INLIA
Rb A'dam: staat mag asielzoeker niet dwingen bekeringsactiviteiten te
beperken (08-07-10)
De Rechtbank Amsterdam (meervoudige kamer voor vreemdelingenzaken)
heeft op 9 juni 2010 een opmerkelijke uitspraak gedaan in een zaak van
een afgewezen Iraanse asielzoeker die zich in Nederland tot het
christendom heeft bekeerd. Omdat hij de verplichting voelt zijn geloof
actief te verkondigen vreest hij voor zijn leven bij terugkeer naar
Iran. De rechtbank is het niet eens met de opvatting van Justitie, dat
betrokkene zijn bekeringsactiviteiten dient te beperken en zich niet op
de bescherming die art. 3 EVRM (zie onderaan dit bericht) biedt kan
beroepen als hij actief mensen wenst te bekeren.
De rechtbank baseert haar uitspraak onder andere op de uitleg die het
Europees Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) heeft gegeven aan art.
9 van het EVRM. Dit artikel garandeert de vrijheid van gedachte,
geweten en godsdienst (zie onderaan dit bericht). Uit het arrest van
het EHRM van 28 februari 2006 "kan naar het oordeel van de rechtbank
niet worden afgeleid dat van een asielzoeker mag worden gevergd dat hij
een wezenlijk onderdeel van zijn geloofsuitoefening achterwege laat om
het risico op een behandeling als bedoeld in art. 3 van het EVRM te
ontlopen."
Met andere woorden, de rechtbank verwerpt het standpunt van de
Nederlandse overheid dat een christelijke asielzoeker best terug mag
worden gestuurd naar een land waar hij alleen in het verborgene zijn
geloof kan belijden en dat daarmee de mensenrechten zoals in artt. 3 en
9 EVRM beschreven niet worden geschonden.
Voor de rechtbank was in deze zaak ook van belang dat er diverse
gedocumenteerde gevallen zijn van 'geweld jegens (bekeerde en
bekerende) christenen' in Iran. De rechtbank verwerpt het beleid van
Justitie "dat in Nederland bekeerde christenen in aanmerking kunnen
komen voor een verblijfsvergunning (...) indien zij aannemelijk maken
dat zij zijn bekeerd en dat zij al problemen hadden om andere redenen
dan de nieuwe geloofsovertuiging, die op zichzelf onvoldoende redenen
vormen om een verblijfsvergunning asiel te verlenen" (WBV 2007/15).
"De rechtbank leidt hieruit af dat op grond van dit beleid het
verrichten van bekeringsactiviteiten na terugkeer op zichzelf
onvoldoende grond vormt om een verblijfsvergunning te verlenen. Naar
het oordeel van de rechtbank kan dit standpunt, gelet op de genoemde
incidenten in redelijkheid niet worden gehandhaafd".
Daarom verklaart de rechtbank het beroep van de asielzoeker tegen de
afwijzing van zijn asielverzoek gegrond en moet Justitie met
inachtneming van de uitspraak van de rechtbank een nieuwe beslissing
nemen.
Lees hier de volledige uitspraak (AWB 08/35546 d.d. 9/6/2010,
gepubliceerd op 30/6/2010).
---
Art. 3 EVRM:
Niemand mag worden onderworpen aan folteringen of aan onmenselijke of
vernederende behandelingen of bestraffingen.
Art. 9 EVRM:
1. Een ieder heeft recht op vrijheid van gedachte, geweten en
godsdienst; dit recht omvat tevens de vrijheid om van godsdienst of
overtuiging te veranderen, alsmede de vrijheid hetzij alleen, hetzij
met anderen, zowel in het openbaar als privé zijn godsdienst te
belijden of overtuiging tot uitdrukking te brengen in erediensten, in
onderricht, in practische toepassing ervan en in het onderhouden van
geboden en voorschriften.
2. De vrijheid zijn godsdienst te belijden of overtuiging tot uiting te
brengen kan aan geen andere beperkingen worden onderworpen dan die die
bij de wet zijn voorzien en in een democratische samenleving
noodzakelijk zijn in het belang van de openbare veiligheid, voor de
bescherming van de openbare orde, gezondheid of goede zeden of voor de
bescherming van de rechten en vrijheden van anderen.