Europees Hof v Justitie


Hof van Justitie van de Europese Unie PERSCOMMUNIQUÉ nr. 75/10 Luxemburg, 8 juli 2010

Arrest in de gevoegde zaken C-447/08 en C-448/08 Pers en Voorlichting Strafzaak tegen Otto Sjöberg en Anders Gerdin

De Zweedse wettelijke regeling die het promoten van door particuliere marktdeelnemers via Internet in andere lidstaten georganiseerde kansspelen met winstoogmerk verbiedt, is verenigbaar met het gemeenschapsrecht Het gemeenschapsrecht verzet zich evenwel tegen een nationale wetgeving die het promoten van zonder vergunning in Zweden georganiseerde kansspelen anders bestraft dan het promoten van buiten Zweden georganiseerde kansspelen. De Zweedse kansspelwetgeving verbiedt en stelt sancties op het promoten in Zweden van niet- toegelaten kansspelen en van buiten deze lidstaat georganiseerde kansspelen. Zij behoudt het recht deze spelen te exploiteren voor aan marktdeelnemers die doelstellingen van algemeen belang of algemeen nut nastreven.
Sjöberg en Gerdin waren hoofdredacteur en uitgever van de Zweedse dagbladen Expressen respectievelijk Aftonbladet. Tussen november 2003 en augustus 2004 lieten zij in de sportkatern van hun dagbladen advertenties verschijnen voor kansspelen die op internet worden aangeboden door Expekt, Unibet, Ladbrokes en Centrebet, die in Malta en in het Verenigd Koninkrijk zijn gevestigd. Wegens deze feiten, die als overtredingen van de Zweedse kansspelwetgeving zijn gekwalificeerd, werden zij elk veroordeeld tot betaling van een geldboete van 50 000 SEK (ongeveer 5 200 EUR).
Het Svea hovrätt (hof van beroep te Stockholm, Zweden), dat zich moet uitspreken over de door Sjöberg en Gerdin ingestelde beroepen, vraagt zich af of de teksten waarop deze veroordelingen zijn gebaseerd, meer bepaald de bepalingen die het promoten in Zweden van buiten deze lidstaat georganiseerde spelen bestraffen, verenigbaar zijn met het gemeenschapsrecht. In zijn arrest van vandaag herinnert het Hof er allereerst aan dat het gemeenschapsrecht de opheffing vereist van iedere beperking van de vrijheid van dienstverrichting ­ ook indien deze zonder onderscheid geldt voor binnenlandse dienstverrichters en voor dienstverrichters uit andere lidstaten ­ die de werkzaamheden van de dienstverrichter die in een andere lidstaat is gevestigd en aldaar rechtmatig gelijksoortige diensten verricht, verbiedt, belemmert of minder aantrekkelijk maakt.
Het Hof stelt vast dat de Zweedse wetgeving, die verbiedt om in Zweden zowel in andere lidstaten legaal georganiseerde kansspelen als in Zweden zonder vergunning georganiseerde kansspelen te promoten, tot gevolg heeft dat de deelneming van Zweedse consumenten aan deze spelen wordt beperkt.
Het gemeenschapsrecht laat evenwel beperkingen toe, die met name zijn gerechtvaardigd uit hoofde van de openbare orde, de openbare veiligheid en de volksgezondheid. Bij gebreke van harmonisatie op het niveau van de Unie op dit gebied staat het aan elke lidstaat om overeenkomstig zijn eigen waardensysteem te beoordelen wat noodzakelijk is voor de bescherming van de betrokken belangen. De lidstaten zijn derhalve vrij om hun beleidsdoelstellingen op het gebied van kansspelen te bepalen en om in voorkomend geval het gewenste beschermingsniveau nauwkeurig te bepalen. De beperkingen die zij opleggen, moeten evenwel voldoen aan de voorwaarden die met betrekking tot de evenredigheid ervan zijn geformuleerd in de rechtspraak van het Hof, en in het bijzonder dient te worden nagegaan of de www.curia.europa.eu




Zweedse wetgeving geschikt is om de verwezenlijking van één of meerdere door die lidstaat nagestreefde doelen te waarborgen en of zij niet verder gaat dan ter bereiking daarvan noodzakelijk is.
Het Hof wijst erop dat vaststaat dat de uitsluiting van particulier winstbejag van de kansspelsector volgens de verwijzende rechter een basisbeginsel is van de Zweedse wetgeving ter zake. In Zweden zijn deze activiteiten voorbehouden aan organisaties die doelstellingen van algemeen nut en algemeen belang nastreven, en zijn alleen aan openbare of liefdadigheidsinstellingen vergunningen voor de organisatie van kansspelen verleend. Dienaangaande stelt het Hof vast dat overwegingen van culturele, zedelijke of religieuze aard beperkingen op de vrijheid van dienstverrichting van gokbedrijven kunnen rechtvaardigen, met name voor zover het onaanvaardbaar kan worden geacht dat particulier profijt wordt getrokken uit de exploitatie van een maatschappelijke kwaal of uit de zwakheid van spelers en hun tegenslag. Overeenkomstig het eigen waardensysteem van de lidstaten en gelet op de beoordelingsbevoegdheid waarover zij beschikken, mag een lidstaat dus de exploitatie van kansspelen beperken door ze aan openbare of liefdadigheidsinstellingen toe te wijzen. Aangezien de marktdeelnemers die de advertenties hebben geplaatst die in de hoofdgedingen aanleiding hebben gegeven tot vervolging, particuliere ondernemingen zijn die winst nastreven en krachtens de Zweedse wetgeving nooit een vergunning voor de exploitatie van kansspelen hadden kunnen krijgen, komt het Hof tot de conclusie dat de Zweedse wetgeving beantwoordt aan het doel particulier winstbejag uit te sluiten van de kansspelsector en kan worden geacht noodzakelijk te zijn om dat doel te bereiken. Het gemeenschapsrecht verzet zich niet tegen een dergelijke regeling.
Vervolgens merkt het Hof op dat de door het Svea hovrätt bedoelde Zweedse wet alleen strafsancties oplegt voor het promoten van in een andere lidstaat georganiseerde kansspelen en niet voor het promoten van dergelijke in Zweden zonder vergunning georganiseerde spelen, waarvoor alleen een civielrechtelijke boete wordt opgelegd. Het Hof wijst er evenwel op dat de Zweedse regering enerzijds en Sjöberg en Gerdin anderzijds het erover oneens zijn of de Zweedse wetgeving voor het promoten van in Zweden zonder vergunning georganiseerde kansspelen gelijkwaardige sancties oplegt als die voor het promoten van dergelijke in een andere lidstaat georganiseerde kansspelen.
Het Hof herinnert er in het kader van dit geding aan dat de uitlegging van nationale bepalingen een zaak van de nationale rechter en niet van het Hof is. Bijgevolg staat het aan de verwijzende rechter na te gaan of de twee betrokken overtredingen, hoewel zij onder verschillende regelingen vallen, gelijkwaardig worden behandeld. Hij zal in het bijzonder moeten nagaan of de bevoegde autoriteiten deze overtredingen in de praktijk met dezelfde bekwame spoed vervolgen en de bevoegde rechters gelijkwaardige straffen opleggen. Het Hof komt tot de conclusie dat, indien de twee betrokken overtredingen gelijk worden behandeld, de nationale regeling niet discriminerend kan worden geacht. Indien personen die in Zweden zonder vergunning georganiseerde kansspelen promoten, minder streng worden bestraft dan personen die reclame maken voor dergelijke in andere lidstaten georganiseerde spelen, is deze regeling daarentegen discriminerend en in strijd met het gemeenschapsrecht.

NOTA BENE: De prejudiciële verwijzing biedt de rechterlijke instanties van de lidstaten de mogelijkheid, in het kader van een bij hen aanhangig geding aan het Hof vragen te stellen over de uitlegging van het recht van de Unie of over de geldigheid van een handeling van de Unie. Het Hof beslecht het nationale geding niet. De nationale rechterlijke instantie dient het geding af te doen overeenkomstig de beslissing van het Hof. Deze beslissing bindt op dezelfde wijze de andere nationale rechterlijke instanties die kennis dienen te nemen van een soortgelijk probleem.

Voor de media bestemd niet-officieel stuk, dat het Hof van Justitie niet bindt. De volledige tekst van het arrest is op de dag van de uitspraak te vinden op de website CURIA. www.curia.europa.eu




Contactpersoon voor de pers: Stefaan Van der Jeught (+352) 4303 2170

www.curia.europa.eu