Rechtbank Haarlem
Vrijspraak ex-medewerkers AIVD
De meervoudige strafkamer van de rechtbank Haarlem heeft woensdag 14
juli 2010 twee ex-medewerkers van de AIVD vrijgesproken van het
schenden of doorgeven van staatsgeheimen, het onder zich hebben van
staatsgeheimen of het schenden van een geheimhoudingsplicht.
Achtergrond
Op 23 maart 2009 publiceerde een journaliste in de Telegraaf het
artikel "AIVD faalt". Een analyse van de AIVD wees uit dat de
journaliste over gegevens moest beschikken van binnen de AIVD. Vrijwel
direct werd besloten de telefoon van de journaliste af te luisteren om
zo het lek binnen de AIVD op te sporen. Op 4 juni 2009 verscheen van de
hand van deze journaliste een tweede artikel over het bezoek van de
Dalai Lama aan Nederland en de veiligheidsaspecten die daarmee gemoeid
waren. Het onderzoek van de AIVD wees uit dat de thans vrijgesproken
personen de bron waren van de journaliste. Zij werden gearresteerd en
vervolgd. De AIVD rapporteerde de onderzoeksgegevens in een
ambtsbericht van 11 juni 2009.
De Commissie van Toezicht op de inlichtingen- en veiligheidsdiensten
(CTIVD) heeft in haar rapport aan de minister van Binnenlandse Zaken en
Koninkrijksrelaties overwogen dat het afluisteren van de telefoon van
de journaliste weliswaar noodzakelijk was, maar tot aan de publicatie
van het artikel op 4 juni 2009 ook disproportioneel was. De strafzaak
tegen de journaliste is door het Openbaar Ministerie geseponeerd.
De rechtszaak
Allereerst diende de rechtbank te oordelen of het Openbaar Ministerie
ontvankelijk was in de vervolging van beide verdachten. De advocaten
van de verdachten hebben aangevoerd dat het niet mogelijk is gebleken
het belangrijkste bewijsmateriaal te toetsen, omdat dit afkomstig is
van de AIVD, en deze staatsgeheime stukken dus niet in het
procesdossier waren opgenomen. De rechtbank stelt vast dat uit de aard
van een AIVD-onderzoek voortvloeit dat delen van dat onderzoek geheim
blijven, maar dat het bewijsmateriaal niettemin voldoende toetsbaar is
gebleken. De conclusie van de rechtbank is dan ook dat het Openbaar
Ministerie ontvankelijk is.
Vervolgens diende de rechtbank te oordelen of er wettig bewijs was ten
aanzien van de verdachten. De rechtbank begint met de vaststelling dat
de strafrechter eigenlijk geen rol heeft bij het beoordeling van het
werk van de veiligheidsdiensten, maar dat dit anders is als het gaat om
de beoordeling van de rechtmatige verkrijging van informatie die in
ambtsberichten van de veiligheidsdiensten is opgenomen.
De rechtbank is, in navolging van de CTIVD, van oordeel dat het
mogelijk is dat het belang van de nationale veiligheid opweegt tegen
het belang van de journaliste om haar bronnen te beschermen. Onder
omstandigheden kan de AIVD dus bijzondere bevoegdheden tegen
journalisten inzetten. De rechtbank onderschrijft tevens het advies van
de CTIVD dat het afluisteren van de telefoon van de journaliste tot 4
juni 2009 disproportioneel en dus onrechtmatig was. Waar de rechtbank
in deze zaken over moest oordelen is of het onrechtmatig handelen
tegenover de journaliste ook gevolgen moest hebben voor de strafzaken
tegen beide ex-medewerkers van de AIVD.
De rechtbank is van oordeel dat een vrije pers noodzakelijk is in een
democratische rechtsstaat en dus ook het recht van journalisten om hun
bronnen geheim te houden. Als men dit journalistieke
bronbeschermingsrecht echter op deze manier gaat ondergraven met als
enig doel de bron van de journaliste te achterhalen, dan komt aan de
bron ook een beroep toe op de onrechtmatigheid van het verkregen
bewijs. In dit geval is het bewijsmateriaal niet alleen onrechtmatig
verkregen tegen de journaliste, maar ook in de zaken tegen de beide
ex-medewerkers van de AIVD.
De rechtbank spreekt beide verdachten vrij nu er onvoldoende wettig
bewijs is.
LJ Nummers
BN1195
BN1191
Zie het origineel
Bron: Rechtbank Haarlem
Datum actualiteit: 14 juli 2010