Rijksoverheid
Datum 30 juni 2010
Evaluatie van de één locatieregel gastouderopvang.
Zoals afgesproken met uw Kamer ontvangt u hierbij de evaluatie naar de effecten
van de opvang op één locatie (zie bijlage). Uit het onderzoek blijkt dat weinig
vraagouders hinder ondervinden van de één locatieregel. In totaal maken 21 van
de 3150 ondervraagde vraagouders (1%) geen gebruik meer van
gastouderopvang vanwege de één locatieregel. 47 andere vraagouders met hinder
van de één locatieregel hebben een nieuwe gastouder gevonden of brengen hun
kinderen nu op een andere locatie onder. Uit het onderzoek blijkt ook dat 57%
van de ouders neutraal tot positief oordeelt over de één locatieregel en 43%
negatief.
De onderzoekers concluderen dat zeer weinig vraagouders hinder ondervinden
van de één locatieregel. Op basis van de uitkomsten van het onderzoek zijn mijns
inziens twee conclusies mogelijk. Enerzijds kan worden gesteld dat de omvang
van het probleem zodanig is, dat aanpassing van beleid niet noodzakelijk is. Dat
geldt eens temeer als daarbij de nadelen van het toelaten van meer locaties
worden betrokken (meer mutaties in het Landelijk Register betekent minder
overzicht voor GGD en Belastingdienst en dus meer kans op misbruik en
oneigenlijk gebruik). Echter nu de omvang van deze groep zeer beperkt is, lijken
de mogelijkheden om het overzicht te bewaren voor de GGD en de
Belastingdienst voldoende. Dit geldt temeer wanneer wordt gekozen voor een
nadere prioritering in het toezicht (geen inspectie bij de vraagouder thuis).
Bijkomend argument is dat het aantal vraag# en gastouders dat hinder ondervindt
van de één locatieregel weliswaar laag is, maar dit laat onverlet dat de maatregel
voor deze groep moeilijk uitlegbaar is. Dat geldt bijvoorbeeld voor gastouders die
graag economisch zelfstandig willen zijn door op meerdere locaties op te passen.
Dit geldt eveneens voor vraagouders die genoodzaakt zijn om opvang aan huis te
hebben, maar er niet in slagen een gastouder te vinden die nog geen andere
opvanglocatie heeft.
Op basis van bovenstaande gronden ben ik geneigd de laatstgenoemde
argumentatielijn te laten prevaleren. Ik heb derhalve de intentie om de één
locatieregel te laten vallen. Vanzelfsprekend is daarbij een harde voorwaarde dat
dit inpasbaar is in het op basis van de aangenomen wet# en regelgeving ingezette
implementatieproces. De implicaties hiervan zijn vergaand. Zo is de vraag of de
koppeling van het landelijk register kinderopvang met het systeem van de
Belastingdienst waarop de toeslag wordt gebaseerd nog mogelijk is als meerdere
opvanglocaties worden toegestaan. Dit vergt ofwel een aanpassing in de
architectuur van het landelijk register ofwel een aanpassing in het systeem van de
Belastingdienst. Beide aanpassingen zorgen voor vertraging in een
implementatieproces dat een krap tijdpad kent. Hieraan gelieerd is een
aanpassing noodzakelijk in de gemeenschappelijke inspectieruimte (GIR), een
ICT#applicatie die wordt ontwikkeld om het toezicht# en handhavingsproces voor
gemeenten en GGD'en efficiënter in te richten. Aanpassing en de daaruit
voortvloeiende vertraging zouden het implementatieproces eveneens hinderen.
Tevens is een verandering van de aanvraag# en wijzigingsprocedure vereist.
Alles afwegend kunt u ervan uitgaan dat mijn inzet is om zo snel als mogelijk
gastouderopvang op meer dan één locatie mogelijk te maken. Als gevolg van
bovenstaande implicaties op het implementatieproces en een rechtmatige
toekenning van de kinderopvangtoeslag, lijkt de opvang op meer dan één locatie
vanaf 1 januari 2012 mogelijk. Om te bepalen of dit ook daadwerkelijk het geval
is, zal de Belastingdienst hier op mijn verzoek een uitvoeringstoets op plegen.
Mochten tussenstappen mogelijk zijn (bijvoorbeeld mitigering van de eis binnen
de huidige procedures en systemen), dan zal ik niet aarzelen die te nemen.
de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap,
mr. A. Rouvoet