Gezamenlijk werkprogramma 2010
Raad voor het Landelijk Gebied
Raad voor Verkeer en Waterstaat
VROM-raad
maart 2010
Dit gezamenlijke werkprogramma 2010 is op 28 januari 2010 vastgesteld door de Raad voor
Verkeer en Waterstaat, de VROM-raad en de Raad Landelijk Gebied.
Colofon
Raad voor het Landelijk Gebied
www.rlg.nl
Raad voor Verkeer en Waterstaat
www.raadvenw.nl
VROM-raad
www.vromraad.nl
De Raad voor het Landelijk Gebied, de Raad voor Verkeer en Waterstaat en de VROM-raad
worden ondersteund door het secretariaat van de raden voor de leefomgeving en infrastructuur,
afgekort secretariaat RLI.
Secretariaat RLI
Oranjebuitensingel 6
Postbus 20906
2500 EX Den Haag
070 339 15 05
www.rli.nl
2
Inhoud
Voorwoord
1. Inleiding en doelstellingen
2. Werkzaamheden
3. Thema's en adviesonderwerpen
Brede heroverweging
Gebiedsgericht besturen
Omgaan met klimaatverandering
Duurzame samenleving
Duurzaam geïntegreerde landbouw
Kwaliteitsslag ruimtelijk economische structuur, mobiliteit en wonen
Dynamiseren natuur- en milieubeleid
Inzicht in risico's
Nieuwe leefstijlen
3
4
Voorwoord
Met genoegen bieden wij u het gezamenlijk werkprogramma van de Raad voor het Landelijk
Gebied, de Raad voor Verkeer en Waterstaat en de VROM-raad aan. Gegeven het
Kabinetsvoornemen de drie raden samen te laten gaan in de Raad voor de leefomgeving en
infrastructuur (RLI) hebben de drie raden voor 2010 een gezamenlijk werkprogramma opgesteld
en zullen zij in 2010 nauw samen werken. De termijn waarop de wet in werking treedt om de
RLI in te stellen is nog niet duidelijk. De adviesonderwerpen zijn zo gekozen dat het werk kan
worden voortgezet door de RLI.
Het werkprogramma betreft vraagstukken in het fysieke domein die duidelijk aansluiten bij de
strategische agenda van het kabinet en beleidsontwikkelingstrajecten van de departementen.
Het werkprogramma is onderverdeeld in acht meerjarige strategische thema's waar de
adviesonderwerpen uit voortvloeien. Daarnaast adviseren de raden over de uitkomsten van de
`brede heroverweging' waar deze het fysieke domein betreffen. De thema's en
adviesonderwerpen zijn tot stand gekomen op basis van gesprekken met de bewindslieden of
ambtelijke vertegenwoordigers van EZ, LNV, V&W en VROM planbureaus, andere adviesraden en
maatschappelijke partijen. Het concept werkprogramma is in augustus 2009 in het kabinet
besproken.
De raden zien de samenwerking in 2010 als een kans om inzichten opgedaan in de laatste jaren
met elkaar te delen en tot een nog meer integrale benadering van de adviesvragen te komen.
De raden streven er ook naar suggesties te geven voor de strategische agenda van advisering
op het fysieke domein in de komende jaren. Daarnaast zal elke raad in 2010 een aantal lopende
adviezen uit zijn werkprogramma van 2009 afronden en nazorg geven aan een aantal reeds
afgeronde adviezen.
Met het oog op de door het kabinet gewenste samenvoeging van de drie raden in de RLI zijn de
secretariaten van de Raad voor het Landelijk Gebied, de Raad voor Verkeer en Waterstaat en de
VROM-raad per 1 januari 2010 samengevoegd tot `secretariaat van de raden voor de
leefomgeving en infrastructuur' Dit secretariaat werkt als één team voor alle drie raden .Het
secretariaat zal in 2010 het integratieproces van de drie secretariaten voltooien en blijven
investeren in de kwaliteit van advisering en het onderhouden van de relevante netwerken.
ing. A.J.A.M Vermeer, voorzitter Raad voor het Landelijk Gebied
mr. G.J. Jansen, voorzitter Raad voor Verkeer en Waterstaat
mr. H.M. Meijdam, voorzitter VROM-raad
dr. R. Hillebrand, algemeen secretaris Raad voor het Landelijk Gebied, Raad voor Verkeer en
Waterstaat, VROM-raad
5
6
1. Inleiding en doelstellingen
Met het gezamenlijke werkprogramma willen de Raad voor het Landelijk Gebied, de Raad voor
Verkeer en Waterstaat en de VROM-raad de nadruk leggen op de integrale benadering van de
adviesonderwerpen. In hun adviezen streven de raden er naar inzicht in de spanningen tussen
beleidsdoelen te verbeteren en de kwaliteit van het debat over de te maken afwegingen te
versterken. Hoofdlijnen zijn het verbeteren van het gebruik van de schaarse ruimte in Nederland
ter versterking van het woon-, leef- en vestigingsklimaat en de fysieke infrastructuur, het
verbeteren van de kwaliteit van het landschap en de natuur, en het bevorderen van de transitie
naar een duurzame economie met duurzame voorziening van energie, voedsel en water.
De drie raden geven regering en parlement strategisch en integraal advies op de
beleidsterreinen van de ministeries van LNV, VROM en V&W, en op het beleidsterrein van EZ
voor wat betreft ruimtelijk economische en transitie vraagstukken. De drie raden is gevraagd
verantwoordelijkheid te nemen voor het werkterrein van de Adviesraad Gevaarlijke Stoffen.
Daarom zal in de adviezen ook worden ingegaan op eventuele externe veiligheidsaspecten en
risicobeleid.
Het fysieke domein kent forse uitdagingen. Grote mondiale vraagstukken met een directe
relevantie voor Nederland vragen om een effectieve respons, bijvoorbeeld de
klimaatverandering, de transitie naar een minder olieafhankelijke economie, de internationale
voedselzekerheid en de gevolgen van de economische crisis. Daarnaast zijn er, steeds vanuit de
internationale context, meer specifieke Nederlandse opgaven zoals het verbeteren van de
kwaliteit van de leefomgeving (in steden en het landelijk gebied), het versterken van ruimtelijke
fysieke aspecten van de Nederlandse concurrentiepositie - in het bijzonder de positie van de
mainports en het oplossen van knelpunten in de bereikbaarheid, en - op langere termijn - het
omgaan met de bevolkingskrimp. Verder ontstaat in het kielzog van de economische crisis zowel
de noodzaak forse bezuinigingen te realiseren als de behoefte de rol van de verschillende
overheden in het ruimtelijk fysieke domein te heroverwegen.
Het werkprogramma betreft een aantal adviezen die aansluiten bij het strategische
kabinetsthema `Schaarste en transitie'. Een verdere betrokkenheid bij de uitwerking van dit
kabinetsthema door de raden en het secretariaat wordt voorzien. Verder beogen de adviezen
inzichten te leveren die bijdragen aan de realisatie van bestuurlijke vernieuwing. De raden
hebben in het verleden de oplossingsruimte kunnen vergroten door kennis en ervaring vanuit de
sociale- en gedragswetenschappen bij de adviezen te betrekken. Ook nu is de ambitie wezenlijke
verbeteringen in beleidsprocessen en systemen te identificeren en steeds een duidelijk
handelingsperspectief aan te geven. Daarnaast bouwen de adviezen op relevante internationale
en technologische ontwikkelingen. Hiermee dragen de adviezen bij aan de overige strategische
kabinetsthema's: `Openbaar bestuur van de toekomst', `Maatschappelijke achterstanden van de
toekomst', `Nieuwe technologieën', en in mindere mate aan `Dynamiek en zekerheid in een open
samenleving'.
Ten slotte, de raden hechten zeer aan nauwe samenwerking met andere adviesraden en de
planbureaus en zullen blijven investeren in relaties met provincies en gemeenten,
onderzoeksinstellingen, maatschappelijke organisaties en relevante internationale partners.
7
8
2. Werkzaamheden
De raden zullen in 2010 verschillende activiteiten ontplooien, individueel en gezamenlijk:
- Ten eerste zullen de raden een aantal adviezen uit hun eigen werkprogramma's van 2009 in
2010 afronden en nazorg verlenen aan adviezen die in 2009 zijn uitgebracht.
- Ten tweede zullen de raden nieuwe gezamenlijke adviezen uitbrengen, o.a. zullen zij een
bijdrage leveren aan de besluitvorming naar aanleiding van de voorstellen uit de `brede
heroverweging' (zie Kamerstuk 2009-2010, 32123, nr. 25, Tweede Kamer)
- Ten slotte zullen de raden investeren in het proces van strategische agendering en het
identificeren van vraagstukken voor de komende jaren om een robuust meerjarig
adviesprogramma te ontwikkelen. Hiertoe worden verkenningen opgezet.
De voorgenomen adviezen zijn geordend volgens acht strategische thema's. De acht thema's
beogen het werk van de raden in een meerjarig perspectief te plaatsen. De voorgenomen
adviezen worden hieronder opgesomd. De daarop volgende paragraaf licht de adviezen nader
toe in de context van het thema waarbinnen ze opgesteld worden.
Het gezamenlijk werkprogramma 2010 bevat vijf adviezen, drie briefadviezen en één
verkenning. De Raad voor Verkeer en Waterstaat en de VROM-raad zullen in de periode februari-
mei 2010 daarnaast elk nog vier adviezen uit het werkprogramma 2009 afronden. Het
werkprogramma biedt naast deze adviezen ook ruimte voor adviezen op eigen initiatief en
andere gevraagde adviezen op basis van actuele ontwikkelingen.
Afronding werkprogramma 2009 VROM-raad
1) Investeren in de kwaliteit van de leefomgeving
2) Duurzame verstedelijking
3) Ruimtelijke kwaliteit
4) Woningmarkt (briefadvies naar aanleiding van heroverwegingen)
Afronding werkprogramma 2009 Raad voor Verkeer en Waterstaat
1) Beter is sneller
2) Demografie en leefstijlen
3) Kansen voor mainports (briefadvies)
4) Rode draden in de adviezen van de RVW
Nieuwe adviesonderwerpen uit het gezamenlijk werkprogramma 2010
1) De `brede heroverweging' in het integrale perspectief van de leefomgeving (briefadvies /
publicatie 2e-3e kwartaal 2010)
2) Hoe verder na Kopenhagen? (briefadvies / publicatie 2e-3e kwartaal 2010)
3) Uitgangspunten voor een mariene strategie (publicatie tweede helft 2010)
4) Hoe omgaan met veiligheidsnormen voor dijken? (publicatie tweede helft 2010)
5) Gebiedsgericht besturen (publicatie 2011)
6) Wat zijn de wegen naar een duurzame stad? (publicatie 2011)
7) Van `grote steden' naar `grootstedelijk' beleid? (publicatie 2011)
8) Toekomst van de landbouw in Nederland (verkenning naar een eventueel later uit te
brengen advies)
9) Uitgangspunten voor het Gemeenschappelijk Landbouw Beleid (briefadvies / publicatie 2011)
9
Met de nog af te ronden adviezen uit 2009 en de samenhangende nazorg, zal nog worden bezien
of dit ambitieuze programma voor 2010 haalbaar is, mede in perspectief van de beschikbare
capaciteit en expertise bij het secretariaat. Vanwege de afronding van de adviezen uit het
werkprogramma 2009 wordt eerst een start gemaakt met de vier meest urgente onderwerpen
uit het werkprogramma 2010. De overige onderwerpen (zie hierboven de nrs. 5-9) zullen in
2010 worden opgestart, maar pas in 2011 tot publicatie leiden.
De adviesvragen sluiten aan bij onder meer lopende beleidstrajecten en maatschappelijke
ontwikkelingen op het gebied van de leefomgeving en infrastructuur.
De timing van het uitbrengen van de adviezen wordt mede bepaald door het moment dat dat het
meest relevant of strategisch is. In de adviezen worden als vanzelfsprekend de relevante
internationale aspecten (zoals onder meer wet- en regelgeving, afspraken, trends en
ontwikkelingen) meegenomen. Ook zal gezocht worden naar best practices buiten Nederland om
te leren voor het beleid in Nederland.
10
3. Thema's en adviesonderwerpen
Deze paragraaf schetst de acht thema's en omschrijft de adviezen die binnen de thema's worden
voorzien. De acht thema's zijn:
- Thema 1: Gebiedsgericht besturen
- Thema 2: Omgaan met klimaatverandering
- Thema 3: Duurzame samenleving
- Thema 4: Duurzaam geïntegreerde landbouw
- Thema 5: Kwaliteitsslag ruimtelijk economische structuur, mobiliteit en wonen
- Thema 6: Dynamiseren natuur- en milieubeleid
- Thema 7: Inzicht in risico's
- Thema 8: Nieuwe leefstijlen
Brede heroverweging
Vanwege het thema overstijgende karakter gaat dit werkplan allereerst in op de `brede
heroverweging' die het kabinet heeft aangekondigd. Ten einde forse bezuinigingen te realiseren
heeft het kabinet werkgroepen ingesteld om diverse beleidsdomeinen te analyseren en om voor
die domeinen concrete beleidsalternatieven voor de toekomst te ontwikkelen (Tweede Kamer
2009-2010, 32123, nr. 25). De werkgroepen zijn gevraagd langs verschillende wegen mogelijke
besparingen in beeld te brengen. Voorbeelden zijn versobering van doelen en ambities; evaluatie
nut, noodzaak en doeltreffendheid van beleid; alternatieve bekostigings- en financieringsstelsels
(incl. private financiering); andere vormen van regulering; en het beleggen van andere
verantwoordelijkheidsverdelingen inclusief de verdeling van taken en verantwoordelijkheden
tussen verschillende overheden (met eventuele implicaties voor het Provincie- en het
Gemeentefonds).
Briefadvies: De brede heroverweging in het integrale perspectief van de leefomgeving
De raden willen met dit briefadvies een bijdrage leveren aan de discussies in het
besluitvormingsproces dat zal volgen als de uitkomsten van de `brede heroverweging' bekend
zijn in het voorjaar 2010. Een deel van de uitkomsten van de heroverwegingen zal naar
verwachting van invloed zijn op gestelde doelen, ambities, beleidsvoornemens en beschikbare
middelen op het adviesdomein van de drie raden. De drie raden zullen in dit briefadvies de
voorstellen bekijken vanuit het integrale perspectief van het fysieke domein inclusief de
ruimtelijk economische dimensie en de voorstellen mede beoordelen vanuit het perspectief van
eerdere adviezen en aanbevelingen. Het briefadvies zal ingaan op de volgende vier
heroverwegingsonderwerpen:
- Energie en klimaat;
- Leefomgeving en natuur;
- Mobiliteit en water;
- Wonen.
Afhankelijk van de gepresenteerde plannen kunnen ook andere onderwerpen in het advies
worden betrokken.
11
Thema 1: Gebiedsgericht besturen
Duurzaam gebruik van de schaarse ruimte in Nederland is de hoofdopgave voor het fysieke
domein en gebiedsgerichte oplossingen vormen het fundament voor de meeste ruimtelijke
vragen die spelen in de komende jaren. Belangrijke aspecten zijn verbinding van verschillende
schaalniveaus (lokaal, regionaal, nationaal en Europees), het bedienen en verbinden van
verschillende functies (water, landbouw, wonen, mobiliteit, economische activiteit), consistentie
tussen doelstellingen voor die functies en duurzaamheidsdoelstellingen, en het betrekken van
burgers in het ontwerpen van oplossingen. Recente ervaringen met de aanpak van de Noord- en
Zuidvleugel, Randstad Urgent, de schaalsprong Almere en veel lokale initiatieven geven aan dat
er behoefte is aan een kader voor bestuurders om sneller tot effectieve oplossingen te komen.
Het organiserend vermogen om tot gebiedsgerichte oplossingen te komen is een wezenlijk
knelpunt. Vaak genoemde problemen zijn de verdeling van centrale en decentrale
verantwoordelijkheden, de sectorale insteek van veel bestuurlijke verantwoordelijkheden, het
regelgevend instrumentarium en financieringsmechanismen. Ook kunnen bijvoorbeeld
onderbenutting van beschikbare kennis en het te laat in beeld brengen van belangen en
opvattingen (om constructieve conflicten aan te kunnen gaan) een rol spelen (RLG, 2009,
`Braakliggend veld').
Advies: Gebiedsgericht besturen
Een belangrijke adviesvraag aan de raden is hoe het bestuurlijk vermogen om gebiedsgerichte
ontwikkelingen te realiseren kan worden verbeterd (zoals bijvoorbeeld met de aanpak met de
MIRT-gebiedsagenda's wordt beoogd). In 2010 willen de raden een kader aanreiken om
gebiedsgericht besturen te faciliteren met als hoofdvraag: Hoe kunnen de consistentie en
effectiviteit van instrumenten voor gebiedsgericht besturen worden verbeterd?
In het verleden hebben de raden geadviseerd over de mogelijkheden gebiedsgericht besturen te
verbeteren. De VROM-raad rondt begin 2010 een advies over de financiering van de kwaliteit
van de leefomgeving af. Nu is het moment de ervaringen verder te bundelen en over praktische
vervolgstappen te adviseren. De raden zullen kijken naar bestuursstructuren, het regelgevend
instrumentarium en financieringsmechanismen. Bijvoorbeeld, het Rijk zet een breed aantal
financieringsmogelijkheden in voor verbetering van de kwaliteit van de fysieke leefomgeving en
het versterken van de economische kracht van regio's zoals het Meerjarenprogramma
Infrastructuur, Ruimte en Transport (MIRT), Investeringsprogramma Landelijk Gebied, Pieken in
de Delta, Europese Structuur Fondsen, het Fonds Economische Structuurversterking (FES),
Investeringsprogramma Stedelijke vernieuwing en de brede doeluitkeringen. Deze vooral
sectoraal georganiseerde instrumenten en financieringsvormen verschillen in tijdshorizon,
verdeelmechanisme (ook publiek/privaat) en mate van sturing door de verschillende
overheidslagen (en daarmee komen ook vraagstukken op rond de mate van regie en
betrokkenheid van verschillende niveaus). Daarnaast beschikken de decentrale overheden ook
over relevante financieringsmechanismen. Deze verscheidenheid belemmert doelgericht
gebiedsgericht besturen.
Aan de hand van casussen en best practices uit binnen en buitenland zullen knelpunten en
oplossingsrichtingen worden geïdentificeerd. De raden zullen adviseren over inconsistenties en
mogelijke oplossingen, uitgaande van de ambities voor het fysieke domein in de komende jaren
en rekening houdend met nieuwe ontwikkelingen zoals de invoering van de kilometerprijs en de
uitkomsten van de relevante heroverwegingswerkgroepen. Ook zal de Ruimtelijke
Investeringsagenda (RIA) die nu opgesteld wordt door de departementen worden betrokken.
Samenwerking is voorzien met de planbureaus (Planbureau voor de Leefomgeving en het
Cultureel Planbureau) en andere adviesraden (Raad voor Maatschappelijke Ontwikkeling, Raad
voor het Openbaar Bestuur, en Raad voor de Financiële Verhoudingen).
12
Thema 2. Omgaan met klimaatverandering
Verschillende ruimtelijk fysieke en bestuurlijke aspecten van de problematiek rondom
klimaatverandering behoren tot de kerntaken van de RLI. Daarbij gaat het zowel om het
beperken van klimaatverandering (mitigatie) als om het omgaan met de gevolgen van
klimaatverandering (adaptatie). Ook kunnen vraagstukken rond de ruimtelijke inpassing van
duurzame energie in relatie met energietransitievraagstukken aan de orde komen.
Vanzelfsprekend zullen adviezen in de internationale context worden opgesteld en zal over de
Nederlandse grenzen gekeken worden om van het buitenland te kunnen leren.
Mitigatie
Bij mitigatie zal in de komende jaren de vraag steeds pregnanter worden hoe om te gaan met
het gat tussen de ambitieuze doelstellingen en de resultaten. Inzicht in de mechanismen die
leiden tot verschillen tussen ambities en doelen en mogelijkheden het gat te dichten wordt
steeds belangrijker. Een advies van de raden is opportuun nadat de resultaten van de evaluatie
van het programma `Schoon en Zuinig' beschikbaar zijn en de planbureaus inzicht hebben
gegeven in de balans van doelen en maatregelen. Samenwerking met de Adviesraad voor het
Wetenschaps- en Technologiebeleid (AWT) en de Algemene Energieraad (AER) ligt voor de hand
waarbij de raden zich vooral richten op de ruimtelijke en externe veiligheidsconsequenties van
de grootschalige inpassing van duurzame energie bronnen (wind, zon en biomassa). Voor 2010
voorzien de raden een reactie op de uitkomsten van de klimaatconferentie die in december 2009
in in Kopenhagen is geweest.
Briefadvies: Hoe verder na Kopenhagen?
Het huidige Kyoto-protocol loopt tot 2012. In UNFCCC verband is afgesproken dat uiterlijk in
2010 afspraken voor de periode na 2012 gemaakt worden. Het maken van deze afspraken
stond centraal tijdens de bijeenkomst van de Conference of Parties (COP) die in Kopenhagen in
december 2009 werd gehouden. In een niet juridisch bindende overeenkomst is (kort
samengevat) afgesproken dat ontwikkelde landen doelen vastleggen om de uitstoot van
broeikasgassenvoor 2020 terug te brengen en dat ontwikkelingslanden de uitstoot van
broeikasgassen zullen terugbrengen. Ook is 30 miljard Amerikaanse dollars aan nieuw en extra
geld beschikbaar gekomen voor financiering van klimaatacties in ontwikkelingslanden in de
periode 2010-2012. Daarnaast is afgesproken dat de ontwikkelde landen uiterlijk in 2020
gezamenlijk 100 miljard Amerikaanse dollars per jaar mobiliseren vanuit verschillende bronnen.
Het akkoord wordt gezien als een stap naar een akkoord om de wereldwijde
temperatuurstijging onder de twee graden Celsius te houden. Het Kopenhagen akkoord (samen
met andere afspraken) dient als basis voor verdere onderhandelingen in 2010 in Mexico-stad.
Het Kopenhagenakkoord betekent dat de realisatie van een wereldomvattende coalitie om
klimaatverandering aan te pakken onzeker blijft. In dit onzekere internationale perspectief
zullen de raden een advies uitbrengen met als kernvraag `Hoe na Kopenhagen verder met het
klimaatbeleid in Nederland?' Het advies zal in samenwerking met de Algemene Energieraad
(AER) worden opgesteld en afhankelijk van de scope van het advies zal eventueel ook de
Adviesraad Internationale Vraagstukken worden betrokken.
Adaptatie
De adaptatie aan de klimaatproblematiek heeft ingrijpende ruimtelijke consequenties en vergt
op termijn aanpassingen op veel fronten. Ten aanzien van adaptatie zien de raden de kans voor
nauwe samenwerking met het Deltaprogramma. De adviezen van de raden zullen aansluiten bij
het tijdspad voorzien voor de belangrijkste bestuurlijke besluiten tot 2015: veiligheidsnormen
(2010/11), zoetwater problematiek (2012), Rijnmond (2013) en IJsselmeer (2014).
13
De studie van het Planbureau voor de Leefomgeving (PBL) naar de klimaatbestendigheid van
Nederland in 2010 geeft mogelijk ook aanleiding voor nieuwe adviesvragen, bijvoorbeeld een
kader voor samenhangend beleid tussen Rijk en decentrale overheden. In 2010 zullen de raden
adviseren over de veiligheidsnormen voor dijken, zie thema 7.
Thema 3. Duurzame samenleving
De transitie naar een duurzame samenleving is een van de grootste opgaven voor Nederland en
veel vraagstukken vergen een integrale aanpak. In een duurzame samenleving gaat
(internationale) economische concurrentiekracht samen met versterking van sociaal-culturele en
natuur- en milieuwaarden. Vormgeven aan duurzaamheid speelt in elk maatschappelijk
aandachtsgebied en vraagt integratie van beleid om kansen en krachten te benutten, doelen
efficiënt te realiseren en afwenteling van problemen te voorkomen. De raden zien veel
vraagstukken waarover in de komende jaren geadviseerd kan worden. Twee voorbeelden:
- Green New Deal en de rol die de overheid kan spelen om de transitie naar een meer
duurzame economie te bevorderen rekening houdend met het internationale krachtenveld
(zie ook het werk van de Sociaal-Economische Raad (SER) op dit gebied). De raden kunnen
met name adviseren over de bestuurlijke aspecten van effectieve impulsen.
- Hoe kunnen burgers en consumenten worden gestimuleerd mee te werken aan de gewenste
veranderingen? De raden kunnen adviseren over hoe aan te sluiten bij het zelforganiserend
vermogen in de samenleving en daarmee de sociale wetenschappen betrekken bij gewenste
veranderingen in de leefomgeving.
Voor 2010 voorzien de raden een advies over de duurzame stad, mogelijk als vervolg op het
advies over de kwaliteit van de leefomgeving dat de VROM-raad in voorbereiding heeft. Ook hier
biedt de samenwerking tussen de raden de kans inzichten en ervaringen te bundelen en nieuwe
verbanden te leggen tussen de verschillende beleidsterreinen.
Advies: Wat zijn de wegen naar een duurzame stad?
Steden en stedelijke regio's bieden mede vanuit hun economische kracht en massa
(agglomeratie) de kans duurzaamheid op een handelbaar schaalniveau effectief te bevorderen.
Juist op dit schaalniveau gaat het om de planning van regionale vormen van economische
clusterontwikkeling van mobiliteit en bereikbaarheid, slimmere koppelingen tussen wonen,
werken en recreëren, een duurzame verbinding met ecologische structuren en leefmilieus, de
relatie tussen voedselproductie, voedselconsumptie, landschap en de schakeling tussen stad en
platteland. Belangrijke aspecten zijn de vernieuwingsopgave van het woningbestand en
bedrijventerreinen mede in relatie tot demografische ontwikkelingen, andere woon-
werkpatronen, energievoorziening zoals decentrale energieopwekking, energie-efficiëntie
(mobiliteit en wonen), klimaatbestendigheid en waterbeheer, groene kwaliteit inclusief de relatie
tussen stad en platteland, kortere voedselketens, gezondheid (bijvoorbeeld fijn stof), en de
sociale omgeving.
De raden zullen zich richten op het benoemen van nieuwe definities van `kwaliteit' voor de
duurzame stad. Hiermee zullen ook nieuwe politieke afwegingen in beeld komen. Verder zullen
de raden adviseren over transitieprocessen en het wegnemen van drempels en aansluiting
zoeken bij instrumenten zoals milieueffectrapportages. De raden zullen gebruik maken van best
practices bij initiatieven van steden in Nederland en het buitenland, bouwen op het werk van het
PBL in het meerjarenprogramma `Duurzame stad' en samenwerken met de AWT en AER. Samen
met het advies over grootstedelijk beleid (onder thema 5) vormt het advies een vanuit
verschillende perspectieven opgesteld tweeluik over de stad en zijn omgeving.
14
Thema 4: Duurzaam geïntegreerde landbouw
De verwachting is dat de aard van de Nederlandse landbouw in de komende jaren zal blijven
veranderen. De aard van de verandering is sterk afhankelijk van de internationale context.
Belangrijke internationale vraagstukken zijn de ontwikkeling van de mondiale voedselvoorziening
in relatie tot de toename van de wereldbevolking, de ontwikkeling van de wereldhandel in WTO
verband, verwachte veranderingen in het EU landbouw systeem, adaptatie aan de
klimaatproblematiek, de verduurzaming van de voedselproductie en de mate waarin de
eiwittransitie wordt gerealiseerd. De herziening van het Gemeenschappelijk Landbouw Beleid in
2014 zal een belangrijke mijlpaal zijn.
Ook spelen specifiek Nederlandse vragen zoals bevolkingskrimp op het platteland,
schaalvergroting in de landbouw, de rol van multifunctionele landbouw in de kwaliteit van het
landschap, voedsel als verbinding met steden, sterk concurrerende ruimteclaims mede in het
kader van het klimaatadaptatie beleid en het beslag van intensieve landbouw op de
milieuruimte. Vanuit de huidige kracht van de Nederlandse landbouw liggen op het gebied van
kennis vraagstukken hoe de sterke kennispositie (ook internationaal) maximaal in te zetten is.
Vanuit de logistieke kracht van de sector en de positie van de greenports kunnen vraagstukken
aan de orde komen over bijvoorbeeld de ruimtelijke ontwikkelingen en de internationale
concurrentiepositie. Het eindadvies `Braakliggend veld' van de Raad voor het Landelijk Gebied
geeft een duidelijk beeld van de vragen waar Nederland voor staat. In 2010 voorzien de raden
twee activiteiten binnen dit thema.
Verkenning: Toekomst van de landbouw in Nederland
De huidige discussies over de landbouw gaan vaak uit van impliciete visies op de nationale en
internationale rol van de agroproductie in Nederland en het belang van de landbouw voor de
nationale economie. Specifieke doelstellingen zoals de rol van de agrarische sector als
landschapsbeheerder worden in die context onvoldoende afgewogen ten opzichte van andere
doelstellingen. De raden willen de discussie faciliteren over verschillende mogelijke visies, mede
om bij te dragen aan heldere uitgangspunten voor de herziening van het Gemeenschappelijk
Landbouw Beleid en de positionering van Nederland in de internationale voedselvoorziening.
Verwacht wordt dat de discussie over het Gemeenschappelijk Landbouwbeleid zich meer dan
voorheen zal richten op het borgen van (Europese) publieke belangen zoals het bereiken van
natuur- en milieudoelen, de verduurzaming van de voedselproductie en het bereiken van
klimaatdoelen. De verkenning zal specifiek ingaan op de publieke belangen die de landbouw
vertegenwoordigt in Nederland. Ook zal de verkenning ingaan op de sociale component: wat
betekenen de verwachte ontwikkelingen en de transitie voor boeren, de rurale economie en de
sociale samenhang, zowel nationaal als regionaal? Deze verkenning kan een basis vormen voor
een advies in het kader van de brief aan de Tweede Kamer over de eiwittransitie en de bijdrage
van Nederland aan de mondiale voedselproblematiek in 2050 die het ministerie van LNV
voornemens is eind 2011 te versturen.
Briefadvies: Uitgangspunten voor het Gemeenschappelijk Landbouw Beleid
Verwacht wordt dat de Europese Commissie eind 2010 een Mededeling publiceert over het
Gemeenschappelijk Landbouw Beleid. Mede op basis van de hierboven genoemde verkenning
zullen de raden een briefadvies uitbrengen over belangrijke uitgangspunten voor het
Nederlandse beleid. Hierbij zullen ruimtelijk economische en transitievraagstukken een
belangrijke rol spelen.
15
Thema 5: Kwaliteitsslag ruimtelijk economische structuur, mobiliteit en wonen
Verbetering van de kwaliteit van de ruimtelijke economische structuur, transportsystemen voor
mensen en goederen, de ontwikkeling van de mainports en voorzieningen voor wonen behoren
tot de kerntaken en belangrijkste investeringsdomeinen van de overheid. Deze taken zijn nauw
verbonden met nationale doelstellingen voor het ruimtelijk economisch beleid en de
internationale concurrentiepositie van Nederland. De raden hebben in het verleden op veel
aspecten van deze onderwerpen geadviseerd en vaak ook een bijdrage geleverd door sociaal-
economische en gedragsfactoren bij de mogelijke oplossingen te betrekken. De volgende
onderwerpen vallen binnen dit thema.
Ruimtelijke economische structuur
Voor 2010 wordt geen advies voorzien voor een specifiek ruimtelijk economisch vraagstuk. In de
toekomst zijn onderwerpen denkbaar als de integrale aanpak van de vernieuwingsopgave voor
bedrijventerreinen, economische clusterontwikkeling mede in relatie met campusontwikkeling en
duurzaamheidsdoelstellingen, en specifieke vragenstukken zoals bijvoorbeeld rond de
schaalsprong Almere.
Mobiliteit
Voor 2010 wordt geen advies voorzien dat primair is gericht op goederen en personen
mobiliteitsvraagstukken. Wel zullen de raden aandacht besteden aan het identificeren van
strategische vraagstukken voor de toekomst. Mogelijke voorbeelden zijn:
- Hoe kunnen veranderingen in internationale stromen van goederen en mensen (mede als
gevolg van demografische ontwikkelingen, economische structuurveranderingen, de
klimaatproblematiek, de ontwikkeling van CO2 neutrale ketens en veranderingen in
consumenten voorkeuren) de positie van Nederland als gateway to Europe beïnvloeden?
- Kan een meer ontwerpgerichte aanpak bijdragen aan de oplossing voor
mobiliteitsproblemen? In de plannen voor de Randstad en het recente advies van de raad
voor Verkeer en Waterstaat over de bereikbaarheid van de Randstad staan robuuste fysieke
netwerken centraal. Dit is een accentverschuiving ten opzichte van mobiliteitsbeleid gericht
op verkeersmanagement en capaciteitsvergroting voornamelijk door het optimaliseren van
bestaande wegen en sporen. Het uitwerken van de principes van een meer ontwerpgerichte
netwerkbenadering kan een belangrijk vraagstuk worden.
Wonen, wijken, stad
De VROM-raad heeft een rijke historie van adviezen in het domein wonen, zowel wat betreft de
structuur van de woningmarkt als de verbetering van de stedelijke leefomgeving. Na drie
perioden van grote stedenbeleid willen de raden in 2010 een bijdrage leveren aan de
ontwikkeling van het (groot)stedelijk beleid vanaf 2011 en de betekenis van wijkgericht beleid
hierin.
Advies: Van `grote steden'naar `grootstedelijk' beleid?
Met het advies over de duurzame stad (thema 3) vormt dit advies een tweeluik over
vraagstukken van stad en zijn omgeving. In dit advies wordt gezocht naar de krachten in de
stedelijke samenleving die werken aan de (oplossing van) grote problemen in de stad: sociaal-
ruimtelijke segregatie, achterstanden bij groepen stadsbewoners in een aantal wijken van de
stad. In toenemende mate wordt de noodzaak ingezien om deze inspanningen (vaak op
wijkniveau) te verbinden met het hogere schaalniveau van stad en regio (schakelen tussen
schalen). Stedenbeleid en wijkaanpak moeten werken binnen de reële mogelijkheden van
maakbaarheid (sociaal-ruimtelijke segregatie), van de economische omstandigheden (van
invloed op investeringen) en van management van verwachtingen bij de burger en partijen.
Met deze vragen kan worden ingegaan op de lessons learned van het wijkenbeleid van de
laatste jaren en de noodzaak om de vernieuwingsopgave van stad en wijk van een nieuwe
impuls te voorzien. In dit advies wordt geredeneerd van de praktijk vanuit de wijk en vanuit
stedelijke actoren (woningcorporaties, ontwikkelaars, bewonersgroepen). De meerwaarde van
het advies is gelegen in de focus op de kansen en problemen in de stad en de wijk zelf, in de
16
veelheid van dimensies (ruimtelijk, economisch, sociaal, fysiek) en de kans om een bijdrage te
leveren aan het maatschappelijk debat over kansen en achterstanden in steden en wijken. Het
advies draagt bij aan het kabinetsthema `maatschappelijke achterstanden van de toekomst'. Bij
de voorbereiding van dit advies zal samenwerking worden gezocht met de drie planbureaus en
met de Raad voor Maatschappelijke Ontwikkeling (RMO) en het Nederlands Interdisciplinair
Demografisch Instituut (NIDI). Ook zal internationaal onderzoek naar metropolitane
ontwikkelingen ingebracht worden.
Thema 6: Dynamiseren natuur- en milieubeleid
Net als veel belangen staan natuur- en milieubelangen vaak op gespannen voet met andere
publieke of private belangen. Bovendien zijn (gedefinieerde) natuur- en milieubelangen niet
constant in de tijd. Dat maakt het actualiseren van concepten, doelen, normering en werkwijzen
rond natuur- en milieubelangen en het natuur- en milieubeleid tot een blijvend thema voor het
werkprogramma van de raden. Hierbij is een belangrijke uitdaging te verzekeren dat `groen' net
als alle andere waarden, een eigenstandige waarde houdt in afwegingen over het ruimtegebruik.
Verschillende onderwerpen blijven voor de toekomst belangrijk:
- De verwachting is dat vraagstukken rond maatschappelijke dynamiek en milieu- en
natuurbeleid (zoals in het advies van de VROM-raad `Dynamiek in gebiedsgericht
milieubeleid') actueel blijven. Passen de uitgangspunten van het natuur- en milieubeleid en
de ingezette instrumenten bij de actuele ontwikkelingen? Enerzijds komen steeds meer
regels uit Brussel. Anderzijds neemt het belang van enige flexibiliteit op lokaal niveau toe
om ruimte te scheppen voor gebiedsgerichte oplossingen. Ook speelt de vraag of
emissienormen het beste mechanisme zijn om permanente verbetering in milieuprestaties
tot stand te brengen.
- Wat is er te winnen met een meer dynamische invulling van het begrip `natuur'?
Natuurbescherming wordt vaak als een defensieve opgave gezien gericht op behoud en
natuurbeleid is ontstaan in een tijd dat natuur nog sterk was verweven met agrarisch
beheer. De vraag is welke natuur in Nederland gewenst is en of een meer dynamische
invulling van het begrip natuur en synergie met andere beleidsdoelen en instrumenten in de
leefomgeving juist kan leiden tot meer ruimte voor natuur. Hierbij spelen de noties van
`werken met de natuur' en meerdere functies van de natuur een belangrijke rol. Daarnaast is
het van groot belang de verbinding tussen burger en natuurbeleid te versterken en het
natuurbeleid te verankeren in maatschappelijke processen.
- Wat zijn de elementen van een toekomstvast biodiversiteitsbeleid? De afnemende
biodiversiteit wordt als een belangrijke bedreiging gezien voor de kwaliteit van de natuur en
leefomgeving - ook in internationaal perspectief. Discussies in het kader van de actualisering
van beleid kunnen gaan over de vraag welke mogelijkheden bestaan om binnen bestaand
beleid te optimaliseren en welk nieuw beleid nodig is. Innovatie vanuit het bedrijfsleven
kunnen openingen bieden bijvoorbeeld als onderdeel van het verduurzamen van
productieketens (SER-advies te verwachten in maart 2010).
Voor 2010 is één advies geprogrammeerd.
17
Advies: Uitgangspunten voor een mariene strategie
Met de Kaderrichtlijn Mariene Strategie willen de Europese lidstaten de oceanen en zeeën voor
huidige en toekomstige generaties veilig, schoon en productief houden. Uiterlijk in 2010 moet de
richtlijn in nationale wet- en regelgeving worden overgenomen. Lidstaten hebben tot 2015 de
tijd om samen met buurlanden én gebruikers (onder meer visserij, scheepvaart, zandwinning,
windturbineparken, olie- en gasindustrie en recreatie) een strategie op te stellen en maatregelen
te ontwikkelen om het marinemilieu op peil te houden of te verbeteren.
De raden zullen voor eind 2010 adviseren over de vormgeving van een integrale strategie.
Daarbij staan twee vragen centraal. Als eerste, welke lessen uit binnen en buitenland kunnen we
trekken uit de implementatie van andere Europese milieurichtlijnen (zoals de Kaderrichtlijn
Water) voor de implementatie van de Kaderrichtlijn Mariene Strategie? Ten tweede, welk type
ruimtelijk beleid zal het mogelijk maken de gewenste milieudoelstellingen te halen en de
ruimteclaims van de verschillende functies van de Noordzee te accommoderen? Daarbij wordt
gezocht naar synergie tussen doelen en instrumenten met betrekking tot onder meer milieu-,
natuur- en biodiversiteitsdoelen in integrale samenhang. De rol van de zee in
transitievraagstukken (zie bijvoorbeeld het Masterplan Zeekracht) zal hier bij worden betrokken.
Ook wordt onderzocht hoe andere landen de richtlijn interpreteren en waar overeenkomsten en
verschillen te vinden zijn met de Nederlandse situatie. Bij dit advies zal contact worden gelegd
met de AER, de Raad voor de Wadden, het PBL en een breed scala van maatschappelijke
organisaties betrokken bij mariene vraagstukken.
Thema 7: Inzicht in risico's
Binnen dit thema zullen de raden adviseren over veiligheidsvraagstukken in brede zin, voor zo
ver deze vraagstukken niet een vanzelfsprekend aspect zijn van onderwerpen opgepakt onder
andere thema's.
Vanuit het verzoek de verantwoordelijkheid van het werkterrein van de Adviesraad Gevaarlijke
Stoffen (AGS) te behartigen is gekeken of een advies op het domein van de AGS nu opportuun
is. Voor het beleid en de beleidsuitvoering met betrekking tot externe veiligheid en gevaarlijke
stoffen is de laatste jaren een samenhangende visie ontwikkeld. Van het beleidsbouwwerk
moeten de wet- en regelgeving voor het transport van gevaarlijke stoffen en voor buisleidingen
nog opgeleverd, c.q. afgerond worden.
In 2010 worden thans geen strategische adviesvragen voorzien op het werkterrein van de AGS.
Voor de komende jaren zal nagegaan worden of dit wel het geval is:
- Adviesvragen kunnen opkomen als nieuwe risico's zich aandienen. Soms is van die nieuwe
risico's nog onbekend wat de feitelijke kans op een mogelijk ongeval van een bepaalde
omvang is. De inzet van waterstof als alternatieve brandstof brengt bijvoorbeeld nieuwe
risico's met zich mee. Het is de vraag hoe daarmee strategisch om te gaan in de
besluitvorming. De Wetenschappelijke Raad voor het Regeringsbeleid heeft hier recent over
geadviseerd.
- De relatie tussen de deterministische aanpak (gebaseerd op concrete effecten van een
mogelijke ramp) van brandweerorganisaties, en de risicobenadering (gebaseerd op de kans
op een ongeval) die in de ruimtelijke ordening toegepast wordt. De AGS heeft hier recent
over geadviseerd, en het kabinet heeft naar aanleiding van dit advies de nodige initiatieven
genomen, maar op basis van nieuwe inzichten in de toekomst kan nader advies nuttig zijn.
- Een algemeen punt bij veiligheid dat mogelijk aandacht verdient, is de onderzoeks- en
onderwijssituatie in Nederland op het terrein van veiligheid en gevaarlijke stoffen. Ook
daarover heeft de AGS recent een advies uitgebracht. De raden zullen nagaan of advies
nodig is ten behoeve van het opzetten en onderhouden van de kennisinfrastructuur, en ten
behoeve van het signaleren en onderzoeken van andere ontwikkelingen op het gebied van
veiligheid die van belang zijn voor het huidige en toekomstige beleid met betrekking tot
gevaarlijke stoffen.
18
Op het gebied van veiligheid en risico's wordt een advies voorzien in 2010 in het kader van de
besluitvormingsagenda van het Deltaprogramma.
Advies: Hoe omgaan met veiligheidsnormen voor dijken?
De eerste aanbeveling van de Commissie Veerman luidt "De huidige veiligheidsniveaus van alle
dijken moeten met een factor 10 verbeterd worden. Hiertoe moeten de normen zo snel mogelijk
(het ministerie van V&W streeft naar begin 2011) worden vastgesteld". In het kader van het
Deltaprogramma is een herziening van de veiligheidsnormen en bijbehorende systematiek
gepland. Aan de systematiek voor een nieuwe veiligheidsnorm voor primaire waterkeringen
zullen twee elementen ten grondslag liggen: 1) actuele kosten-batenanalyses per gebied en 2),
op uitdrukkelijk verzoek van de Tweede Kamer, slachtofferanalyses per gebied. Beide analyses
houden rekening met voorziene ruimtelijke en demografische ontwikkelingen tot 2050. Het is
nog open hoe op basis van deze maten een nieuwe veiligheidsnorm voor dijken wordt bepaald.
Een maatschappelijke discussie over de grondslag van de nieuwe norm en de hoogte van de
norm is gewenst.
Het advies van de raden is gevraagd als bijdrage aan een maatschappelijke discussie over de
nieuwe veiligheidsnormen voor dijken. De raden zullen over twee zaken advies uitbrengen:
Ten eerste, vanuit een maatschappelijk en bestuurlijk perspectief, over de gekozen
grondslag en de hoogte van de normen, inclusief de regionale differentiatie van normen.
Hier bij zullen de raden ook aandacht besteden aan de communicatie van de betekenis van
het normenstelsel en de onvermijdelijke onzekerheden.
Ten tweede, over de verantwoordelijkheid voor het realiseren van waterkeringen die voldoen
aan de normen en aan het proces van toetsing van de normen. Hierbij zal onderscheid
gemaakt worden tussen primaire en secundaire waterkeringen, en zal worden ingegaan op
de huidige discussies over verantwoordelijkheidsverdeling en financieringsmechanismen.
Thema 8: Nieuwe leefstijlen
Gegeven het multidisciplinaire karakter van de raden willen de raden steeds aandacht houden
voor de effecten van maatschappelijke ontwikkelingen die het beleid in het fysieke domein
beïnvloeden. Voorbeelden van vragen zijn:
- Welke gevolgen hebben demografische ontwikkelingen en veranderingen in leefstijlen voor
het fysieke domein? Voorbeelden zijn de bevolkingskrimp op veel locaties, aanzienlijke
veranderingen in de leeftijdsopbouw van de bevolking, en toename van het zelforganiserend
vermogen als gevolg van nieuwe communicatiemiddelen. De raad voor Verkeer en
Waterstaat bereidt een advies voor over demografie, leefstijlen en mobiliteit. Dit advies kan
een opstap zijn voor een advies van de raden in de toekomst - in samenwerking met de RMO
en de planbureaus.
- Wat bepaalt de leefbaarheid in de stad? De meerderheid van de bevolking woont in de stad
en een steeds groter aantal stedelingen verlaat de stad weinig. Het is van groot belang de
relatie tussen de sociale, fysieke, economische en culturele variabelen die in onderlinge
samenhang de kwaliteit van de stad bepalen goed in beeld te hebben. Deze samenhang
ontbreekt nu nog. De raden kunnen hierover adviseren in samenwerking met de RMO en
planbureaus.
- Prosperity without growth? De economische crisis, de bevolkingskrimp en de transitie naar
een meer duurzame economie roepen de vraag op of het accommoderen van groei in de
traditionele zin een uitgangspunt voor beleid zal blijven. Fenomenen als het ontstaan van de
`cultural creatives' en het onderzoek uitgevoerd door de economen Amartya Sen en Joseph
Stiglitz voor de Franse president Sarkozy duiden op een mogelijke verschuiving in
onderliggende maatschappelijke waarden en drijfveren. De raden kunnen hier over
adviseren, mede op basis van vergelijkbare ontwikkelingen in het buitenland, en in nauwe
samenwerking met het CPB en het PBL.
Binnen dit thema wordt in 2010 geen advies voorzien.
19
Ministerie van Verkeer en Waterstaat