Rijksoverheid
Datum 26 juli 2010
Betreft
Verslag voor de informele Raad voor Concurrentievermogen van 14!16
juli in Louvain!la!Neuve en Brussel
Ons kenmerk
A/BE / 10112207
Mede namens de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap bied ik u hierbij
het verslag aan van de informele Raad van Concurrentievermogen (RvC) van 14!
16 juli in Louvain!la!Neuve en Brussel. Vanwege het informele karakter van deze
Raad vond er een vrije gedachtewisseling plaats zonder besluitvorming.
De bijeenkomst viel uiteen in drie delen: een deel over het EU!industriebeleid, een
deel over innovatie en een deel over vereenvoudiging van deelname aan het
kaderprogramma voor onderzoek en technologische ontwikkeling. Een deel van de
sessie over innovatie betrof een gezamenlijke bijeenkomst van de ministers
verantwoordelijk voor het industriedeel en de ministers verantwoordelijk voor het
onderzoeksdeel.
Industriebeleid
De Raad wisselde in twee sessies van gedachten over het EU!industriebeleid. In
de eerste sessie werd stilgestaan bij de wensen omtrent het EU!industriebeleid.
De tweede sessie richtte zich specifiek op MKB en innovatiebeleid.
Duurzaam industriebeleid
Na opening van de vergadering gaf de heer Wurth, CEO Europa van ArcelorMittal,
een toespraak over de invloed van de mondialisering van de economie op het
Europese concurrentievermogen. Het voorzitterschap, bij monde van de Waalse
minister Marcourt, leidde vervolgens de discussie in. Hij benadrukte dat de Raad
voor Concurrentievermogen van 1 maart jl. heeft verzocht om een mededeling
over EU!industriebeleid. Minister Marcourt stelde voor een einde te maken aan het
klassieke onderscheid tussen horizontaal en sectoraal beleid en pleitte voor beleid
dat generiek en specifiek beleid combineert. Vervolgens vroeg hij de lidstaten in te
gaan op de vragen welke maatregelen nodig zijn om de Europese industrie
competitiever te maken, welke maatregelen nodig zijn om het MKB competitiever
te maken en de toegang voor het MKB tot externe markten te bevorderen.
De Commissaris voor Ondernemingen en Industrie, de heer Tajani, gaf aan dat er
dit najaar twee mededelingen uitkomen die voortkomen uit de Europa 2020
strategie en die relevant zijn voor de industrie, te weten: de mededeling EU!
industriebeleid en de mededeling 'Innovatie Unie'. Het einde van de economische
crisis is het begin van nieuw groeibeleid en daar zijn deze mededelingen
belangrijk voor, aldus Commissaris Tajani. Hij wees erop dat de
industriemededeling pas in oktober uitkomt. In deze mededeling zal volgens de
Commissaris nadrukkelijk aandacht zijn voor het creëren van de juiste
randvoorwaarden, zoals versterking van de interne markt, betere regelgeving,
toegang tot financiering en een goed handelsbeleid. Daarnaast zal hij specifieke
aandacht besteden aan het MKB, toerisme en ruimtevaart. Wat betreft het MKB
benadrukte Commissaris Tajani het belang van de herziene richtlijn late
betalingen. De onderhandelingen met het Europees Parlement hierover zijn
gestart. Hij ziet dit als belangrijk signaal richting het bedrijfsleven. Tenslotte
benadrukte Commissaris Tajani dat in de mededeling de overgang naar een
koolstofarme economie centraal zal staan. Dit betekent voor de industrie zowel
inspanningen inzake eco!efficiëntie als kansen op groeimarkten. Hij merkte hierbij
op dat het nu niet het moment is om te besluiten tot verhoging van de
reductiedoelstelling van broeikasgassen naar 30% nu nog geen overeenstemming
is op wereldniveau.
Vervolgens presenteerde Ecorys haar rapport over duurzaam industrieel
concurrentiebeleid. Ecorys benadrukte dat verschuivingen in de industrie in de
toekomst steeds vaker zullen voorkomen, en dat de industrie zich steeds meer zal
richten op maatschappelijke uitdagingen, zoals klimaatverandering. In het
industriebeleid zal, aldus Ecorys, generiek beleid zonodig aangevuld moeten
worden met specifiek beleid en zal de overheid moeten zorgen voor voorspelbare
en transparante regels. Volgens Ecorys heeft de EU vooral meer jonge innovatieve
bedrijven nodig die zorgen voor industriële transformatie. Hindernissen zitten
volgens Ecorys vooral in de toegang tot risicokapitaal.
In de discussie gaf een aanzienlijk aantal lidstaten, waaronder Nederland, aan dat
de toekomstige industriemededeling moet voortbouwen op de huidige horizontale
aanpak. Deze lidstaten achten de versterking van de interne markt, open
markten, en slimme regelgeving (smart regulation) een centrale rol toe om het
concurrentievermogen van de Europese industrie te versterken. Een aantal
lidstaten pleitte voor sectorspecifiek beleid. Alle lidstaten deelden de mening dat
verbeterde toegang tot financiering hoge prioriteit heeft. Ook het belang van de
stimulering van onderzoek en innovatie werd breed gedeeld. Een aanzienlijk
aantal lidstaten, waaronder Nederland, markeerde het belang van goede toegang
tot grondstoffen. Sommige lidstaten brachten op dat dit moet worden
meegenomen bij de onderhandelingen over handelsakkoorden. De lidstaten
benadrukten ook het belang van bescherming van intellectueel eigendom. In dat
kader deelden veel lidstaten de noodzaak van besluitvorming over een betaalbaar
en goed werkend EU!patent. Ook deelden veel lidstaten de mening dat de inzet
van de industrie bij maatschappelijke uitdagingen als klimaatverandering
belangrijk is. Een aantal lidstaten gaf aan dat ze het eens zijn met de Commissie
dat het nu niet het moment is de reductiedoelstelling voor broeikasgassen te
verhogen naar 30% nu er nog geen overeenstemming op wereldniveau is. De
lidstaten waren het er daarnaast over eens dat de Raad voor
Concurrentievermogen een centrale rol moet vervullen in relatie tot
Pagina 3 van 8
Bureau Europa
Ons kenmerk
A/BE / 10112207
industriebeleid. Een aantal lidstaten benadrukte hierbij dat een integraal beheer
van de verschillende beleidsterreinen belangrijk is voor de industrie. Een aantal
lidstaten, waaronder Nederland, wees ook op de verantwoordelijkheid van de
Raad voor Concurrentievermogen voor uitvoering en monitoring van de Europa
2020 strategie op haar eigen beleidsterreinen. In de discussie benadrukte
Nederland dat een primaire rol is weggelegd voor nationale overheden als het
gaat om industriebeleid. Dit werd gedeeld door de andere lidstaten. Tenslotte was
er steun voor de wens van Nederland om de scope van de industriemededeling te
verbreden naar diensten vanwege de onderlinge verwevenheid tussen industrie en
diensten.
De Raad zal in de vergadering van 25 en 26 november aanstaande naar
verwachting conclusies aannemen over de komende mededeling
EU!industriebeleid. De discussie in deze informele Raad zal worden gebruikt als
bijdrage aan de mededeling EU industriebeleid en de conceptraadsconclusies.
Op MKB gericht innovatiebeleid
Het voorzitterschap, bij monde van minister Marcourt, benadrukte dat het
welslagen van een ambitieus EU industrie- en innovatiebeleid nauw verbonden is
met een brede ontplooiing van innovatie van het MKB. Hij gaf tevens aan dat het
MKB een belangrijke rol kan spelen in de overgang naar groene economische
groei, maar hindernissen ondervindt om te kunnen innoveren. Het voorzitterschap
leidde de discussie in met de vraag welke maatregelen belangrijk zijn om
innovatie in het MKB te bevorderen, mede in relatie tot de zogenaamde Small
Business Act.
Ter inleiding van de discussie hield de heer Philippe Aghion, verbonden aan het
Bruegel instituut en Harvard, een toespraak over industriebeleid. Hij benadrukte
dat de EU zich in haar industriebeleid moet richten op versterking van de interne
markt en het mededingingsbeleid en tegelijkertijd een industriebeleid moet voeren
dat bedrijven stimuleert zich te richten op bepaalde problemen (o.a. op het terrein
van klimaat en innovatie) en dat innovatieve investeringen stimuleert in
innovatieve sectoren. Vervolgens hield een vertegenwoordiger van de Europese
sociaaleconomische partners (EESC) een korte toespraak. Hij drong bij lidstaten
aan op uitvoering van de Small Business Act. De vertegenwoordiger van de EESC
wees daarnaast op het belang van ondernemerschap in het onderwijs omdat het
menselijk kapitaal bij innovatie belangrijk is.
Commissaris Tajani somde een aantal zaken op die van belang zijn voor het
bevorderen van innovatie in het MKB, te weten: samenwerking op het terrein van
onderzoek en ontwikkeling, instrumenten ter bevordering van innovatie, een
betere toegang tot financiering, een EU!patent, een versterkte interne markt.
Vervolgens gaf Commissaris voor Onderzoek, Innovatie en Technologie, mevrouw
Geoghegan!Quinn, een vooruitblik op het Europa 2020 vlaggenschip, de
mededeling over de Innovatie Unie, die zij eind september uit zal brengen. Ik
Pagina 4 van 8
Bureau Europa
Ons kenmerk
A/BE / 10112207
verwijs u hierbij naar de toelichting bij het onderzoeksdeel van de Raad in deze
brief.
In de discussie benadrukte Nederland dat bij het bevorderen van innovatie door
het MKB een primaire rol is weggelegd voor nationale en regionale overheden. De
EU heeft vooral toegevoegde waarde als het gaat om het creëren van de juiste
randvoorwaarden, zoals versterking van de interne markt, een betaalbaar en
goedwerkend EU!patent, het verlagen van de administratieve lasten. Nederland
werd hierin gesteund door veel lidstaten. Alle lidstaten waren het er verder over
eens dat een verbeterde toegang tot financiering voor het innovatieve vermogen
van het MKB essentieel is. Het bieden van risicokapitaal is een belangrijke prikkel.
Een aantal lidstaten, waaronder Nederland, pleitte voor het versterken van het
EIB! en EIF!instrumentarium. Zo wees Nederland erop dat de Risk Sharing
Finance Facility beter ingezet en uitgebreid kan worden. Ook benadrukte een
aantal lidstaten, waaronder Nederland, het belang van een Europese markt voor
venture capital. Veel lidstaten betoogden vervolgens dat een verbeterde toegang
van het MKB tot de EU!programma's voor onderzoek en innovatie centraal moet
staan. Bestaand instrumentarium moet worden vereenvoudigd en gestroomlijnd.
De Raad zou hierover op 16 juli verder spreken. Nederland vroeg in haar inbreng
ook aandacht voor de mogelijkheden voor lidstaten om meer gebruik te maken
van precommercieel aanbesteden, zoals Nederland dit doet in SBIR (Small
Business Innovation Research).
Het voorzitterschap sloot de vergadering af met de uitnodiging de discussies voort
te zetten tijdens de middagvergadering op 15 juli en de opmerking dat
Commissaris Tajani eind 2010 een evaluatie van de Small Business Act zal
uitbrengen.
Innovatie
De Brusselse minister voor Wetenschappelijk Onderzoek, Benoît Cerexhe, leidde
namens het Belgische voorzitterschap de discussie in over innovatie met het oog
op de aangekondigde mededeling over de innovatie unie ("Innovation Union"). Na
het ochtenddeel met alleen onderzoeksministers was de middag gewijd aan
gezamenlijke werksessies van de ministers van onderzoek en industrie. Het
voorzitterschap wil hiermee komen tot een duidelijke boodschap over het belang
van innovatie en concurrentievermogen en welke maatregelen daarvoor nodig zijn
van de Raad voor Concurrentievermogen van 11!12 oktober aanstaande aan de
regeringsleiders voor de Europese Raad in december aanstaande.
De Commissie, bij monde van de Commissaris voor Onderzoek, Innovatie en
Wetenschap, Geoghegan!Quinn, kondigde de publicatie aan van de mededeling
over de innovatie unie. Deze mededeling zal eind september verschijnen als één
van de vlaggenschipinitiatieven van de Europa 2020 strategie. De Commissaris
benadrukte het belang van onderzoek en innovatie voor het oplossen van
maatschappelijke uitdagingen; deze uitdagingen vormen een economische kans
voor industrie en er moet dan ook een verband zijn met het industriebeleid. De
Pagina 5 van 8
Bureau Europa
Ons kenmerk
A/BE / 10112207
mededeling zal een aantal voorstellen bevatten om de weg vrij te maken van de
fase van het idee tot aan de markt. Hierbij zal onder andere ingegaan worden op
het verbeteren van de randvoorwaarden voor innovatie, zoals het EU!patent, en
zullen Europese Innovatie Partnerschappen (EIP) worden voorgesteld. Deze
partnerschappen vormen geen nieuw instrument, maar zijn er juist op gericht om
meer synergie tussen de bestaande instrumenten aan te brengen om zo de
effectiviteit te maximaliseren.
De discussie over innovatie werd ingeleid door vier externe sprekers. Rick Harwig,
voorzitter van de Raad van Commissarissen van de Brabantse
Ontwikkelingsmaatschappij en voormalig CTO Philips, beschreef middels het
voorbeeld van de High Tech Campus Eindhoven het belang van de 'triple helix'
(overheid, wetenschap, industrie) en benadrukte het belang om onze industriële
ecologische voetafdruk drastisch te verkleinen. Reinhilde Veugelers ging namens
Bruegel in op verbeteringen op het gebied van onderzoek/universiteiten, jonge
innovatieve bedrijven en het EU!patent. Paul Bevan, secretaris!generaal van het
netwerk van grote Europese steden (EUROCITIES), benadrukte de rol die de stad
speelt op het gebied van innovatie. Als laatste benadrukte Andrew Wyckoff van
OESO het belang van een goede beleidsmix inclusief vraaggestuurd beleid, zoals
stimulering via aanbesteden.
De lidstaten benadrukten dat in de huidige economische situatie meer geld niet
voor de hand ligt en daarom vooral efficiënter en effectiever met middelen
omgegaan zal moeten worden. Leren van elkaars ervaring is dan essentieel
vandaar dat het voorzitterschap de lidstaten had gevraagd de goede ervaringen
naar voren te brengen. Nederland heeft in dit kader toelichting gegeven op het
het Nederlandse Small Business Innovation and Research!programma (SBIR) voor
de inzet van aanbesteden bij het stimuleren van innovatie en het Meerjaren
Innovatie en Kennis Kompas (MIKK) dat maatschappelijke, innovatie en
technologie vraagstukken met elkaar verbindt. Veel lidstaten, waaronder
Nederland, benadrukten tijdens het debat de belangrijke rol van het MKB voor een
meer innovatief Europa. Excellente onderzoekers en goed opgeleid
wetenschappelijk en technisch personeel zijn cruciaal voor een innovatief Europa.
Daarbij moet er ook meer aandacht zijn voor ondernemerschap in opleidingen.
Diverse lidstaten, waaronder Nederland, legden veel nadruk op het verbeteren
van de randvoorwaarden voor innovatie en het verbeteren van de toegang tot
risicokapitaal. Bij dit laatste zou, onder andere volgens Nederland, mogelijk een
rol weggelegd zijn voor de Europese Investeringsbank en het Europese
Investeringsfonds. Een aantal lidstaten noemde de Kennis and Innovatie Centra
(KIC's) van het Europese Instituut voor Technologie (EIT) als een interessant
model voor verder versterking van de kennisdriehoek. Ook gaven veel lidstaten
aan dat er bij de uitwerking van de mededeling over de innovatie unie goede
samenwerking moet zijn tussen het Europese, nationale en regionale niveau.
Nederland onderstreepte hierbij dat het noodzakelijk is het Europese
instrumentarium voor stimulering van onderzoek en innovatie te stroomlijnen. Ten
slotte gaven de lidstaten aan uit te zien naar de mededeling over de innovatie
unie om het onderzoek en innovatiebeleid beter op elkaar aan te laten sluiten.
Pagina 6 van 8
Bureau Europa
Ons kenmerk
A/BE / 10112207
Het voorzitterschap concludeerde dat onderzoek, innovatie en industrie essentieel
zijn voor een transitie naar een duurzame, slimme en inclusieve economie.
Daarvoor zijn investeringen, maar ook de juiste randvoorwaarden essentieel. Als
input aan de Commissie voor de mededeling heeft de Raad gesproken over de
financiering van onderzoek, ontwikkeling en innovatie, de interne markt, de
Europese onderzoeks! en innovatiepartnerschappen, het betrekken van regionale
& lokale partners in de EU!strategie en om het menselijk kapitaal ten volle te
ontwikkelen en benutten.
Vereenvoudiging
Het voorzitterschap, bij monde van de Brusselse minister voor Wetenschappelijk
Onderzoek, Benoît Cerexhe, onderstreepte het politieke belang van
vereenvoudiging van de Europese onderzoeks! en innovatieprogramma's. Een
verdere vereenvoudiging is nodig om de effectiviteit van het instrumentarium te
verbeteren en om het vertrouwen van onderzoekers en bedrijven in de Europese
instrumenten te versterken. Voor de korte termijn is het belangrijk om uniforme
interpretatie van de regels van de verschillende Europese programma's na te
streven, de doorlooptijd van aanvraag tot aan goedkeuring te verkorten en beter
gebruik te maken van ICT!systemen. Voor de middellange termijn wees het
voorzitterschap op de mogelijkheden voor het hanteren van een betere balans
tussen het aanvaardbare foutenrisico en de kosten van het opsporen van de
fouten. Volgens het voorzitterschap zou een aanvaardbaar foutenrisico van 3,5%
hier een goede balans kunnen vormen. Ook wees het voorzitterschap op het
belang van bredere acceptatie van de in lidstaten gebruikelijke
boekhoudingpraktijken onder het kaderprogramma.
Namens de Commissie onderstreepte ook Commissaris voor Onderzoek, Innovatie
en Technologie, Geoghegan!Quinn, het belang van vereenvoudiging. Met name
voor kleine onderzoeksinstellingen en MKB vormen de huidige administratieve
lasten een (te) grote drempel voor deelname. Iedere verandering brengt echter
wel risico's met zich mee voor instellingen die al onder het huidige KP actief zijn
en bij tussentijdse wijziging mogelijkerwijs tegelijkertijd met verschillende regels
zouden moeten werken. De belangrijkste verbeteringen zouden wat de
Commissaris betreft dan ook met name onder het achtste Kaderprogramma
moeten worden ingevoerd. Commissaris Geoghegan!Quinn onderstreepte het
belang van een betere balans tussen het aanvaardbare foutenrisico en de kosten
van controles, en sprak de hoop uit dat de Raad en het Europees Parlement een
verhoging van het aanvaardbaar foutenrisico zullen steunen. Voor wat betreft de
op resultaat gebaseerde financiering gaf, Geoghegan!Quinn al voor de discussie
aan dat nadere studie en uitwerking noodzakelijk zijn. Zij riep hierbij de landen op
om hun nationale ervaringen op dit gebied met de Commissie te delen.
Het voorzitterschap had twee externe sprekers en de rapporteur voor
vereenvoudiging van het Europese Parlement uitgenodigd om hun visie en
suggesties toe te lichten. De eerste spreker was de heer Frank Gannon, directeur!
Pagina 7 van 8
Bureau Europa
Ons kenmerk
A/BE / 10112207
generaal van de organisatie voor financiering van wetenschap in Ierland en
vicepresident van de Europese vereniging van hoofden van
wetenschapsfinanciering organisaties (EUROHORCS). In zijn bijdrage legde hij de
nadruk op het creatieve karakter van onderzoek. Het is geen productie waarbij je
van te voren kan inschatten met welke inspanning nodig is voor welk resultaat.
Een op resultaat gebaseerde financiering past dan ook niet bij het creatieve
karakter van onderzoek. De tweede spreker was de heer Gee Rittenhouse, hoofd
onderzoek van het Alcatel Lucent Bell laboratorium. Hij wees erop dat de
onzekerheid bij innovatie minder zit in de wetenschappelijke onzekerheid en meer
in de onzekerheid wat betreft de mogelijkheden voor een product in de markt.
Mevrouw Maria da Graca Carvalho (EVP, POR), rapporteur namens het Europees
Parlement, onderstreepte de inzet van het Parlement om te komen tot
vereenvoudiging. De gebruiker zou centraal moeten staan bijvoorbeeld door
erkennen van de boekhoudkundige systemen van de gebruikers en een
consequente uitleg van de voorwaarden. Voor dit laatste stelde mevrouw Carvalho
voor een soort Europese ombudsman in te stellen die centraal binnen de
Commissie de uitleg bepaalt van de verschillende voorwaarden.
Vervolgens vond de discussie tussen de lidstaten plaats. Nederland onderstreepte,
net als alle andere lidstaten, het grote belang van vereenvoudiging voor de
deelnemers en voor verhogen van de effectiviteit van het instrumentarium. Met
betrekking tot de invoering van op resultaat gebaseerde financiering gaf een
duidelijke meerderheid van lidstaten, waaronder Nederland, aan twijfels te hebben
bij deze financieringsvorm. Hierdoor zou de controlelast verschoven worden van
de controllers en Commissiemedewerkers naar de wetenschappers zelf, het zou
tot minder risicovol onderzoek kunnen leiden en het zou tot discussie leiden over
het al dan niet behalen van de voorziene resultaten. Verschillende lidstaten
onderstreepten daarnaast het belang om tot een betere balans te komen tussen
de beheerslast van projecten en vertrouwen in de gebruikers en gaven aan dat
het aanvaardbare foutenrisico hiertoe moest worden aangepast. Daarnaast pleitte
een deel van de lidstaten, waaronder Nederland, voor de invoering van
financiering door middel van forfaitaire bedragen. Het Nederlandse pleidooi dat
deelnemers zouden moeten kunnen kiezen tussen een forfaitair bedrag of de
financiering van reële kosten werd door een aantal lidstaten expliciet gesteund.
Tevens was er overeenstemming dat het aantal verschillende regels en
verschillende instrumenten onder het Europese onderzoeksbeleid verminderd
zouden moeten worden. Nederland gaf hierbij met nadruk aan dat ook gekeken
moet worden naar de regels van instrumenten die niet onder de
Kaderprogramma's voor Onderzoek en Technologische Ontwikkeling (KP8) en
Concurrentievermogen en Innovatie (CIP) vallen, zoals de innovatieactiviteiten
onder de structuurfondsen en het Europese Instituut voor Innovatie en
Technologie (EIT). Als mogelijke actie op korte termijn werd daarbij veelvuldig
gewezen op een meer eenduidige uitleg binnen de Commissie van de verschillende
begrippen. De door het Europees Parlement genoemde centrale ombudsman werd
daarbij door sommige lidstaten als een goede stap gezien. Tenslotte was er een
groot aantal lidstaten dat zich aansloot bij Commissaris Geoghegan!Quinn en het
belang van de stabiliteit van regels benadrukte. Als mogelijke actie op korte
Pagina 8 van 8
Bureau Europa
Ons kenmerk
A/BE / 10112207
termijn werd door een aantal lidstaten, waaronder Nederland, een bredere
acceptatie van de gebruikelijke boekhoudingpraktijken genoemd. Ook wezen
diverse lidstaten op het afschaffen van de verplichting op per project een rekening
te openen en de rente terug te storten. De administratieve lasten die hierbij door
zowel ontvanger als Commissie gemoeid waren, wogen niet op tegen de
opbrengsten voor de Europese begroting.
Het voorzitterschap concludeerde dat er breed draagvlak is voor de
vereenvoudiging van Europese programma's. Voor op resultaat gebaseerde
financiering bleek volgens het voorzitterschap dat er nog verdere discussie
wenselijk is. Wellicht kunnen de effecten daarbij door middel van proefprojecten
verder in beeld worden gebracht. Het voorzitterschap herhaalde het belang van
stabiele regels maar concludeerde wel dat er onder het huidige KP maatregelen
genomen moeten worden om procedures voor het aanvragen en het uitkeren van
subsidies te verkorten en de transparantie te vergroten. Ook zouden onder het
huidige KP de mogelijkheden uitgebreid moeten worden om met gemiddelde
personeelskosten te rekenen. Daarbij zag het voorzitterschap ook breed draagvlak
om bredere acceptatie van gebruikelijke boekhoudingpraktijken bij voorkeur al
onder het huidige KP te realiseren. De discussie in deze informele raad zal
gebruikt worden als bijdrage aan de raadsconclusies over vereenvoudiging voor de
Raad voor Concurrentievermogen van 11!12 oktober aanstaande.
(w.g.) Maria J.A. van der Hoeven
Minister van Economische Zaken