteld zijn. De beslissing van de moeder om niet terug te keren naar Angola kan de kinderen niet aangerekend worden. De kinderen zijn zo jong dat zij niet buiten de zorg van volwassenen kunnen.

Het hof heeft geoordeeld dat de Staat tegenover de kinderen onrechtmatig handelt door hen op straat te zetten en aan hun lot over te laten. De Staat zal de kinderen dan ook pas uit de locatie Ter Apel mogen verwijderen wanneer de Staat heeft aangetoond dat zij door de Staat of door derden van passende huisvesting en voldoende financiële middelen voor de kosten van levensonderhoud en scholing zullen worden voorzien. De Staat zal tevens inzichtelijk moeten maken hoe hierin zal worden voorzien indien aan de moeder geen huisvesting en middelen van bestaan meer zullen worden verstrekt.

LJ Nummer

BN2164

Zie het origineel
Bron: Gerechtshof 's-Gravenhage Datum actualiteit: 27 juli 2010 Naar boven