Fiscale nieuwsflits 29 juni 2010
Nieuwsbericht | 29-06-2010 | Inkomstenbelasting
In deze fiscale nieuwsflits licht de minister toe waarom hij afziet van
cassatie tegen de uitspraak waarin het hof oordeelde dat een
niet-inwoner recht heeft op een VAR-beschikking ook al genoot zij geen
Nederlandse winst uit onderneming.
IB: niet-inwoner zonder Nederlandse winst en recht op VAR
De minister licht toe waarom hij afziet van cassatieberoep tegen de
uitspraak waarin het hof oordeelde dat een niet-inwoner recht heeft op
een VAR-beschikking ook al genoot zij geen Nederlandse winst uit
onderneming.
B woont in België en is ziekenverzorgster van beroep. Haar cliënten
wonen allemaal in Nederland en worden door haar verzorgd. Naar
Nederlandse maatstaven drijft B een onderneming. Zij huurt een kamer in
het huis van haar moeder in Maastricht waar zij haar administratie
voert en van waaruit zij haar werk begint. De inspecteur wijst haar
verzoek om een VAR-beschikking 2009 af omdat volgens hem de gehuurde
kamer niet als vaste inrichting kan worden gezien zodat B geen in
Nederland te belasten winst uit onderneming geniet. Op grond van de
tekst van art. 3.156 Wet IB 2001 weigert hij een VAR-beschikking af te
geven.
De rechtbank overweegt dat ook een niet-inwoner die geen Nederlandse
winst geniet, recht heeft op een VAR. Dit gelet op de parlementaire
geschiedenis die ten grondslag ligt aan genoemde bepaling. Daarbij
tekent de rechtbank aan dat door middel van de VAR formeel geen
uitspraak wordt gedaan over de IB-positie van de aanvrager ervan, doch
dat ze bedoeld is om zekerheid te bieden aan de opdrachtgevers van de
aanvrager omtrent hun inhoudingsverplichtingen.
In hoger beroep onderschrijft het hof het oordeel van de rechtbank. In
antwoord op het incidentele beroep van B overweegt het hof bovendien
dat B in de gegeven omstandigheden al op grond van het bepaalde in art.
7.2 Wet IB 2001 in samenhang met art. 14 van het Verdrag met België als
belastingplichtige moet worden aangemerkt en dus rechtstreeks een
beroep kan doen op art. 3.156 Wet IB 2001. Het hof oordeelt vervolgens
dat B, als vrije beroepsbeoefenaar, onder art. 14 van het Verdrag valt.
En dat artikel spreekt van een 'vaste basis'. De bij de moeder van B
gehuurde kamer wordt door het hof als 'vaste basis' gezien.
De minister laat weten dat hij geen cassatieberoep instelt. In een
toelichting stelt hij vast dat de hofuitspraak niet strookt met hetgeen
in de MvT bij de Wet uitbreiding rechtsgevolgen VAR is aangegeven over
het afgeven van VAR-verklaringen. Echter, aangezien het beleid inzake
het afgeven van VAR-beschikkingen is gewijzigd met het oog op het
belang dat ook niet-inwoners bij een dergelijke beschikking kunnen
hebben, ziet hij af van cassatie. Per 1 juni 2010 behandelt het
landelijke coördinatiepunt VAR bij de Belastingdienst/Noord ook
buitenlandse VAR-aanvragen en zo spoedig mogelijk worden ook
VAR-beschikkingen afgegeven aan niet-inwoners, ongeacht of zij in
Nederland al dan niet buitenlands belastingplichtig zijn. Overigens is
de minister het evenmin eens met het oordeel dat B al recht heeft op
een VAR-beschikking omdat zij buitenlands belastingplichtig is in
Nederland. Volgens de minister is dat laatste namelijk allerminst
zeker.
Toelichting minister van 18 juni 2010 nr, DGB 2010-3581, n.a.v.
uitspraak Hof Den Bosch van 7 mei 2010, 2009/00477, Wet IB 2001 3.156
en Verdr België 14
Meer informatie
* Uitspraak Hof 's Hertogenbosch, 7 mei 2010, 2009/00477
* Toelichting minister 18 juni 2010 nr. DGB2010-3581
18-06-2010 | PDF bestand, 17 Kb
Ministerie van Financiën