Geachte Voorzitter,
Op 12 juli 2010 vindt in Brussel de volgende vergadering van de Raad van
ministers voor Landbouw van de Europese Unie plaats. Ik zond u op 2 juli de
geannoteerde agenda van deze bijeenkomst.
In deze brief beantwoord ik de vragen uit het verslag van het schriftelijk overleg
van 7 juli 2010.
Werkprogramma Belgisch Voorzitterschap
De leden van de fractie van het CDA vragen mij wanneer ik het auditrapport van
de Europese Commissie over de herziening van het plantengezondheidsbeleid
verwacht. Zij vragen tevens of ik daarin de Nederlandse ervaring met Potato
Spindle Tuber Viroid (PSTvD, aardappelspindelknolviroïde) en de boktor naar
voren breng en of de definitie en reikwijdte van het ondernemersrisico wordt
besproken. Het rapport over de evaluatie van het plantgezondheidsstelsel in de EU
zal naar verwachting eind juli 2010 beschikbaar zijn voor de lidstaten en
stakeholders. Eind september 2010 zal de Europese Commissie het rapport tijdens
een conferentie presenteren en vervolgens gedurende het najaar bespreken met
alle betrokkenen. Nederland heeft in de evaluatie, die in de tweede helft van 2009
heeft plaatsgevonden, de ervaringen met het fytosanitaire stelsel in de EU in
brede zin ingebracht, inclusief ervaringen met vondsten van schadelijke
organismen. Gezien de opzet van de evaluatie ga ik ervan uit dat de definitie en
reikwijdte van het ondernemersrisico een onderdeel van de besprekingen zullen
zijn. Dit najaar zal ik de Kamer informeren over de Nederlandse reactie op het
evaluatierapport.
De leden van de fractie van D66 vragen mij of ik uiteen kan zetten wat de huidige
stand van zaken is met betrekking tot de onderhandelingen over de landbouw in
de Doha-ronde. De Doha-ronde, met inbegrip van landbouwonderhandelingen,
verkeert op dit moment in een impasse (zie ook brief van de minister van
Economische Zaken d.d. 11 maart 2010, TK 25 074, nr. 167). Op dit moment zijn
de ogen gericht op de VS die meer markttoegang eisen voor hun industrie-
goederen en landbouwproducten in opkomende markten in ontwikkelingslanden.
Programmadirectie
Gemeenschappelijk
Landbouwbeleid
Datum
8 juli 2010
Onze referentie
142248
Pagina 2 van 14
Verder speelt mee dat in het najaar de verkiezingen voor het Congres
plaatsvinden en er voor die tijd geen verandering in de Amerikaanse positie
verwacht wordt. Een eventueel onderhandelingsakkoord vóór 2011 is daarmee
onwaarschijnlijk. Dit neemt niet weg dat besprekingen in Genève gewoon
voortgezet worden. Bij landbouw wordt onderhandeld over een aantal
openstaande elementen uit het pakket dat sinds december 2008 ter tafel ligt,
evenals over de wijze waarop een uiteindelijk akkoord moet worden uitgewerkt in
individuele verplichtingenschema's op het terrein van invoertarieven, export-
subsidies en interne steun per land.
Het rapport van de High Level GroZuivel
De leden van de SP-fractie vragen naar het volledige rapport van de High Level
GroZuivel (HLG). Dit openbare document is te vinden op de website van de
Europese Commissie:
http://ec.europa.eu/agriculture/markets/milk/hlg/report_150610_en.pdf
De leden van de VVD-fractie vragen hoe andere lidstaten reageren op de
aanbeveling over versterking van contractuele relaties in de zuivelketen. Ook
vragen zij wat deze aanbeveling betekent voor de concurrentiepositie tussen
lidstaten en tussen melkveehouders. Nederland heeft zich, evenals Duitsland en
Denemarken, doorlopend uitgesproken voor vrijwilligheid van contracten en
aangegeven dat rekening moet worden gehouden met de specificiteit van de
organisatievorm van coöperaties. Daarentegen wilde Frankrijk juist een verplichte
wettelijke regeling voor contracten. In de aanbeveling is de speciale positie van de
coöperatie uitdrukkelijk erkend. In de EU wordt 60% van de melk afgenomen door
coöperaties terwijl in Nederland zelfs bijna 90% van de melkveehouders lid is van
een zuivelcoöperatie. Nederlandse melkveehouders zullen daarom weinig of geen
directe gevolgen ondervinden van eventuele wetgevingsvoorstellen voor
contracten in de zuivelsector. De leden van de fractie van D66 vragen in hoeverre
de nationale mogelijkheid tot het verplicht stellen van contracten een
belemmering vormt voor de interne markt. In die lidstaten waar coöperaties een
minder prominente rol spelen, zou het verplicht opleggen van het afsluiten van
contracten in de zuivelsector een groter effect kunnen hebben dan in Nederland
en andere lidstaten met een traditioneel sterke coöperatieve zuivelsector. Ook
daar zal de markt echter uiteindelijk bepalen welke prijs melkveehouders voor hun
melk krijgen. Indien in de contracten de melkprijs te hoog wordt vastgesteld, zal
dat uiteindelijk ten koste gaan van de concurrentiepositie van de zuivelsector in
de betreffende lidstaat.
In antwoord op vragen van de leden van de D66-fractie kan ik voorts aangeven
groot belang te hechten aan het vrije handelsverkeer in de EU. Dit is voor mij ook
een belangrijke reden om tegen verplichte oorsprongsetikettering van zuivel-
producten te pleiten. Dat zou voor onze zuivelexport binnen de EU niet bevorder-
lijk zijn, omdat voor de productie van zuivelproducten vaak melk wordt betrokken
van verschillende oorsprong. Bij het verdedigen van het vrije handelsverkeer
binnen de EU reken ik op een voortrekkersrol van de Commissie. Zij is immers de
'hoeder' van de vrije interne markt.
Programmadirectie
Gemeenschappelijk
Landbouwbeleid
Datum
8 juli 2010
Onze referentie
142248
Pagina 3 van 14
Door de leden van de SGP-fractie wordt gevraagd wat de perspectieven zijn voor
termijncontracten en termijnmarkten op Europees en nationaal niveau. Het is naar
mijn overtuiging primair aan de private sector om eventueel een termijnmarkt
voor de zuivel op te zetten. De sector moet vanuit die optiek daarom ook
beoordelen of er perspectieven zijn voor een termijnmarkt in Nederland of de EU.
Van belang in dit verband is echter dat een voorwaarde voor het opzetten van een
succesvolle termijnmarkt is dat er flinke prijsfluctuaties zijn. Alleen dan is er
immers een brede behoefte om prijsrisico's over te dragen aan anderen.
Tegelijkertijd is ons er veel aan gelegen om de prijsfluctuaties te beperken en
wordt om die reden ook een vangnet in de vorm van interventie gehandhaafd.
Voorts vragen de leden van de VVD-fractie mij of ik enige ruimte wil zoeken in het
mededingingsrecht om de bundeling van krachten van producenten te realiseren.
Ik ben voorstander van het versterken van de onderhandelingspositie van de
landbouwer waar dat kan en nodig is. Nederland heeft samen met een aantal
andere lidstaten aangegeven dat de versterking van de onderhandelingspositie
mogelijk is binnen het kader van de huidige mededingingsregels. Gezamenlijk
hebben wij aangedrongen op een ruime interpretatie van de bestaande
mededingingsregels. Overigens is ook in de aanbeveling over mededingingsrecht
aangegeven dat de speciale positie van zuivelcoöperaties in acht moet worden
genomen.
De fractieleden van de ChristenUnie vragen of coöperaties in deze tijd wel
voldoende op de belangen van producenten gericht zijn. In Nederland hebben de
coöperaties meer dan 80% van de zuivelmarkt in handen. De coöperaties kennen
een afnameplicht waardoor hun leden-melkveehouders altijd al hun melk aan de
coöperatie kwijt kunnen. De leden zijn mede-eigenaar van de coöperatie en
spreken op democratische wijze de spelregels binnen de coöperatie af. Bij private
zuivelbedrijven kan een contract met rechten en plichten eenvoudig worden
opgezegd door de verwerker. Dat ligt bij coöperaties nadrukkelijk anders. Op de
vraag van de leden van de fractie van de SGP wat een optimaal gebruik van de
interpretatieruimte in het mededingingsrecht nog kan bieden, denk ik met name
aan het invullen van het begrip 'relevante markt' in het kader van het
mededingingbeleid. Nu is de 'relevante markt' vaak niet groter dan het grond-
gebied van een lidstaat. Zuivelproducten worden echter verhandeld over grenzen
van lidstaten heen en voor een deel ook op de wereldmarkt.
De leden van de VVD-fractie vragen zich af of transparantie in de keten een
oplossing is om de lage zuivelprijzen een halt toe te roepen. Uiteraard kan
transparantie alleen geen oplossing bieden voor te lage prijzen. Het streven naar
grotere markttransparantie kan naar mijn overtuiging echter bijdragen aan een
goed functionerende zuivelmarkt.
De leden van de VVD-fractie vragen naar aanleiding van één van de aanbeve-
lingen naar de relatie tussen innovatie en onderzoek in de zuivelsector en het
plattelandsbeleid. Het huidige Nederlandse plattelandsontwikkelingsprogramma
(POP) biedt ruime mogelijkheden voor de landbouwsector, ook op het gebied van
innovatie. Onlangs is nog een nieuwe innovatieregeling opengesteld ten behoeve
van nieuwe uitdagingen zoals geformuleerd door de Europese Commissie.
Programmadirectie
Gemeenschappelijk
Landbouwbeleid
Datum
8 juli 2010
Onze referentie
142248
Pagina 4 van 14
In vergelijking met andere landbouwsectoren maakt de melkveehouderij in
belangrijke mate gebruik van de plattelandsontwikkelingsgelden. Er zijn mij geen
signalen bekend dat er sprake zou zijn van tekorten. Verder zijn er ook in de
eerste pijler van het GLB met de openstelling voor integraal duurzame stallen via
'artikel 68' gelden vrijgemaakt voor de landbouwsector. Ik zie deze aanbeveling
dan ook als een aanmoediging voor de Europese zuivelsector om gebruik te
maken van de mogelijkheden die er bestaan in de verschillende lidstaten.
In antwoord op de vragen van de leden van diverse fracties kan ik aangeven dat
ik sterk zal blijven aandringen bij de Commissie op verdere verruiming van de
melkquota om een zachte landing te garanderen bij beëindiging van de quotering
in 2015. Nederland is in de EU immers de enige structurele overschrijder van het
nationale melkquotum. De leden van de fractie van de SGP hebben zorgen over de
toename in de quotumhandel in Nederland. Die zorgen deel ik. Het is naar mijn
mening niet verstandig of rendabel om 20 euro per kilogram vet te betalen voor
een quotum dat over vijf jaar niet meer zal bestaan.
De leden van de fractie van de ChristenUnie geven aan dat ze van mening zijn dat
de EU moet inzetten op instrumenten om prijsschommelingen tegen te gaan.
Tegen die achtergrond wijs ik er graag op dat in de aanbevelingen van de HLG
nadrukkelijk wordt aangegeven dat het huidige marktvangnet wordt gehandhaafd.
Ook wordt aanbevolen om te kijken naar aanvullende instrumenten om de risico's
van prijsschommelingen op te vangen, zoals inkomensverzekeringen. Deze
instrumenten moeten wel passen binnen de groene box van de Wereldhandels-
organisatie (WTO).
De leden van de SGP-fractie vragen wat de inzet is van de 22 lidstaten onder
aanvoering van Duitsland en Frankrijk over marktmaatregelen in het zuivelbeleid
na 2015. Zoals de aanbeveling van de HLG aangeeft, zijn alle lidstaten van
mening dat het huidige vangnet in de zuivel als voldoende wordt beschouwd voor
de middellange en lange termijn. De genoemde groep van 22 lidstaten heeft zijn
standpunt daarmee gewijzigd ten opzichte van eind vorig jaar en zich geschaard
achter de inzet die de Europese Commissie en Nederland doorlopend hebben
ingenomen. De leden van de CDA-fractie vragen voorts naar beïnvloedings-
momenten. Het Belgisch Voorzitterschap heeft aangeven in de Landbouwraden
van september en december de discussie over de aanbevelingen van de HLG te
willen voortzetten.
Voorts vragen de leden van de SGP-fractie of ik erken dat in landen met een
toenemende vraag naar zuivel, bijvoorbeeld China en India, ook de mate van
zelfvoorziening toeneemt. Ook vragen zij naar de consequenties voor de afzet van
Europese zuivel buiten de EU. Ik heb in de discussie over de melkcrisis steeds
benadrukt dat de vooruitzichten voor de zuivel op de middellange en lange termijn
goed zijn en blijven. Die positieve vooruitzichten zijn onlangs weer bevestigd door
de FAO en de OESO. Belangrijk voor de afzet van zuivel is de groei van de wereld-
economie met daaraan gekoppeld de koopkracht van de consument. Het herstel
van de wereldmarktprijzen van zuivel in de afgelopen maanden komt voor een
belangrijk deel voor rekening van China en India. Daar is door de economische
groei de import van zuivel sterk toegenomen.
Programmadirectie
Gemeenschappelijk
Landbouwbeleid
Datum
8 juli 2010
Onze referentie
142248
Pagina 5 van 14
Ook de EU-export van zuivel is de eerste vier maanden flink toegenomen. Voor
magere melkpoeder was de groei zelfs 105%. Juist in Azië liggen de kansen
vanwege de groei van de bevolking en de economie in die regio.
Uitsluiting van bedrijven van inkomenssteun
Ik dank de leden van het CDA en de SP voor hun steun aan mijn voornemen om
potentiële ontvangers van inkomenssteun, die vallen binnen de definitie 'bestuurs-
orgaan' van de Algemene Wet Bestuursrecht of behoren tot die ondernemingen
die in de Wet op de Vennootschapsbelasting uitdrukkelijk zijn gecategoriseerd
onder 'publieke ondernemingen' met ingang van 2011 uit te sluiten van inkomens-
steun. Hiermee is in Nederland circa 0,5 miljoen euro aan inkomenssteun
gemoeid. In antwoord op de vragen van de leden van de CDA-fractie kan ik u
meedelen dat de genoemde uitsluiting louter effect heeft op ontvangers die vallen
onder de genoemde categorieën en niet geldt voor aardappelzetmeelsteun aan
telers of aan hun coöperatie. De ontvangers die vanaf 2011 worden uitgesloten,
zijn overigens in de gelegenheid om hun toeslagrechten te verkopen en op die
manier kunnen deze toeslagrechten in handen komen van aanvragers die in 2011
wél in aanmerking komen voor inkomenssteun. Mochten zij hun toeslagrechten
niet verkopen, dan vloeit het geld niet terug naar Brussel, maar naar de nationale
reserve. Deze gelden zouden vervolgens bijvoorbeeld als 'onbenutte middelen'
ingezet kunnen worden onder 'artikel 68'.
In antwoord op de aanvullende vragen van de leden van de SP-fractie over het
onderwerp 'uitsluiting van inkomenssteun', kan ik u melden dat EU-regels alleen
ruimte geven voor uitsluiting van inkomenssteun van bepaalde categorieën van
bedrijven die slechts een onaanzienlijke deel van hun economische activiteiten
besteden aan het produceren van landbouwproducten, of waarvan het
voornaamste bedrijfs- of ondernemingsdoel niet de uitoefening van een landbouw-
activiteit is. Het is niet mogelijk om bedrijven of andere rechthebbenden uit te
sluiten van bijvoorbeeld exportrestituties of verwerkingssteun. Wat betreft de
bovengrens ('plafond') van betalingen voor inkomenssteun, waar de leden van de
SP-fractie eveneens naar vragen, kan ik melden dat als onderdeel van het besluit
over de Health Check vanaf 1 januari 2010 in de gehele EU over alle betalingen
voor inkomenssteun vanaf ¤ 300.000 een extra modulatiekorting van 4% wordt
toegepast. Ten aanzien van de vraag die de leden van de fractie van de SP stellen
over de Kroondomeinen, kan ik uw Kamer melden dat deze geen EU-inkomens-
steun ontvangen.
Exportrestituties kuikens
De leden van de fractie van de PvdD vragen mij naar de stand van zaken rondom
exportrestituties voor dierlijke producten. De nog bestaande exportrestituties
betreffen de sectoren runderen, varkens, slachtpluimvee en eieren. Voor de
overige sectoren bestaan geen exportrestituties of staan deze op nul. Voor een
overzicht van de hoogte van de door de Europese Commissie vastgestelde en nu
nog geldende exportrestituties voor dierlijke producten verwijs ik u naar openbare
informatie van de Europese Commissie, die via onderstaande weblinks kan worden
ontsloten.
Programmadirectie
Gemeenschappelijk
Landbouwbeleid
Datum
8 juli 2010
Onze referentie
142248
Pagina 6 van 14
Pluimveesector:
http://eur-
lex.europa.eu/LexUriServ/LexUriServ.do?uri=OJ:L:2010:152:0005:0006:NL:PDF
Voor downloaden van PDF-bestanden:
Zie het origineel
Eiersector:
http://eur-
lex.europa.eu/LexUriServ/LexUriServ.do?uri=OJ:L:2010:102:0035:0036:NL:PDF
Varkenssector:
http://eur-
lex.europa.eu/LexUriServ/LexUriServ.do?uri=OJ:L:2010:102:0039:0040:NL:PDF
Rundersector:
http://eur-
lex.europa.eu/LexUriServ/LexUriServ.do?uri=OJ:L:2010:102:0029:0032:NL:PDF
Mijn standpunt over exportrestituties is uw Kamer bekend. Ik ben geen
voorstander van exportrestituties en Nederland is in dat verband ook voorvechter
geweest van het EU-aanbod in de WTO-onderhandelingen om alle exportrestituties
wereldwijd uiterlijk in 2013 volledig uit te faseren. Ik steun daarom ook ieder
voorstel van de Europese Commissie om exportrestituties op weg naar 2013 te
verlagen en heb mij herhaaldelijk verzet tegen voornemens voor de herintroductie
van exportrestituties voor zowel dierlijke als plantaardige producten.
Promotiemaatregelen
De leden van de PvdD-fractie vragen om meer informatie betreffende een door de
Europese Commissie op te richten promotiefonds voor het stimuleren van de afzet
van landbouwproducten in derde landen. Sinds 1999 bestaat er een communau-
taire regeling die het mogelijk maakt met cofinanciering van de Europese Unie
voorlichtings- en afzetbevorderingsprogramma's uit te voeren voor landbouw-
producten, zowel op de interne markt als in derde landen. Binnen de Commissie
wordt momenteel onderzocht in hoeverre deze bestaande promotieregeling
verbetering behoeft. Naar verwachting zal de Commissie zich in de toekomst meer
willen gaan richten op de promotie van Europese kwaliteitsproducten in derde
landen. Het betreft hier dus niet - zoals de leden van de fractie van de PvdD lijken
te veronderstellen - de oprichting van een nieuw promotiefonds, maar een
aanpassing van de huidige promotieregeling. Naar verwachting zal de Commissie
in de loop van het najaar een discussiestuk presenteren met haar precieze ideeën.
Zoals gebruikelijk met nieuwe Commissievoorstellen ontvangt u dan ook een
kabinetsstandpunt. Overigens verwacht ik dat de Commissie ook burgers en
maatschappelijke organisaties de gelegenheid zal geven om te reageren op haar
ideeën over de toekomstige inrichting van de bestaande promotieregeling.
Europees Visserijfonds (EVF)
De leden van de fractie van het CDA vragen mij hoe ver Nederland is in
verhouding met andere lidstaten met de implementatie en uitvoering van de
maatregelen in het kader van het EVF. Het Nederlandse beheer- en controle-
systeem is op 16 juni 2009 goedgekeurd. Op dit moment zijn 16 van de 26 EVF
beheer- en controlesystemen van de lidstaten goedgekeurd.
Programmadirectie
Gemeenschappelijk
Landbouwbeleid
Datum
8 juli 2010
Onze referentie
142248
Pagina 7 van 14
Een aantal programma's is door de Europese Commissie teruggezonden naar de
lidstaten met verzoek om aanvullende informatie.
Nederland heeft op 9 december 2009 een eerste betalingsaanvraag ingediend ten
bedrage van 8,2 miljoen euro. Daarmee is de tranche 2007 (7 miljoen euro)
volledig benut. Het ging hier om het uitgevoerde saneringsprogramma. Dit jaar is
een betalingsaanvraag gepland voor september waarmee naar verwachting de
tranche 2008 volledig benut zal worden. Van het totale voor Nederland
beschikbare EVF budget (48 miljoen euro) is eind 2009 35% gecommitteerd. Naar
verwachting is eind 2010 50% gecommitteerd. Op dit moment - halverwege de
looptijd van het EVF - hebben slechts 16 van de 26 lidstaten tenminste één
interimbetaling verricht. Het totaal bedrag van deze betalingen is 214,4 miljoen
euro, zijnde 5% van het totaal in het EVF beschikbare bedrag.
De oproep van de Commissie om de inspanningen te intensiveren was gericht tot
die lidstaten die een grote achterstand hebben in de uitvoering van het EVF. Deze
oproep van de Commissie was niet gericht tot Nederland.
De leden van de fractie van het CDA vragen tevens welke consequenties er zijn
voor de Nederlandse vissers (zeker gezien de geschetste problematiek rondom
makrelen) als IJsland toetreedt. Ongeacht of IJsland toetreedt, zullen de Europese
makreelvissers (waaronder ook de Nederlandse visserijsector) mee moeten
betalen aan een aandeel voor IJsland. Hoeveel dit zal zijn, maakt deel uit van het
onderhandelingsproces dat in het kader van de kuststatenovereenkomst nog
gaande is. IJsland heeft het voornemen in 2010 eenzijdig uit te gaan van een
toegestane vangsthoeveelheid van 130.000 ton voor makreel. De uitkomst van dit
onderhandelingsproces is bepalend voor het IJslandse aandeel in de EU makreel
TAC (Total Allowable Catch), in het geval dat IJsland toetreedt tot de EU. IJsland
zal als eventueel toekomstig lid van de EU de EU-regelgeving gericht op duurzaam
beheer moeten respecteren.
Herziening Gemeenschappelijk Visserijbeleid (GVB)
De leden van de fractie van de SP hebben mij verzocht uit te leggen hoe ik de
motie Polderman/Irrgang (Kamerstuk 21501-32-392) ga uitvoeren. Bij het VAO
Landbouw- en Visserijraad op 22 april 2010 jl. heb ik aangegeven dat ik deze
motie zie als ondersteuning van beleid. Ook ik vind het belangrijk dat onder het
nieuwe Gemeenschappelijk Visserijbeleid vormen van samenwerking met derde
landen aangegaan worden die gebaseerd zijn op duurzame visserij waarmee ook
de lokale bevolking, de lokale economie en ecologie gediend zijn. Toen heb ik al
aangegeven dat wij ons hier en nu en in de toekomst ten volle voor zullen inzetten
daar waar wij praten over het nieuwe Europese visserijbeleid. Ik heb dit ook
aangegeven tijdens de Informele Visserijraad in Vigo, zoals u ook in het verslag
aan uw Kamer van 26 mei 2010 (TK 21501-32, nr. 400) heeft kunnen lezen.
De leden van de fractie van de SP betreuren dat ik weiger onderscheid te maken
in het GVB tussen kleinschalige, artisanale vloten en grootschalige vloten. Ik hecht
aan één generiek beleid voor de gehele vloot om de volgende redenen. Het is niet
duidelijk wat de negatieve effecten van het huidige beleid zijn op de kleinschalige
visserij en welke onderdelen van het beleid verbeterd dienen te worden.
Programmadirectie
Gemeenschappelijk
Landbouwbeleid
Datum
8 juli 2010
Onze referentie
142248
Pagina 8 van 14
Bovendien wordt in het huidige GVB - middels derogaties - reeds rekening
gehouden met de specifieke omstandigheden en behoeften van de kleinschalige
en kustvloot. Differentiatie van het visserijbeleid zal waarschijnlijk geen positieve
bijdrage aan het visstandbeheer leveren, noch aan de kwetsbare ecosystemen in
de kustzones. Evenmin zal het leiden tot vereenvoudiging van het GVB. Het GVB
is gericht op het beheer van visbestanden en dat moet het ook blijven. Natuurlijk
is het heel belangrijk om de leefbaarheid van kustgemeenschappen in stand te
houden. Maar het GVB is geen structuurbeleid en moet ook niet als zodanig
ingezet worden.
Door middel van regionalisering en grotere betrokkenheid van stakeholders kan
het beleid meer gestroomlijnd worden met de specifieke omstandigheden en
behoeften van de verschillende regio's.
De leden van fractie van de SP geven aan niet graag extra steun te zien voor
aquacultuur vanwege onbekende of negatieve milieu- en dierenwelzijneffecten. De
Nederlandse aquacultuur (viskweek) vindt voornamelijk plaats in gesloten
recirculatiesystemen. Deze worden vanuit milieuoogpunt juist als zeer duurzaam
gekarakteriseerd. Om duurzame ontwikkeling te stimuleren heb ik de Maatlat
Duurzame Aquacultuur laten ontwikkelen. Hier zijn maatregelen ter vermindering
van milieu-impact en verbetering van dierenwelzijn inbegrepen. De voorwaarden
waaronder financiële steun aan de aquacultuur wordt verleend, zijn vastgelegd in
het operationeel programma ter besteding van het EVF (2007). Het EVF stelt als
primaire randvoorwaarde dat slechts projecten worden ondersteund die
duurzaamheid van de visserij of de aquacultuur bevorderen. Vooralsnog ben ik
niet voornemens extra steun te verlenen aan de Nederlandse aquacultuur
bovenop de reeds gealloceerde middelen.
De leden van de fractie van D66 vragen mij om het belang van het versterken van
de wetenschappelijke basis voor de juiste vaststelling van quota ter bescherming
van de visstand te benadrukken. Naast de al genoemde aandachtsgebieden willen
de leden van de D66-fractie in het bijzonder dat ook voor de diepzeevisserij op
basis van wetenschappelijke informatie quota worden vastgesteld, en vragen mij
hierop aan te dringen bij het Belgische voorzitterschap en het onder de aandacht
te brengen bij het toekomstige Hongaarse voorzitterschap.
Ik kan uw pleidooi van harte ondersteunen. Voor wat betreft de versterking van
de wetenschappelijke basis, heeft dat niet alleen mijn aandacht, maar ook van de
Commissie en de Raad. In 2008 is de Data Collectie Verordening voor dit doel
ingrijpend gewijzigd. In 2010 zijn de Europese monitoringsvereisten voor de
komende jaren in dit kader aangescherpt. Maar daarmee zijn we er nog niet. In de
biologische adviezen zit altijd onzekerheid. ICES (International Conference for the
Exploration of the Sea) kijkt dan ook regelmatig of met het gebruik van
aanvullende gegevens en nieuwe modellen deze onzekerheid verkleind kan
worden.
Ook de betrokkenheid van de vissers kan helpen. Niet alleen kunnen zij
aanvullende vangstgegevens leveren, ook hun inzichten in het gedrag van de vis
is belangrijk.
Programmadirectie
Gemeenschappelijk
Landbouwbeleid
Datum
8 juli 2010
Onze referentie
142248
Pagina 9 van 14
Maar minstens zo belangrijk is dat er meer wederzijds begrip komt tussen vissers
en biologen en dat er enige consistentie bestaat in het beeld over de status van de
bestanden op zee. Het ministerie van LNV heeft daarin een faciliterende rol.
Vissers varen mee met de biologische surveys en kunnen deelnemen aan
sommige vergaderingen van ICES om te zien hoe de bestandsopnamen en de
advisering te werk gaan. Ook worden er vergelijkingen gedaan tussen de
vangsten van de onderzoeksschepen en de vissersvaartuigen. Dit leidt tot een
betere verstandhouding en ik wil dat ook uitdragen op het seminar dat België dit
najaar organiseert.
Wat betreft de diepzeevisserij deel ik uw zorgen. In juli verwacht ik het advies van
de internationale biologen. Het voorstel van de Europese Commissie voor een
nieuwe diepzeeverordening is voorzien in september en de behandeling is gepland
voor de Raad van november. Ik kan u toezeggen dat ik in de Raad en bij het
Belgische voorzitterschap zal aandringen op terughoudendheid, in het bijzonder
wat betreft kwetsbare dieren, zoals de diepzeehaaien.
De leden van de fractie van D66 vragen of ik het belang van effectieve
handhaving wil benadrukken in mijn inbreng. Tevens vragen zij hoe ik de impact
van de handhaving door het Communautair Bureau voor Visserijcontrole (CBVC) in
Vigo (Spanje) beoordeel. Effectieve handhaving is inderdaad de kern van een
succesvol Gemeenschappelijk Visserijbeleid. De Nederlandse inzet is gericht op
communautaire afspraken over effectieve inspectie, controle en handhaving.
Daarover zijn afspraken gemaakt in de nieuwe controleverordening en in de
verordening over de aanpak van de illegale, ongerapporteerde en ongereguleerde
visserij. Daarnaast is het ook van belang dat het Gemeenschappelijk Visserijbeleid
is gebaseerd op eenvoudige en controleerbare regelgeving.
Het Communautair Bureau voor Visserijcontrole richt zich onder meer op het
coördineren van de inzet van nationale controle en inspectiediensten. Dit gebeurt
bijvoorbeeld op basis van gezamenlijke inzet plannen (Joint Deployment Plans) bij
de zeecontroles. Naar mijn mening levert het Communautair Bureau voor
Visserijcontrole een positieve bijdrage aan een meer effectieve internationale
coördinatie en samenwerking bij controle, inspectie en handhaving. In het kader
van de voorziene vijfjarige evaluatie zal het functioneren van het Communautair
Bureau voor Visserijcontrole in 2011 worden geëvalueerd.
De leden van de fractie van de PvdD vragen of ik bereid ben voor de
onderhandelingen afstand te nemen van mijn standpunt dat de roll over van de
vorige toegestane vangsthoeveelheden zou moeten gelden. Tevens vragen zij
welke invulling ik geef voor 'alternatieve richtsnoeren'.
Het voorzorgsprincipe wordt al sinds de jaren 90 van de vorige eeuw toegepast in
de visserij en is een van de belangrijkste peilers onder het beleid. Ik hecht aan dit
voorzorgsprincipe; we moeten zorgvuldig omgaan met de schatten van de zee. En
gelet op alle onzekerheden in de biologische adviezen is extra voorzichtigheid
geboden. Ik ben ook niet gelukkig met de situatie rond de bestanden waarvoor
ICES geen advies kan afgeven. Beheer moet bij voorkeur gebaseerd zijn op kennis
en feiten. Ik heb in de Raad van juni 2010 gepleit voor een roll over, maar tegelijk
aangedrongen op langetermijnoplossingen, zoals het verzamelen van meer
informatie en alternatieve richtsnoeren. We kunnen echter niet alles monitoren.
Programmadirectie
Gemeenschappelijk
Landbouwbeleid
Datum
8 juli 2010
Onze referentie
142248
Pagina 10 van 14
Op dit moment onderzoeken experts binnen de Europese Unie alternatieve
richtsnoeren, waarbij bijvoorbeeld gekeken wordt naar trends in aanlandingen en
vangsten. De Commissie heeft hiervoor een voorstel gedaan en de weten-
schappelijke raad voor economische en technische visserijvraagstukken
(Scientific, Technical and Economic Committee for Fisheries, STECF) geeft hier
binnenkort een advies over. Ook wordt het voorstel nog besproken met de
regionale adviesraden voor de visserij. Ik wacht nog op een nieuw en aanvullend
advies van de internationale biologen van ICES over deze bestanden die voorzien
is voor oktober 2010. Naar verwachting zal ICES advies geven op basis van tot op
heden niet gebruikte gegevens. Ik verwacht dus dit najaar meer duidelijkheid
hierover te hebben, vóór we de onderhandelingen ingaan in de decemberraad.
Markttoelating genetisch gemodificeerde organismen (ggo's)
De leden van de VVD vragen mij hoe de Commissie zal besluiten over de
markttoelating van de zes genetische gemodificeerde maïsvariëteiten, die in de
Raad geen gekwalificeerde meerderheid hebben behaald. Als in de Raad geen
gekwalificeerde meerderheid wordt bereikt voor of tegen een besluit voor EU
markttoelating, dan neemt de Europese Commissie conform haar voorstel het
finale besluit. Deze besluitvormingsprocedure verloopt via de zogenaamde
comitologieprocedure, die door het Europees Parlement en de Raad is overeen-
gekomen op grond van het Raadsbesluit 1999/468/EG tot vaststelling van de
voorwaarden voor de uitoefening van de aan de Commissie verleende uitvoerings-
bevoegdheden.
De leden van de D66-fractie vragen mij om een toelichting op de plannen van het
Belgische voorzitterschap met betrekking tot genetisch gemodificeerde
organismen. Ook de leden van de ChristenUnie blijven graag op de hoogte van de
ontwikkelingen op dit dossier. Het Belgisch voorzitterschap is voornemens dit
najaar een aantal discussies in zowel de Landbouwraad als de Milieuraad te
faciliteren, naast de gebruikelijke behandeling van aanvragen voor ggo-markt-
toelating. De verwachting is dat de Europese Commissie op 13 juli haar plannen
bekendmaakt. Daarbij zal aan de orde komen op welke wijze de Europese
Commissie vorm geeft aan haar toezegging om lidstaten zelf de bevoegdheid te
geven om te beslissen over teelt van ggo's op hun eigen grondgebied. Zoals u
weet, heeft Nederland hierop aangedrongen.
De leden van de SP-fractie vragen mij hoe ik mijn belofte om de kwaliteit en
houdbaarheid van de ggo-regelgeving te garanderen, zal vormgeven. Ik zal in
overleg met de andere betrokken ministers de formele stukken van de Europese
Commissie zorgvuldig bestuderen. Uitgangspunt is en blijft dat bij aanpassingen
aan het EU-beleid geen concessies mogen worden gedaan aan de zorgvuldige
beoordeling van risico's voor mens, dier en milieu.
Daarnaast zal er een vervolg worden gegeven aan de discussie over sociaal-
economische aspecten van ggo's. Hierover hebben de lidstaten gegevens naar de
Europese Commissie verstuurd, die deze zal verwerken in een verslag over de
implementatie van richtlijn 2001/18/EC.
Programmadirectie
Gemeenschappelijk
Landbouwbeleid
Datum
8 juli 2010
Onze referentie
142248
Pagina 11 van 14
De minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer (VROM)
en ik hebben de Nederlandse bijdrage aan dit proces met uw Kamer besproken in
het AO biotechnologie van 21 januari 20101
. De verwachting is dat dit verslag in
september 2010 zal verschijnen en dat het verslag ook zal ingaan op de evaluatie
van de Richtlijn 2001/18/EC, die in 2009 en 2010 in opdracht van de Europese
Commissie is uitgevoerd.
Ik zal u op de hoogte houden van de ontwikkelingen op dit dossier en de inzet van
het kabinet ter zake.
Round Table on Responsible Soy (RTRS)
De leden van de fractie van de PvdD willen graag weten wat de aanscherping van
de standaard voor duurzame sojaproductie precies inhoudt en hoe deze getoetst is
op duurzaamheid. In mei 2009 zijn de voorlopige principes en criteria vastgesteld
door de leden van de RTRS. Op basis daarvan zijn het afgelopen jaar in diverse
landen (onder andere Brazilië, Argentinië, India en China) veldtesten uitgevoerd
op in totaal 600.000 ha op basis waarvan de criteria zijn aangescherpt. De RTRS-
standaard staat voor betere agrarische productie, goede arbeidsomstandigheden,
respectvolle omgang met lokale gemeenschappen, bescherming van het milieu en
behoud van biodiversiteit. Met name de bescherming van High Conservation Value
Areas (HCVA's), oerbossen en andere gebieden met hoge biodiversiteitswaarde,
wordt nu beter geregeld dan in de vorige versie. Dit is als het ware de 2.0 versie
van de RTRS-principes en -criteria. Hiermee zal vanaf begin 2011 de eerste RTRS-
gecertificeerde soja op de markt komen.
De leden van fractie van de PvdD vragen of ik de indruk deel dat de zogenaamde
'RTRS-approved map' die in een multi stakeholder-proces overeengekomen
moeten worden, nog veel ruimte biedt voor ontbossing ten behoeve van de
sojateelt, ten koste van gebieden die belangrijke zijn voor het in stand houden
van de biodiversiteit. De komende jaren zal de sojateelt wereldwijd, en zeker in
Brazilië, verder toenemen. Dat geldt niet alleen voor soja maar ook voor andere
agrarische producten als maïs, katoen, rietsuiker, aardappelen en tomaten.
Dankzij de in het multi stakeholder overleg overeengekomen RTRS-standaard
wordt voorkomen dat de uitbreiding van het soja-areaal plaatsvindt in kwetsbare
gebieden met hoge biodiversiteitswaarde.
Ik deel de mening van de leden dat vastleggen van het afzien van bestrijdings-
middelen die via internationale verdragen al uitgebannen zijn, geen milieuwinst is.
Tevens vragen de leden van de fractie van de PvdD of ik meer uitleg kan geven
over de gentech-vrije RTRS-soja die nu in voorbereiding is. De RTRS-standaard is
'technologie-neutraal'. Dat betekent dat zowel ggo-soja als ggo-vrije soja
duurzaam geteeld kan worden onder het RTRS-label. Er wordt momenteel gewerkt
aan de ontwikkeling van een speciale ketenstandaard om niet-genetisch
gemodificeerde soja als zodanig te kunnen certificeren. Dat betreft dus een
vrijwillige aanvulling, zoals ook in ontwikkeling is voor soja waarvan de olie
gebruikt wordt voor de productie van biobrandstof voor de Europese markt.
1
Kamerstukken vergaderjaar 2009 - 2010, 27428, nr. 160
Programmadirectie
Gemeenschappelijk
Landbouwbeleid
Datum
8 juli 2010
Onze referentie
142248
Pagina 12 van 14
Deze soja wordt dus geproduceerd volgens de eisen van de EU-RED richtlijn voor
hernieuwbare grondstoffen. Deze vrijwillige aanvulling voorziet in het bedienen
van speciale wensen in niche-delen van de markt, maar is niet van toepassing op
de 'mainstream' RTRS soja.
De leden van de PvdD-fractie vragen verder of ik hun mening deel dat de RTRS
soja nog geen duurzame soja te noemen is, omdat verduurzamen nog geen
duurzaamheid betekent. De RTRS standaard is de enige wereldwijde standaard
voor soja, die in een multi stakeholder proces tussen boeren, verwerkers,
industrie en maatschappelijke organisaties tot stand is gekomen. Momenteel is er
nog geen RTRS soja op de markt. Vanaf begin 2011 zal de eerste duurzaam
geproduceerde RTRS soja op de markt beschikbaar komen.
Amflora-aardappel
De leden van de SP-fractie vragen mij of ik de gebrekkige toetsing van de
antibioticaresistentie van de Amflora-aardappel aangekaart heb, en of ik om een
uitgebreidere toetsing heb gevraagd. Daarnaast vragen zij mij of antibioticum-
resistentie met een halve toets af te doen is. Ik ben van mening dat voorafgaand
aan de toelating van de Amflora-aardappel een zorgvuldige en complete
wetenschappelijke toetsing op risico's voor mens dier en milieu heeft plaats-
gevonden, waarbij voldoende aandacht is besteed aan de antibioticaresistentie.
Zowel de Europese Voedselveiligheid Autoriteit (EFSA) als de COGEM en het
RIKILT zijn betrokken geweest bij deze toetsing. Ik beschouw de toetsing dus niet
als gebrekkig, en zie geen reden om die in Europa aan te kaarten.
Over het beleid rondom antibioticumresistentiegenen in genetisch gemodificeerde
gewassen in het algemeen en de beoordeling van de Amflora-aardappel in het
bijzonder is de Kamer onlangs uitvoerig geïnformeerd door de minister van VROM
en mijzelf in antwoord op schriftelijke vragen van de leden Ouwehand (PvdD)2
en
Polderman (SP)3
.
Kloonvlees
De leden van de PvdD-fractie hebben verschillende vragen gesteld over de
mogelijkheid dat er nu reeds kloonvlees in de Nederlandse supermarkten ligt en
wat ik kan doen om te voorkomen dat consumenten dit vlees ongemerkt
consumeren. Daarnaast wordt gevraagd of een etiketteringverplichting een
werkbare oplossing kan zijn om het onderscheid tussen beide soorten vlees
zichtbaar te maken.
Ik kan u meedelen dat producten van gekloonde dieren, zoals vlees en sperma,
alleen te traceren zijn als het oorspronkelijke dier waar een kloon van is gemaakt
bekend is. Hiervoor is het noodzakelijk dat het betreffende dier geïdentificeerd en
geregistreerd is. Aangezien vele derde landen niet beschikken over een
identificatie- en registratiesysteem of geen aparte registratie maken van
gekloonde dieren zal het op dit moment veelal niet mogelijk zijn om kloonvlees en
gewoon vlees van elkaar te onderscheiden.
2
Kamerstukken II vergaderjaar 2009 - 2010, Aanhangsel van de handelingen 2532.
3
Kamerstukken II vergaderjaar 2009 - 2010, Aanhangsel van den handelingen 2533.
Programmadirectie
Gemeenschappelijk
Landbouwbeleid
Datum
8 juli 2010
Onze referentie
142248
Pagina 13 van 14
Ik kan daarom niet uitsluiten dat er mogelijk kloonvlees in zeer beperkte hoeveel-
heid in de Europese supermarkten ligt. Het probleem van herkenbaarheid van
kloonvlees is een Europees probleem waarvoor een Europese aanpak noodzakelijk
is. Als in Europees verband het uitgangspunt zal worden dat de consument
keuzevrijheid moet hebben, dan zullen beide soorten vlees zichtbaar onder-
scheiden moeten worden. Etikettering is een middel om dat onderscheid voor de
consument zichtbaar te maken. De Commissie zal eind dit jaar komen met een
rapport over klonen, waarin zij ook in zal gaan over producten van gekloonde
dieren en nakomelingen van gekloonde dieren.
Als overeenkomstig de resolutie van het Europees Parlement de import van
kloonvlees wordt verboden, is op één of andere wijze garantie nodig van
exporterende landen dat het door hen geëxporteerde vlees niet afkomstig is van
gekloonde dieren. Welke beleidslijn ook wordt gevolgd, steeds zal het noodzakelijk
zijn om in overleg met exporterende landen tot oplossingen te komen. Dit zal
mede nodig zijn in verband met onze internationale verplichtingen in WTO-kader.
Ik laat het aan het volgende kabinet over om te beslissen op welke beleidslijn in
Europees verband zal worden ingezet.
Herkomstetikettering (initiatiefvoorstel EP) voor vlees en zuivel
De leden van de ChristenUnie-fractie vragen zich af wat het effect is van
herkomstetikettering van vlees op het aankoopgedrag van consumenten.
Over dit onderwerp is relatief weinig onderzoek bekend. Voor rundvlees is
etikettering van herkomst verplicht. De effecten van informatie op het etiket zijn
nog onduidelijk. Veel consumentenonderzoek beperkt zich tot de behoefte aan en
de begrijpelijkheid van informatie. Grondig onderzoek naar het gebruiken van
informatie op etiketten bij de aankoop van levensmiddelen ontbreekt vooralsnog.
Verder is er sprake van een contradictie waarbij consumenten enerzijds zo
compleet mogelijk informatie op het etiket wensen en anderzijds de informatie
vaak te veel vinden. Daarom is het Nederlandse standpunt dat bij verplichte
herkomstetikettering van vlees en zuivel eerst een goede belangenafweging moet
plaatsvinden tussen enerzijds de extra lasten voor het bedrijfsleven en anderzijds
de meerwaarde van deze informatie voor consumenten. Ik zal de Europese
Commissie dan ook vragen om een impact assessment voor herkomstetikettering
van vlees en zuivel. Het Europese Parlement heeft een dergelijk assessment alleen
gevraagd voor primaire producten bij de verwerking in samengestelde producten.
De leden van fractie van de PvdD vragen om Nederlandse ondersteuning van de
voorgestelde verplichte herkomstetikettering van vers vlees en zuivel door het
Europees Parlement. Daarbij verwijzen zij naar het belang van dergelijke
informatie voor het transparant en duurzaam maken van de ketens. Nederland
blijft voorstander van vrijwillige herkomstetikettering van vers vlees en zuivel en
gaat alleen akkoord met verplichte herkomstetikettering in geval van risico's op
misleiding van de consument. Dit standpunt zal ik ook kenbaar maken in Brussel.
Een verplichte herkomstetikettering leidt tot extra lasten voor het bedrijfsleven en
tot belemmeringen van de interne markt. Tegelijkertijd is niet duidelijk wat de
effecten van deze verlichte informatieverstrekking is op het aankoopgedrag van
consumenten.
Programmadirectie
Gemeenschappelijk
Landbouwbeleid
Datum
8 juli 2010
Onze referentie
142248
Pagina 14 van 14
Transparantie en verduurzaming van de ketens kan op verschillende manieren
vorm krijgen, wat ik in mijn nota Duurzaam Voedsel ook heb aangegeven
(TK 31532, nr. 18). Informatie op het etiket is daarvoor niet een noodzakelijke
vereiste of de meest effectieve methode. Dergelijke informatie wordt in de eerste
plaats verstrekt vanuit het oogpunt van voedselveiligheid en gezondheids-
overwegingen.
De leden van de D66-fractie vragen zich af op welke wijze het Belgische
voorzitterschap van plan is de verschillende voorstellen met betrekking tot
etikettering in samenhang te behandelen om duplicatie van discussies en
onnodige lastenverzwaring voor bedrijven te voorkomen. België is als voorzitter
voornemens om wetsvoorstellen van de Europese Commissie voor de herziening
van het kwaliteitsbeleid agrarische producten in Raadsverband aan de orde te
stellen. Dit geschiedt binnen het kader van het Gemeenschappelijk Landbouw-
beleid. Daarnaast wordt door de Europese Commissie vanuit consumentenzaken
verder gewerkt aan de uitwerking van de verordening voedselinformatie aan
consumenten. Daarbij zal ook de wetgeving rondom etikettering van imitatie-
producten aan de orde komen. België is van plan om tijdens zijn voorzitterschap
ook dit dossier te agenderen. Ik zal in Brussel pleiten voor een samenhangende
aanpak tussen alle voorstellen met betrekking tot etikettering.
Uitkomsten van de Internationale Walvis Commissie (IWC)
De leden van de fractie van de PvdD vragen mij of de komende Raad nog terug
zal blikken op de afgelopen bijeenkomst van de IWC. De leden fractie van de PvdD
vragen mij verder naar omkopingspraktijken van Japan.
De afgelopen bijeenkomst van de IWC is - zoals u uit de geannoteerde agenda
hebt kunnen afleiden - inderdaad niet geagendeerd voor de Landbouwraad van
12 juli a.s. Voor zover daar aanleiding toe is, zal een terugblik op de IWC plaats
vinden in de Milieuraad. Het is mij bekend dat sommige maatschappelijke groepen
en media Japan hebben beticht van omkopingspraktijken. Het gaat hier om
geruchten. In het licht van de pogingen om in een constructieve sfeer tot
oplossingen te komen voor de huidige problemen binnen de IWC is dit onderwerp
niet in de vergadering aan de orde gesteld, noch door Nederland noch door enig
ander land. Overigens heb ik u op 6 juli jl. per brief een verslag gezonden van de
62e
bijeenkomst van de IWC.
DE MINISTER VAN LANDBOUW, NATUUR EN
VOEDSELKWALITEIT,
G. Verburg