Rijksoverheid
Datum 5 juli 2010
Betreft Onderzoeksresultaten buffervermogen van het mkb en stand van zaken
uitvoering motie Tang/Pieper
Inleiding
In het Algemeen Overleg "ondernemingsfinanciering" met uw Kamer op 11
februari jl. is u een onderzoek toegezegd naar de staat van het buffervermogen
van het mkb. Met deze brief stellen wij u op de hoogte van de resultaten van dit
onderzoek. In hetzelfde overleg is u toegezegd elk kwartaal onderzoek te laten
uitvoeren naar de ontwikkeling van de kredietverlening aan het mkb. De meest
recente resultaten van dit reguliere onderzoek doen wij u tevens bij deze
toekomen. Ten slotte is de motie Tang/Pieper van 10 februari jl. aangenomen,
waarin gevraagd wordt om de mogelijkheden te onderzoeken om private
fondsinitiatieven te ondersteunen die gericht zijn op het versterken van het eigen
vermogen van mkb-bedrijven en daarbij met name te kijken of dit gedaan kan
worden door bijvoorbeeld een garantstelling of een beperkte overheidsparticipatie.
Gevraagd werd om een reactie voor 1 april. Bij brief van 30 maart hebben wij u
laten weten voor de zomer met een reactie te komen, welke u in deze brief
aantreft.
Bufferonderzoek
In het onderzoek naar het buffervermogen van het mkb, dat uitgevoerd is door
het EIM en de Universiteit van Tilburg, stonden de volgende vragen centraal:
· Hoe heeft de solvabiliteit van het Nederlandse mkb zich de afgelopen
jaren ontwikkeld en welke factoren speelden daarbij een belangrijke rol?
· Hoe zijn de verschillen in de tijd en tussen sectoren te verklaren?
· Hoe verhoudt de solvabiliteit van het Nederlandse mkb zich ten opzichte
van een aantal ons omringende landen?
De studies schetsen het beeld dat voorafgaande aan de crisis, over de periode
1994-2007, het Nederlandse bedrijfsleven en daarbinnen het mkb zich
kenmerkten door een evenwichtige financierings- en vermogensstructuur. De
solvabiliteit (de verhouding eigen vermogen/vreemd vermogen) bedroeg voor het
totale bedrijfsleven circa 40%.
Over de onderzoekshorizon nam voor het mkb per saldo de solvabiliteit toe van
29% in 1994 tot 33% in 2007, met een lichte dip in 2001-2003 (31%). Het
bedrijfsleven heeft dus voorafgaande aan de crisis, toen krediet goedkoop was,
buffers opgebouwd.
Naar grootteklasse bezien verschilt de solvabiliteit wel aanzienlijk. De solvabiliteit
in het grootbedrijf ligt structureel op een veel hoger niveau dan in het mkb. Een
reden voor dit verschil kan zijn dat het mkb meer vlottende activa heeft, en
ingeval van conjuncturele schommelingen gemakkelijker activa kan afstoten,
waardoor zij met kleinere buffers kan volstaan; een andere reden kan zijn dat het
mkb structureel veel moeilijker dan het grootbedrijf aan buffervermogen kan
komen. Uit de onderzoeken blijkt voorts dat de solvabiliteit van Nederlandse
bedrijven samenhangt met de economische groei: een toename van de groei gaat
veelal gepaard met een verbetering van de solvabiliteit en omgekeerd. Ten slotte
blijkt dat het niveau van de solvabiliteit van het Nederlandse bedrijfsleven in
sommige gevallen negatief en in sommige gevallen positief afsteekt tegen die in
de ons omringende landen. Daarnaast blijkt dat de conjunctuurafhankelijkheid van
de solvabiliteit geen typisch Nederlands fenomeen is. Dit patroon doet zich ook
voor in de ons omringende landen.
Beide studies bieden geen definitief antwoord op de vraag in welke mate de
solvabiliteit van het Nederlandse mkb gedurende de crisisjaren 2008 en 2009 is
afgenomen. Uit de voorlopige cijfers voor de beperkte groep bedrijven die hun
cijfers voor deze jaren reeds hebben ingeleverd, kan desalniettemin voor deze
jaren voorzichtig geconcludeerd worden dat de solvabiliteitspositie van het
Nederlandse mkb verslechterd is. Binnen deze selecte groep bedrijven daalde in
2008 de solvabiliteit in zowel het mkb (van 33% tot 30%) als het grootbedrijf
(van 48% tot 45%). Voor 2009 daalde de solvabiliteit voor het mkb verder met 1
procentpunt tot 29%. In het grootbedrijf bleef deze onveranderd op 45%. Een
daling van de solvabiliteitspositie blijkt ook uit de mkb-monitor: in 2009 gaf 34%
van de ondervraagde ondernemers aan dat hun eigen vermogen was geslonken.
In april 2010 was dat percentage opgelopen naar 40%. Gemiddeld genomen is het
eigen vermogen, van deze selecte groep, in 2008 en 2009 nog wel licht
toegenomen. De netto daling van de solvabiliteit komt dan ook voornamelijk door
de stijging van het vreemd vermogen, die groter is dan de geringe stijging van
het eigen vermogen. Deze stijging van het vreemd vermogen zien we terug in de
cijfers van DNB aangaande de kredietverlening. De kredietverlening aan
Nederlandse bedrijven (mkb en grootbedrijf) groeide in 2008 met 11,7% en in
2009 met 3,1%. In het eerste kwartaal van 2010 was de groei 2,5%.
Mkb-monitor
Als bijlage bij deze brief stuur ik u tevens de financieringsmonitor mkb van mei
2010, uitgevoerd door EIM.
Kredietbehoefte
Volgens het rapport blijft de huidige kredietbehoefte ten opzichte van eind 2009
gelijk: 14% van de bedrijven geeft aan het komende halfjaar vreemd vermogen
nodig te hebben. Hierbij blijft de kredietbehoefte het grootst in de sectoren
financiële instellingen en horeca. Volgens het rapport heeft 14% van de mkb-
bedrijven in het eerste kwartaal van 2010 aangegeven in het afgelopen halfjaar
gezocht te hebben naar extra financiering boven de reeds bestaande
kredietfaciliteiten. In december 2009 was dit percentage nog 29%. De sectoren
waar de behoefte het grootst is, zijn: financiële instellingen, vervoer, opslag,
communicatie en de horeca. Van de mkb-bedrijven die aangaven geen
financiering te hebben gevraagd, heeft 39% als reden aangegeven dat de
bestaande kredietruimte voldoende is; slechts 5% geeft als reden dat ze
verwachten geen krediet te kunnen krijgen. De bedrijven die behoefte hebben aan
financiering hebben vooral meer behoefte aan extra werkkapitaal en kapitaal voor
bedrijfsovernames.
Gevraagde bedragen
Het rapport van het EIM geeft aan dat er een verandering is opgetreden in de
gevraagde bedragen. In december 2009 was men vooral op zoek naar bedragen
onder de 100.000,-. In april 2010 is men meer op zoek geweest naar bedragen
tussen de 250.000,- en 500.000,- en bedragen boven de 2 miljoen.
Succes bij het verkrijgen van krediet
Volgens het EIM-rapport werden kredietaanvragen in het eerste kwartaal van
2010 iets vaker volledig toegewezen dan in december 2009: 47% kreeg de
gevraagde financiering in april 2010, tegenover 45% bij de meting in december
2009. Van degenen die niet volledig werden toegewezen, steeg het percentage
dat in het geheel geen krediet kreeg van 31% naar 38%. De overige bedrijven
kregen een gedeelte van hun kredietaanvraag toegewezen. Zelfstandigen zonder
personeel en het grotere mkb waren flink succesvoller bij het verkrijgen van
financiering. Waar vorige kwartaal bedrijven met 1 tot en met 9 werknemers het
relatief goed deden, vormen zij nu het segment met de meeste afwijzingen.
Motie Tang/Pieper
Naar aanleiding van de motie Tang/Pieper is het kabinet met een tiental private
initiatiefnemers in gesprek gegaan die een bijdrage willen leveren aan het
verstrekken van buffervermogen (eigen vermogen, achtergestelde leningen, etc.).
Hiernaast zijn ook gesprekken gevoerd met initiatiefnemers die zich meer richten
op het verstrekken van krediet. Uit de gevoerde gesprekken is duidelijk geworden
dat zonder een forse financiële bijdrage van de overheid dergelijke initiatieven
niet of te traag van de grond zullen komen. Het lijkt met name moeilijk om de
financiering van nieuwe initiatieven rond te krijgen. Dit komt mede omdat de
private equity sector de afgelopen periode 70-80% minder nieuwe middelen heeft
kunnen aantrekken.
De overheidsimpuls waarom wordt gevraagd betreft een forse deelname in het
eigen vermogen van fondsen, of een hoge overheidsgarantie voor derden die
vermogen verschaffen aan een dergelijk fonds. Het is tot op heden helaas niet
gelukt, binnen de door ons als staat gestelde voorwaarden waaronder een
evenwichtige risicodeling en het Europese voorschrift dat een overheidsbijdrage
marktconform is, tot een fonds te komen. Het is echter nog altijd te vroeg om met
definitieve conclusies te komen.
Er zijn intussen wel enkele initiatieven die van start kunnen gaan zonder een
garantieregeling of een eigen vermogensbijdrage van de Staat. Deze initiatieven
vragen wel een opstartsubsidie. Twee daarvan hebben een bijzonder innovatief
karakter en worden door de minister van Economische Zaken in staat gesteld het
idee met een pilot uit te testen. Het betreft:
· Het Fonds voor Midden- en Kleinbedrijf: dit fonds verstrekt achtergestelde
leningen (al vanaf 100.000), met naar verwachting uiteindelijk een
gemiddeld transactieniveau van 500.000. Dit is het minst aantrekkelijke
segment voor reguliere financiers. Het realiseren van een dergelijk fonds
heeft dan ook veel toegevoegde waarde voor bedrijven die anders
beperkter toegang hebben tot financiering. In beginsel kan ook de
Groeifaciliteit voor hen open staan.
· Het platform Kapitaalplaza accommodeert in de financieringsbehoefte van
mkb en de vraag naar dergelijke investeringen bij onder meer particuliere
beleggers. De dienstverlening voorziet in professionele begeleiding bij de
beoordeling van de financieringsvraag, documentatie van transacties en
desgewenst het beheer van de financiering.
Aangetekend zij dat deze initiatieven een beperkte omvang hebben ten opzichte
van de totale problematiek op het gebied van buffervermogen.
Het kabinet zal de komende maanden in aanloop naar de Miljoenennota benutten
om samen met banken en beleggers de mogelijkheden voor fondsvorming verder
uit te werken. Voorwaarden voor de overheid zijn dat initiatieven primair door de
private sector worden gedragen en dat een eventuele bijdrage van de overheid
voldoet aan de eerder genoemde randvoorwaarden. Daarbij zal het kabinet een
mogelijke verlenging van het crisisgarantie-instrumentarium onder ogen zien.
Het kabinet hecht aan een gezonde financieringsbasis van het Nederlandse
bedrijfsleven. Door de huidige onrust op de financiële markten en onduidelijkheid
over hoe o.a. de Bazelse kapitaalseisen eruit komen te zien, is de toekomstige
financiering van banken zelf nog door onzekerheden omgeven. In haar
kwartaalbericht van juni 2010 stelt DNB naar aanleiding hiervan: "De kwetsbare
financiering van banken kan gevolgen hebben voor de kredietverlening aan
bedrijven en huishoudens. Een gevaar is dat wanneer de economie aantrekt en de
vraag naar krediet weer toeneemt, het kredietaanbod de beperkende factor gaat
vormen." Het kabinet houdt daarom de vinger aan de pols om, indien de situatie
significant verslechtert, in te kunnen grijpen.
(w.g.) Maria J.A. van der Hoeven (w.g.) mr. drs. J.C. de Jager
Minister van Economische Zaken Minister van Financiën