Stand van zaken mond- en klauwzeer Kootwijkerbroek
08 juli 2010 - kamerstuk
Kamerbrief waarin de minister reageert op het rapport "Correct
compleet, compleet correct? van de Stichting Onderzoek MKZ-crisis
Kootwijkerbroek. Deze onderzocht of een bedrijf terecht besmet
verklaard is.
Datum 8 juli 2010
Stand van zaken mond-en-klauwzeer Kootwijkerbroek
Geachte Voorzitter,
De vaste commissie voor Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit heeft mij verzocht
op het rapport "Correct compleet, compleet correct"van de Stichting Onderzoek
mond-en-klauwzeer (MKZ)-crisis Kootwijkerbroek te reageren.
De context van dit verzoek is dat bij het bedrijf Teunissen in Kootwijkerbroek in
twee onafhankelijke monsters van hetzelfde dier (bevestigd met DNA-onderzoek)
MKZ-virus is aangetoond in maart 2001. Het MKZ-virus is aangetoond in
verschillende geaccrediteerde en niet-geaccrediteerde testen.
Van het begin af aan wordt deze besmettingverklaring door betrokkenen in
Kootwijkerbroek in twijfel getrokken. Zij stellen zich op het standpunt dat de
preventieve ruimingsbesluiten van bedrijven in de omtrek niet op de uitslag van
dit betreffende onderzoek door het toenmalige laboratorium ID-Lelystad (thans
CVI) hadden mogen worden gebaseerd. Hun bezwaren hebben geleid tot een
uitspraak van het College van Beroep voor het bedrijfsleven (CBb) op 9 september
2008. Daarop heeft het CBb geoordeeld dat niet zozeer aan de juistheid van de
onderzoeksresultaten wordt getwijfeld, maar wel dat belanghebbenden in de
bezwarenprocedure de gelegenheid hadden moeten krijgen om kennis te nemen
van de onderzoeksresultaten. De bezwaarprocedure is daarop heropend.
Onderzoeksgegevens zijn verstrekt op 24 september 2008, ook aan uw Kamer, en
aanvullend op 4 maart 2009.
Het rapport is op 30 januari in het kader van die heropende bezwaarprocedure bij
e-mail ontvangen en op 2 februari 2010 in geschrifte op mijn ministerie binnen
gekomen. Het is op de gebruikelijke wijze binnen die procedure in behandeling
genomen in het kader van de drie nog lopende bezwaarschriftprocedures. Van
mijn kant zal daarvoor binnen afzienbare tijd een (gecombineerde) hoorzitting
worden gepland. De inhoud van het rapport zal in die hoorzitting aan de orde
komen en op de bezwaren zal daarna worden besloten.
De vaste commissie voor Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit vraagt nu om de
informatie, die in het kader van de bezwaarprocedure aan de orde is. Ook de
vragen die worden gesteld, zijn vragen uit het rapport.
Ik hecht er aan te stellen dat de procedure zorgvuldig wordt gevoerd en ook dat
met het rapport zorgvuldig wordt omgegaan. Daarbij geldt dat vrijwel alle
onderwerpen die in dit rapport worden aangekaart, reeds eerder in de procedure
aan de orde zijn geweest en vervolgens uitgelegd en ook weerlegd. Zo heb ik al in
mijn brief van 13 mei 2009 aan de advocaat van de heer Dokter e.a. uitgebreid op
vragen gereageerd.
Op de overige vragen die zijn gesteld, antwoord ik als volgt.
Antwoord vraag 2
De virusisolatie op lammerniercellen van 27 maart 2001 met de aansluitende
IDAS antigen ELISA-test waren de destijds geaccrediteerde testen en hebben tot
de formele vaststelling van de MKZ-besmetting op het bedrijf Teunissen in
Kootwijkerbroek geleid. De uitslagen van de niet-geaccrediteerde testen, de
RT-PCR en de test in een proefdier, zijn niet de aanleiding geweest om het bedrijf
besmet te verklaren.
Echter, de uitslagen van het aanvullende onderzoek op hetzelfde monster, alsook
het nieuwe materiaal van hetzelfde dier (hetgeen is bevestigd met DNAonderzoek)
dat enkele dagen later is ingezonden, bevestigen de juistheid van de
diagnose.
Antwoord vraag 3
De bewering dat op 27 maart 2001 materiaal van een ander bedrijf is gemengd
met het materiaal van het bedrijf uit Kootwijkerbroek is niet correct.
Door de beperkte beschikbaarheid van lammerniercellen zijn op 27 maart 2001
monsters niet in duplo getest, maar in enkelvoud. Op het protocol is dit
aangegeven door een schuine streep tussen "26.1 Hep" en "29-1/6 Hep". Dus het
materiaal van verschillende bedrijven is niet gemengd, maar in verschillende
"wells" (uithollingen) van dezelfde plaat onderzocht. Elke well in de plaat is een
afzonderlijke test en materiaal in een well heeft geen invloed op materiaal in de
aangrenzende well. De uitslagen op het protocol geven duidelijk aan dat een
monster (26-1, bedrijf Kootwijkerbroek) positief was en het andere monster (29-
1/6, "praktijkgeval 29") negatief.
Op het bedrijf 01.29 is geen MKZ aangetroffen en de gegevens van dit bedrijf zijn
niet relevant voor de uitslag van het bedrijf in Kootwijkerbroek.
Antwoord vraag 4
De RT-PCR test was inderdaad in 2001 niet geaccrediteerd, maar een
experimentele test. Dit betekent echter niet dat de test niet positief beoordeeld
kon worden en daarmee een eerste aanwijzing over eventuele besmettingen kon
geven. De testen zijn conform geldende protocollen uitgevoerd met positieve en
negatieve controles. Zoals eerder aangegeven, zijn de uitslagen van de RT-PCRtesten
in 2001 niet de aanleiding geweest om formeel bedrijven met MKZ besmet
te verklaren, maar dragen wel bij aan de zekerheid van de officiële uitslag.
Antwoord vraag 5
Bij elke IDAS ELISA-test zijn positieve en negatieve controles meegenomen. In
het IDAS ELISA-protocol van 28 maart 2001 bevinden de positieve controles zich
in rij A (MKZ type O) en B (SVD) op positie 1, 2, 3, 5, 6 en 7. in de verdunningen
zoals aangegeven op het protocol, onverdund, 1/2, 1/4, 1/8, 1/16 en 1/32. Net
als in elke IDAS ELISA bevonden zich negatieve monsters in kolom 4, 8 en 12.
Antwoord vraag 6
Bij de beantwoording van de vragen van toenmalig lid Van den Brink is correct
aangegeven dat het monster in duplo positief is bevonden. Monsters worden
bovendien ook in een 1/5-verdunning getest. Het materiaal was in een 1/5-
verdunning dubieus (OD meer dan 0.1 en minder dan 0.2 boven de achtergrond).
De conclusie van de stichting dat de IDAS ELISA-test in triplo is gedaan, berust
dan ook op een misverstand.
De absorptiewaarden (OD-waarden) in de verdunde testen zijn praktisch altijd
aanzienlijk lager dan in de twee onverdunde testen in duplo. Dit is te verklaren
door de verdunningsfactor.
Antwoord vraag 7
De OIE schrijft geen testen voor, maar beschrijft de te gebruiken internationaal
afgesproken testen voor de internationale handel. Het OIE-handboek houdt dan
ook rekening met alle 7 serotypes van het MKZ-virus die wereldwijd voorkomen.
Bij verdenkingen van MKZ buiten crisistijd, test het CVI standaard tegen alle
serotypes. Omdat het eerste geval van MKZ in Nederland hetzelfde type betrof als
in Engeland (serotype O), is ter vergroting van de capaciteit na enkele dagen de
test ingeperkt tot 4 antigenen (de 3 "Europese" typen A, O en C en het SVD-virus)
en nog later ingeperkt tot 2 antigenen (type O en SVD).
Bij accreditatie in 1996 is een uitgebreide validatie gedaan van de te verwachten
achtergrond in de test. De grenswaarde van 0.2 OD boven de achtergrond ligt 2,6
maal de standaarddeviatie boven de gemiddelde waarde van negatieve monsters.
Hierdoor is de kans op een vals positieve uitslag kleiner dan 1% bij het testen in
enkelvoud, bij duplo monsters kleiner dan 0.01%. Het meenemen van meerdere
antigenen voor de controle van de achtergrond is daarom op basis van deze
validatie niet noodzakelijk. Het alleen testen van 2 antigen is daarom in het
voorschrift opgenomen en als zodanig geaccrediteerd. De eerder overhandigde
uitslagen laten zien dat er tegen SVD waarden worden gevonden, vergelijkbaar
met de blanco monsters in kolom 4, 8 en 12. Op basis van dit resultaat is er geen
enkele reden om aan de juistheid van de uitslag te twijfelen. Dit wordt bevestigd
door de uitslagen in andere niet-geaccrediteerde testen en de uitslagen in een
tweede monster van hetzelfde dier (bevestigd met DNA-onderzoek) dat enkele
dagen later is genomen.
Antwoord vraag 8
Hierboven heb ik geschetst hoe het verzoek tot het vrijgeven van documenten
zich verhoudt tot de lopende bezwaarprocedure. Binnen deze procedure heb ik
laboratoriumgegevens overgelegd. De aanvullende gegevens waarom nu wordt
verzocht, berusten grotendeels niet bij mij, maar bij het CVI.
Ik heb geen zeggenschap over het vrijgeven van documenten en gegevens door
het CVI. Ik ben wel bereid het gesprek met het CVI aan te gaan om te zien in
hoeverre de bij het CVI berustende gegevens al dan niet vertrouwelijk aan uw
Kamer kunnen worden verstrekt. Ik wijs er op dat het CVI een onafhankelijk en
geaccrediteerd referentielaboratorium is dat niet onder de ministeriële
verantwoordelijkheid valt.
Ook ben ik bereid na te gaan of bij de Raad voor Accreditatie het onderzoek over
ID Lelystad van 2001 beschikbaar is.
Met betrekking tot de verslagen van het crisisberaad in 2001 zeg ik u toe dat ik
binnen mijn ministerie zal nagaan welke stukken terzake van de besmetverklaring
van het bedrijf Teunissen aanwezig zijn en kunnen worden verstrekt. Ik ben ook
bereid ditzelfde te laten doen ten aanzien van de stukken waarin tijdens de MKZ
crisis in 2001 de laboratoriumdiagnostiek met betrekking tot de monsters van het
bedrijf-Teunissen aan de orde werd gesteld.
DE MINISTER VAN LANDBOUW, NATUUR EN
VOEDSELKWALITEIT,
G. Verburg
Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit