Rijksoverheid
Datum 29 juni 2010
Schriftelijk overleg n.a.v. voortgangsrapportage uitvoering wetten
verzetsdeelnemers en oorlogsgetroffenen
Geachte voorzitter,
Hierbij zend ik u de antwoorden op de vragen naar aanleiding van de
voortgangsrapportage uitvoering wetten verzetsdeelnemers en oorlogsgetroffenen
van 25 januari 2010 (Kamerstukken II 2009-2010, 20 454, nr. 98).
Vragen en opmerkingen CDA-fractie
Vragen:
Heeft het project Gerichte benadering tot de verwachte uitkomsten geleid
(zowel betreffende de respons als het aantal toegekende aanvragen)?
Hoe ontwikkelt zich het aantal nieuwe aanvragen om toegelaten te
worden tot de wetten voor verzetsdeelnemers en oorlogsgetroffenen?
Antwoord:
Ik heb uw Kamer in de afgelopen periode door middel van voortgangsrapportages
op de hoogte gehouden van de resultaten van de projecten `Gerichte benadering
binnenland' en `Brede benadering buitenland' (laatstelijk met de brief van
22 oktober 2008, Kamerstukken II 2008-2009, 20 454 en 25 839, nr. 93, pag. 4
tot en met 6). Aanleiding voor deze operatie vormde een tweetal al langer door de
Pensioen- en Uitkeringsraad (PUR) geconstateerde problemen. Het ging hierbij om
problemen bij de verificatie van de door de aanvrager geclaimde
oorlogscalamiteiten en problemen bij het vaststellen van de door de wet vereiste
causaliteit tussen de invaliditeit van de aanvrager en de gebeurtenissen uit de
Tweede Wereldoorlog (WO II). Deze problemen zijn een logisch gevolg van de
lange tijd die intussen is verstreken sinds het einde van WO II. Consequentie van
die problemen is dat na een aanvraagprocedure, die in het algemeen door
betrokkenen als emotioneel ingrijpend wordt ervaren, relatief steeds meer
aanvragen moeten worden afgewezen (nu circa 70%) met alle teleurstellingen en
frustraties van dien bij de aanvragers; de afwijzing wordt niet zelden gevoeld als
een ontkenning van hetgeen betrokkene in de oorlog heeft meegemaakt.
De PUR en de Stichting Pelita zijn op verzoek van de toenmalige Staatssecretaris
van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (VWS) in september 2005 gestart met een
operatie om zoveel mogelijk (potentiële) aanvragers gericht te informeren over de
mogelijkheden en onmogelijkheden van de Wet uitkeringen vervolgings-
slachtoffers 1940-1945 (Wuv) en de Wet uitkeringen burger-oorlogsslachtoffers
1940-1945 (Wubo) en om kansrijke aanvragers uit te nodigen om zo snel mogelijk
een aanvraag in te dienen. Uit eerder onderzoek door de PUR was al gebleken dat
de potentiële cliënten met name gezocht moesten worden onder de groep
Indische oorlogsgetroffenen. Het adressenbestand van `Het Gebaar' was
beschikbaar voor een op de potentiële aanvrager toegesneden benadering. Er is
nadrukkelijk gekozen voor maatwerk om te voorkomen dat op grote schaal
verwachtingen zouden worden gewekt; een landelijke campagne via dagbladen en
televisie was om die reden niet aan de orde.
In de voornoemde voortgangsrapportage van 22 oktober 2008 is aangegeven dat
ook zijn benaderd Nederlanders in het buitenland die eerder een aanvraag op
grond van de Wubo hebben ingediend, maar zijn afgewezen omdat zij niet
voldeden aan de in deze wet opgenomen territorialiteitseis. Het Europese Hof
heeft in een arrest van 26 oktober 2006 bepaald dat deze eis in strijd is met het
gemeenschapsrecht. De terriotorialiteitseis is vervolgens met de wet van
10 april 2008 tot wijziging van artikel 3 van de Wubo uit deze wet geschrapt.
Resultaten
De hieronder gepresenteerde resultaten van de projecten Gerichte benadering
binnenland en Brede benadering buitenland zijn een samenvatting van de
eindrapportage uit maart 2010 die ik als bijlage meestuur.
Tabel 1 Aantal verzonden brieven en aantal aanvragers
Brieven Aanvragers (%)
Binnenland 35.700 4.139 (12%)
Buitenland 10.749 1.575 (15%)
Totaal 46.449 5.714 (12%)
Tabel 2 Aantal aanvragen en beoordeling aanvragen
Aanvragen Toegewezen (%)
Binnenland 6.728 1.848 (28%)
Buitenland 2.196 944 (43%)
Totaal 8.924 2.792 (31%)
Omdat cliënten in veel gevallen aanspraken kunnen ontlenen aan zowel de Wuv
als de Wubo is het aantal aanvragen in tabel 2 groter dan het aantal aanvragers
(cliënten) in tabel 1. Bij het relatief lage aantal aanvragers ten opzichte van het
aantal verzonden brieven uit tabel 1 (12% binnenland; 15% buitenland) moet
worden bedacht dat meestal pas een formele aanvraag werd ingediend nadat uit
de telefonische intake door de Stichting Pelita of de PUR was gebleken dat het om
een kansrijke aanvraag ging.
Van het aantal ingediende aanvragen voor een financiële aanspraak of een
erkenning sec1 is 28% (binnenland) respectievelijk 43% (buitenland) toegewezen.
Het toekenningspercentage in de projecten is daarmee vergelijkbaar met het
toekenningspercentage bij reguliere aanvragen. In beide situaties wordt het aantal
positieve beschikkingen vooral gedrukt door problemen bij de vaststelling van de
causaliteit tussen invaliditeit en oorlogscalamiteit. Omdat bij meervoudige
aanvragen (voor Wuv èn Wubo) altijd een van de twee wordt afgewezen, is het
beeld positiever wanneer wordt gekeken of een aanvrager al dan niet een
toekenning krijgt. Zo ontvangt 45% van de binnenlandse aanvragers het
gevraagde (uitkering of erkenning sec). Van de buitenlandse cliënten ontvangt
circa 60% een positieve beschikking.
Een paar conclusies:
De PUR en de Stichting Pelita trekken in hun eindrapportage de volgende
conclusies:
- Aanvragers hebben in het algemeen positief gereageerd op het project. De `beter
laat dan nooit'-reacties overheersten.
- Doordat de aanvragers in het kader van het project werden uitgenodigd om hun
belangstelling kenbaar te maken, was het noodzakelijk om bij de PUR en de
Stichting Pelita de `poortwachtersrol' goed te beleggen. Dit lijkt goed gelukt: de
`kwaliteit' van de aanvragen was over het geheel genomen voldoende.
- Het aantal aanvragen voor het binnenland was conform verwachting. Het aantal
aanvragen uit het buitenland was echter een stuk hoger dan verwacht.
- Ongeveer 2730 binnen- en buitenlandse aanvragers hebben een positieve
beschikking, inclusief erkenning sec, gekregen. Daaronder zijn 2000 personen met
een financiële aanspraak. De hiermee gemoeide programma-uitgaven bedragen in
totaal circa 7,5 miljoen, circa 35% lager dan oorspronkelijk geraamd
( 11,7 miljoen).
Actuele ontwikkeling aantal aanvragen
Hoofddoel van het project was het in de tijd naar voren halen van aanvragen die
anders mogelijk later zouden zijn ingediend. Vooraf was daarom de verwachting
dat na afloop van het project het aantal nieuwe aanvragen fors zou dalen. Op dit
moment is de verwachting van de PUR dat dit aantal in 2015 nog ongeveer 500
zal bedragen, ofwel circa 85% lager dan het aantal in 2009.
Vraag:
Over het toekennen van voorzieningen wordt beslist door de Pensioen- en
Uitkeringsraad (PUR) bij aanvragen die voor het eerst plaatsvinden en
door de Sociale Verzekeringsbank (SVB) bij vervolgaanvragen. Op welke
wijze wordt voorkomen dat verschillend besloten wordt over
vergelijkbare aanvragen?
Antwoord:
Ik heb uw Kamer in mijn brief van 17 juni 2008 (Kamerstukken II 2008-2009, 20
454, nr. 90) gemeld dat in de organisatie van de wetsuitvoering vanaf 2011 de
volgende condities worden opgenomen, zodat uiteenlopende interpretaties tussen
vergelijkbare eerste en vervolgaanvragen worden vermeden:
Alle nieuwe eerste aanvragen worden beslist door de PUR `nieuwe stijl'.
1 Hierbij gaat het om erkenning van de vervolging c.q. burgerslachtofferschap, niet om een
financiële aanspraak.
Vervolgaanvragen worden vanaf 2011 afgehandeld door (dan voormalige) PUR-
medewerkers, in dienst van de SVB. Bij de beslissingen over deze
vervolgaanvragen is de SVB gebonden aan het door de PUR geformuleerde
beleidskader. In het beleidskader zijn de regels ten aanzien van de toepassing van
de wetten voor verzetsdeelnemers en oorlogsgetroffenen gedetailleerd
beschreven. Ook nu al is het beleid van de raadskamers van de PUR in
beleidsboeken uitgewerkt.
In artikel 7, tweede lid, van de Wet uitvoering wetten voor verzetsdeelnemers en
oorlogsgetroffenen (Wuvo) is geregeld dat de SVB de PUR om advies moet vragen
indien de SVB niet op basis van door de PUR opgestelde beleidsregels kan
beslissen. In mijn brief aan uw Kamer van 17 juni 2008 heb ik aangegeven dat op
basis van de huidige praktijk aangenomen mag worden dat dit naar schatting bij
maximaal 5% van de SVB-beslissingen op vervolgaanvragen aan de orde zou
kunnen zijn. De noodzakelijke onderlinge afstemming tussen de PUR en de SVB
over de door deze organisaties te nemen besluiten heeft de vorm van een
gestructureerd uitvoeringsoverleg (artikel 8, eerste lid, Wuvo).
Alle voorbereidende en uitvoerende taken in het kader van zowel de nieuwe
aanvragen als van de vervolgaanvragen van bestaande cliënten, worden
ondergebracht bij de SVB. Het betreft globaal alle werkzaamheden die nu door
`het bureau' van de PUR worden uitgevoerd.
In dit kader zijn in overleg met de organisaties van verzetsdeelnemers en
oorlogsgetroffenen de volgende extra voorzieningen in de Wuvo opgenomen. Als
uitgangspunt geldt - zie de memorie van toelichting bij de Wuvo - dat het advies
van de PUR leidend is voor de SVB, voor die gevallen waarin de SVB aan de PUR
advies moet vragen. Wanneer de SVB een besluit neemt dat afwijkt van het
advies van de PUR, moet dit op grond van de Algemene wet bestuursrecht (Awb)
gebeuren onder vermelding van de reden van afwijking in de motivering. Daarmee
is dit ook voor de bestuursrechter toetsbaar. De SVB is wanneer zij een beslissing
neemt die afwijkt van het PUR-advies verplicht de PUR (en de Minister van VWS)
hiervan op de hoogte te stellen (artikel 7, derde lid, Wuvo). Tevens is het mogelijk
dat de PUR, op basis van zijn bevoegdheid tot het stellen van beleidsregels, naar
aanleiding van een SVB-verzoek om een advies over een vervolgaanvraag, als
antwoord hierop voor vergelijkbare gevallen een aanvullende beleidsregel
formuleert.
Met dit geheel van condities en extra voorzieningen, die conform afspraak in de
Wuvo zijn opgenomen, meen ik dat alle waarborgen zijn gecreëerd om te
voorkomen dat door de PUR en de SVB verschillend besloten wordt over
vergelijkbare aanvragen. Overigens heb ik in mijn brief van 17 juni 2008
aangeven dat de verantwoordelijke bewindspersoon van VWS toezicht houdt op de
wetsuitvoering door de PUR en de SVB, waarbij de (wijze van) afstemming tussen
de PUR en de SVB een bijzonder aandachtspunt zal zijn.
Vraag:
Is de in de voortgangsrapportage toegezegde informatie met betrekking
tot de genoemde uitspraak van de Centrale Raad van Beroep inmiddels al
beschikbaar?
Antwoord:
Op 26 november 2009 heeft de Centrale Raad van Beroep (CRvB) uitspraak
gedaan in een door een aanvraagster ingediend beroep tegen een beslissing van
de PUR in het kader van het project Gerichte benadering. Aanvraagster was het
niet eens met de door de PUR gehanteerde ingangsdatum van de toegekende
aanspraak op grond van de Wubo. In overeenstemming met de daarvoor geldende
algemene regel (artikel 40, eerste lid, Wubo) had de PUR de ingangsdatum van de
aanspraak bepaald op de eerste dag van de maand waarin de aanvraag is
ingediend: in casu 1 november 2007. Aanvraagster was echter van mening dat de
toekenning met terugwerkende kracht tot de startdatum van het project
(1 september 2005) had moeten plaatsvinden.
De PUR heeft, ter voorkoming van uitvoeringsproblemen, ervoor gekozen de
potentiële gerechtigden in groepen aan te schrijven. De CRvB geeft in de
uitspraak aan dat als gevolg van deze door de PUR gemaakte keuze er wat betreft
de ingangsdatum van de aanspraak van de tot die groepen behorende personen
een ongelijke behandeling in het leven is geroepen. De CRvB vindt daarom dat de
PUR aan personen, die later (dan de startdatum van het project Gerichte
benadering) zijn aangeschreven en daardoor later hebben aangevraagd, de
aanspraak met terugwerkende kracht tot die startdatum had moeten toekennen.
Ter beantwoording van de vraag of de uitspraak van de CRvB gevolgen heeft of
zou moeten hebben voor eerder door de PUR toegekende aanvragen in het kader
van het project Gerichte benadering, heb ik advies gevraagd aan de
Landsadvocaat. De Landsadvocaat heeft aangegeven dat juridisch gezien de
uitspraak van de CRvB niet de reeds bekendgemaakte beschikkingen, die in rechte
vaststaan, raakt. Het gaat hierbij om beschikkingen waartegen geen (succesvol)
bezwaar is gemaakt of beroep is ingesteld. Het is vaste rechtspraak van de
bestuursrechters, waaronder de CRvB, dat nieuwe jurisprudentie in beginsel de
formele rechtskracht van beschikkingen niet doorbreekt én geen aanleiding geeft
herzieningsverzoeken die betrekking hebben op dergelijke beschikkingen te
honoreren. Dit zou alleen anders zijn wanneer het zou gaan om beschikkingen
waaraan gebreken kleven of wanneer er sprake zou zijn van hele bijzondere
omstandigheden. Dit wordt volgens de Landsadvocaat door de CRvB zo streng
getoetst dat het niet aannemelijk is dat daarvan in casu sprake is.
Uit juridisch oogpunt is er derhalve geen enkele reden om de uitspraak van de
CRvB gevolgen te laten hebben voor de eerder door de PUR toegekende
aanvragen in het kader van het project Gerichte benadering.
Vraag:
Bij oorlogsslachtoffers roept registratie herinneringen op. De doelgroep
pleit voor een speciale regeling voor oorlogsslachtoffers, bijvoorbeeld een
speciale Diagnose Behandeling Combinatie (DBC) met als doel de
kostenvergoeding aan psychiaters en psychotherapeuten te laten
plaatsvinden zonder dat daarbij specifieke informatie verschaft en
geregistreerd moet worden. Wat vindt de minister hiervan? Wat zijn de
voor- en nadelen van een extra DBC?
Antwoord: Ons kenmerk
Uit uw vraagstelling leid ik af dat wordt verondersteld dat voor het krijgen van een DMO/OHW-CB-U-2995026
vergoeding voor een behandeling, in dit geval gerelateerd aan klachten die
samenhangen met door betrokkene meegemaakte omstandigheden in WO II,
specifieke of gedetailleerde informatie verschaft moet worden aan de verzekeraar.
Die veronderstelling is onjuist. Diagnose-informatie op de declaratie is beperkt tot
zeer globale informatie in de vorm van een aanduiding van hoofdgroep(en) om de
diagnose van de behandelaar te benoemen en informatie over de duur van de
behandeling te geven. De gegevens die geregistreerd worden zijn dus zeer
globaal. Minder registreren dan die gegevens is niet verantwoord, omdat enige
controle binnen een vergoedingssysteem een vereiste is.
Dat er oorlogsgetroffenen zijn die grote moeite hebben met iedere vorm van
registratie vind ik gezien hun geschiedenis zeer begrijpelijk. Een andere oplossing
dan de vele waarborgen die het vastleggen van patiëntengegevens omgeven, kan
ik niet bieden. Een aparte regeling speciaal voor oorlogsgetroffenen kan geen
oplossing bieden. Ook dan is enige vorm van registratie vereist, waaruit bovendien
nog extra informatie af te leiden zou zijn, namelijk dat een behandeling verband
houdt met oorlogsgerelateerde traumatisering.
Vraag:
Wat is de reden dat er nu naast de Stichting Rechtsherstel Sinti en Roma
een instituut wordt opgericht voor ondersteuning aan Roma en Sinti?
Geeft dit geen overlap?
Antwoord:
De Stichting Rechtsherstel Sinti en Roma werd opgericht als tijdelijke stichting
met als doel, uit de door het kabinet beschikbaar gestelde middelen in het kader
van de erkenning dat er achteraf tekortkomingen zijn geweest in het naoorlogs
rechtsherstel, een eenmalige individuele uitkering te verstrekken aan Sinti en
Roma die tijdens WO II in Nederland verbleven en om projecten te financieren die
ten goede komen aan deze doelgroep en hun nabestaanden. De stichting, per
1 januari 2010 Stichting Afwikkeling Rechtsherstel Sinti en Roma (SARSR)
genaamd, zal uiterlijk per 1 januari 2013 worden ontbonden. In die periode
handelt ze lopende zaken af en financiert ze het Nederlands Instituut Sinti en
Roma (NISR). SARSR is daarmee naast financier in feite een toezichthouder in de
opstartfase van het nieuwe instituut. Deze stichting zal geen andere projecten
meer uitvoeren. Succesvolle projecten gericht op onderwijsparticipatie en
werkgelegenheid zijn overgedragen aan het NISR. De werkzaamheden van het
NISR zijn erop gericht de maatschappelijke positie van Sinti en Roma in Nederland
structureel te verbeteren, ook van degenen die zich hier pas na de oorlog
vestigden. Het NISR richt zich zowel op gemeenten als op Sinti en Roma zelf om
dat doel te bereiken.
Er zal derhalve geen sprake zijn van overlap in werkzaamheden tussen het
beleidsarme tijdelijke SARSR en het nieuwe NISR.
Vraag:
Wat zullen de specifieke speerpunten zijn tijdens het Nederlands
voorzitterschap van de Task Force for International Cooperation on
Holocaust Education, Remembrance and Research (ITF)?
Pagina 6 van 12
Antwoord: Ons kenmerk
De ITF is tien jaar geleden gestart als een kleine, informele organisatie van landen DMO/OHW-CB-U-2995026
die zich hebben verbonden rond de Declaratie van Stockholm, en door deze
verbinding proberen deze declaratie concreet te maken, om te zetten in
activiteiten. De organisatie is de afgelopen zes jaar sterk gegroeid, van negen
deelnemers in 2004 naar zevenentwintig in 2010. Tevens hebben ook nog vijf
landen te kennen gegeven de komende twee jaar lid te willen worden. Deze sterke
groei heeft geleid tot problemen, met name op het punt van organisatie, structuur
en besluitvorming. Een eerste stap om deze problemen aan te pakken is twee jaar
geleden gezet, met de instelling van een permanent secretariaat in
Berlijn. Nederland heeft zich zeer sterk gemaakt voor de instelling van dit
secretariaat, en heeft het initiatief genomen om verdere voorstellen te
ontwikkelen op het terrein van het versterken en verbeteren van de ITF-
organisatie en werkwijze. Het ligt dan ook in de rede om het komende
voorzitterschap (2011) aan te grijpen om de ingeslagen weg tot structurering en
professionalisering van de organisatie vorm te geven. Dit zal dan ook het
speerpunt zijn voor het Nederlandse voorzitterschap.
Vraag:
Hoe wordt de borging van het programma Erfgoed van de Oorlog geregeld
en hoe wordt gegarandeerd dat voldoende aandacht wordt gegeven aan
het gebruik van het ontwikkelde materiaal?
Antwoord:
De resultaten van het programma Erfgoed van de Oorlog krijgen een structurele
borging middels een centraal Erfgoedpunt WO II dat bij het Nederlands Instituut
voor Oorlogsdocumentatie (NIOD) wordt ondergebracht. Ik zal ervoor zorgen dat
het NIOD hiervoor een adequate voorziening kan treffen. Het Erfgoedpunt WO II
moet een centraal en zichtbaar loket worden voor alle professionele organisaties
en particulieren die zich bezighouden met erfgoedmateriaal dat betrekking heeft
op WO II. Dit erfgoedpunt wordt beperkt in omvang en zal als `spin in het web' de
behaalde resultaten van het programma Erfgoed van de Oorlog monitoren,
uitbouwen en het verder ontwikkelen van de behaalde resultaten stimuleren, met
name op het terrein van de omvangrijke digitale collecties. Dit punt zal ook
activiteiten initiëren en coördineren waar het gaat om vraagstukken van digitale
duurzaamheid. Om die reden wordt het Nationaal Archief als lid van de Nationale
Coalitie Digitale Duurzaamheid structureel bij het erfgoedpunt betrokken. Ten
slotte wordt het stimuleren van het gebruik van (digitaal gemaakt)
erfgoedmateriaal een speerpunt voor het Erfgoedpunt WO II. Niet alleen voor de
wetenschap, maar vooral voor een veel breder publiek dat zich wil informeren
over deze betekenisvolle periode in onze geschiedenis. Om die reden zal ook het
Nationaal Comité 4 en 5 mei (NC) als vaste partner voor het Erfgoedpunt WO II
fungeren.
Het NC vervult immers een centrale rol waar het gaat om activiteiten die
betrekking hebben op het herdenken van WO II en het vieren van de vrijheid.
Vraag:
Wat is de laatste stand van het overleg met het Indisch Platform? Kan het
verslag van de bijeenkomst tussen de voormalige staatssecretaris en het
Indisch Platform naar de Kamer worden gezonden?
Pagina 7 van 12
Antwoord: Ons kenmerk
Naar aanleiding van het overleg met het Indische Platform (IP) is toegezegd dat DMO/OHW-CB-U-2995026
nader onderzoek gedaan zal worden naar de aanleiding en reikwijdte van `Het
Gebaar' (bijlage: verslag van het overleg op 28 oktober 2009). Dat onderzoek is
nog niet volledig afgerond. Ik zal het IP zo spoedig mogelijk per brief informeren
over mijn bevindingen en de Tweede Kamer een afschrift sturen.
Vragen en opmerkingen van de PvdA-fractie
Vraag:
De werkzaamheden met betrekking tot het cliëntenbeheer van de PUR
worden overgeheveld naar de SVB. De overdracht zal plaatsvinden per 1
januari 2011. Volgens het kabinet is er uitvoerig overleg geweest met de
belangenorganisaties. Gaat deze datum gehaald worden, gezien de
gewijzigde politieke omstandigheden?
Antwoord:
Zowel uw Kamer als de Eerste Kamer hebben de Wuvo zonder beraadslaging en
zonder stemming aangenomen. Op 15 april 2010 heeft de Koningin de wet
ondertekend, waarna deze is gepubliceerd in het Staatsblad van 20 mei 2010, nr.
182. Met de inspanningen van de kwartiermakers bij de SVB en de PUR zal de
beoogde overdracht per 1 januari 2011 volgens plan gerealiseerd kunnen worden.
Vraag:
Een belangrijk thema voor de klankbordgroep is kwaliteitsborging. De
klankbordgroep heeft te kennen gegeven belang te hechten aan een vorm
van kwaliteitsborging. Kan worden aangegeven wanneer de betreffende
ministeriële regeling wordt opgesteld? De leden van de PvdA-fractie
willen weten welke kwaliteitsindicatoren worden opgenomen. Wordt de
periodieke informatie die door de SVB aan VWS wordt geleverd, ook
beschikbaar gesteld aan de leden van de Kamer?
Vraag:
Op welke termijn worden SVB-klanttevredenheidsonderzoeken
gehouden?
Antwoord:
De SVB heeft de kwaliteit van haar werkprocessen en dienstverlening sinds jaar
en dag hoog in het vaandel staan. Met behulp van prestatie-indicatoren wordt de
kwaliteit van deze processen gemeten op cruciale criteria als tijdigheid,
rechtmatigheid en kwaliteit. Sinds 2005 is hierin een verdere verdieping
aangebracht en is de klant leidend in de werkprocessen van de SVB.
Op dit moment vindt in het kader van de voorbereiding van de ministeriële
regeling intensief afstemmingsoverleg met de SVB plaats over de in deze regeling
op te nemen kwaliteitsindicatoren. In de memorie van toelichting bij de Wuvo
wordt aangegeven dat bij de in de ministeriële regeling op te nemen
kwaliteitsindicatoren gedacht kan worden aan behandeltermijnen en het aantal
door cliënten ingediende klachten en bezwaarschriften. Uit het overleg met de
SVB is gebleken dat deze organisatie jaarlijks klanttevredenheidsonderzoeken
uitvoert. Uit deze onderzoeken blijkt onder andere hoe het is gesteld met de
bereikbaarheid en de servicegerichtheid van de uitvoeringsorganisatie. Pagina 8 van 12
Ons kenmerk
De SVB heeft aangegeven dat het eerste klanttevredenheidsonderzoek onder de DMO/OHW-CB-U-2995026
gerechtigden ingevolge de wetten voor verzetsdeelnemers en oorlogsgetroffenen
begin 2012 (te weten een jaar na de overdracht van het cliëntbeheer van de PUR
naar de SVB) zal worden uitgevoerd. De ministeriële regeling wordt na afronding
van het afstemmingsoverleg in de loop van deze zomer opgesteld en zal
gelijktijdig met de Wuvo op 1 januari 2011 in werking treden.
Op basis van artikel 19 van de Kaderwet zelfstandige bestuursorganen (Kaderwet
Zbo) is de SVB verplicht zich in het jaarverslag te verantwoorden over zaken als
kwaliteit, dienstverlening, tijdigheid en klachtenprocedures. Ingevolge artikel 18,
tweede lid, van de Kaderwet Zbo wordt het jaarverslag zowel aan de Minister van
VWS als aan de beide kamers der Staten-Generaal toegezonden.
Vraag:
Het kabinet geeft aan de Wet uitkeringen vervolgingsslachtoffers 1940-
1945 (Wuv) niet te willen aanpassen, noch een extra verhoging van de
rupiah-grondslag door te willen voeren. Dit als reactie op een afwijkend
oordeel van de Commissie Gelijke Behandeling (CGB) en nader
ingewonnen juridisch advies. Er is tijd verstreken tussen het sturen van
de brief aan de Kamer en deze vragen. Hebben er zich inmiddels nog
nieuwe (mogelijk juridische) ontwikkelingen voorgedaan?
Antwoord:
De Commissie Gelijke Behandeling werd gelijktijdig met uw Kamer geïnformeerd
over het standpunt van het kabinet naar aanleiding van het oordeel van de
commissie. Sindsdien hebben zich geen nieuwe ontwikkelingen voorgedaan.
Vraag:
De streefdatum voor de takenoverdracht naar het Nationaal Comité is
gesteld op 1 januari 2011. Gaat deze datum worden gehaald?
Antwoord:
Ik heb gelet op de stand van zaken rond de takenoverdracht in het overleg met
het NC geen reden om deze streefdatum aan te passen. Ik ga er vanuit dat in de
loop van 2010 de voorbereidingen voor de transitie van taken van VWS naar het
NC afgerond kunnen worden.
Vraag:
Vanwege de toekomstbestendigheid (afronding) is gekozen voor een
herschikking van huidige organisaties en netwerken, waarmee de
toekomst in dit domein verzekerd zou zijn. Geldt dat ook voor de
beschikbare en benodigde budgetten?
Antwoord:
Herschikking van organisaties en overdracht van taken gaan vanzelfsprekend
vergezeld van adequate financiële faciliteiten.
Pagina 9 van 12
Ons kenmerk
Vragen en opmerkingen van de VVD-fractie DMO/OHW-CB-U-2995026
Vraag:
Zoals al eerder door het kabinet gemeld zal de uitvoering van de wetten
voor verzetsmensen en oorlogsslachtoffers vanaf 1 januari 2011
overgedragen worden van de PUR aan de SVB. Dit in overleg met een
klankbordgroep die zich grotendeels (namelijk alleen met uitzondering
van het Indisch Platform) kan vinden in de voorstellen. De leden van de
VVD-fractie vragen of de angst van de klankbordgroep, dat er geen
adequate juridische middelen zijn om besluiten van de SVB die afwijken
van de adviezen van de PUR aan te vechten, inderdaad ongegrond is,
zoals het kabinet stelt.
Antwoord:
Bij de beantwoording van de vraag van de CDA-fractie over de afstemming van
PUR- en SVB-beslissingen is al aangeven dat naar schatting bij maximaal 5% van
de SVB-beslissingen op vervolgaanvragen niet op basis van de beleidsregels zal
kunnen worden besloten en de SVB de PUR om advies zal moeten vragen. In de
vergaderingen van de Klankbordgroep is meerdere keren aangegeven dat het dus
slechts zeer sporadisch zal voorkomen dat er sprake kan zijn van door de SVB
afwijken van het advies van de PUR. Daarbij is er expliciet op gewezen dat de
aanvrager (als belanghebbende), die het niet eens is met het door de SVB
afwijken van het advies van de PUR, adequate juridische middelen tot zijn
beschikking heeft om de beslissing van de SVB aan te vechten. Het gaat hierbij
om de op basis van de Awb aan de aanvrager toekomende rechtsmiddelen van
bezwaar en beroep. De CRvB (in casu de bevoegde administratieve rechter) kan
de beslissing uitstekend in rechte toetsen omdat de SVB op grond van artikel 3:50
van de Awb in de motivering van de beslissing waarbij van het advies van de PUR
wordt afgeweken de redenen voor deze afwijking moet vermelden.
De PUR kan ook acties ondernemen wanneer de SVB in zijn beslissing van het
advies van de PUR afwijkt. Ook deze acties staan vermeld bij de beantwoording
van de hierboven genoemde vraag van de CDA-fractie.
Vraag:
Het Indisch Platform vreest tevens mogelijke taakverwaarlozing nu deze
taak wordt overgedragen aan het ministerie van SZW. Het kabinet acht
die angst ook ongegrond omdat de betrokken bewindslieden in zo'n geval
in goed overleg naar een oplossing zoeken. De leden van de VVD-fractie
merken echter op dat, in het licht van de huidige situatie, het Indisch
Platform terecht bij die gang van zaken enige twijfels heeft. Graag
vernemen zij hierop een reactie van de minister.
Antwoord:
In het overleg met de betrokken organisaties over de overdracht van taken van de
PUR naar de SVB is dit punt uitvoerig aan de orde geweest. Met de inschakeling
van de SVB voor de uitvoering van de wetten voor verzetsdeelnemers en
oorlogsgetroffenen wordt in het kabinet deze verantwoordelijkheid in twee
portefeuilles belegd, VWS en Sociale Zaken en Werkgelegenheid (SZW).
Pagina 10 van 12
Deze gezamenlijke verantwoordelijkheid van VWS en SZW is tot uitdrukking Ons kenmerk
gebracht in de Wuvo, die is ondertekend door de Ministers van VWS en SZW (en DMO/OHW-CB-U-2995026
de staatssecretaris van Binnenlandse Zaken). Het is een beslissing van het kabinet
om de uitvoering van de vervolgaanvragen met betrekking tot de zorg voor
verzetsdeelnemers en oorlogsgetroffenen bij de SVB neer te leggen. Het Rijk
opereert als eenheid en in dat kader zal de Minister van SZW in het geval van
ernstige taakverwaarlozing, al dan niet op voordracht van VWS, vanuit de
verantwoordelijkheid voor het zelfstandige bestuursorgaan SVB en als
medeondertekenaar van de Wuvo, op bestuurlijk niveau kunnen ingrijpen.
Overigens gaat het hierbij nadrukkelijk om een `ultimum remedium'.
Met deze toelichting heeft de Klankbordgroep zich in deze uitwerking kunnen
vinden, met uitzondering van het IP. Het IP meent dat er een risico is dat de
Minister van SZW voorbij gaat aan klachten van de Minister van VWS over
ernstige taakverwaarlozing. Indien die situatie zich voordoet, wil het IP dat er een
interdepartementale onderzoekscommissie wordt ingesteld.
Mijn reactie naar het IP is geweest dat bij eventuele problemen in de uitvoering de
bewindspersonen van VWS en SZW gezamenlijk in goed onderling overleg het
kabinetsbeleid vorm zullen geven. Mocht daarbij een interdepartementaal
onderzoek nodig zijn, dan kan dat en behoeft dat geen specifieke wettelijke basis.
Op basis van artikel 18, tweede lid, Kaderwet Zbo, wordt uw Kamer door middel
van een jaarverslag geïnformeerd over de uitvoering van de wetten voor
verzetsdeelnemers en oorlogsgetroffenen. Mochten zich bij de uitvoering
problemen voordoen, dan zal uw Kamer hierover uiteraard worden geïnformeerd
en zal worden aangegeven op welke wijze in overleg tussen VWS en SZW hierop is
gereageerd.
Vraag:
De leden van de VVD-fractie merken op dat zij nog steeds wachten op de
antwoorden op de schriftelijke vragen gesteld door het lid Zijlstra d.d. 4
september 2009 inzake de backpay-kwestie.
Tevens hebben zij vanuit het Indisch Platform geluiden ontvangen dat het
kabinet nog steeds niet is teruggekomen op het gesprek dat tussen de
voormalige staatssecretaris en vertegenwoordigers van het Indisch
Platform plaatsvond op 28 oktober jl.
Antwoord:
De schriftelijke vragen van het Kamerlid Zijlstra zijn beantwoord met mijn brief
van 24 maart 2010, kenmerk OHW-K-U-2955309. Ten aanzien van het vervolg op
het overleg van 28 oktober 2009 met de vertegenwoordigers van het IP verwijs ik
kortheidshalve naar het antwoord op een vergelijkbare vraag van de CDA-fractie.
Vraag:
De leden van de VVD-fractie onderschrijven de kerntaak van het
Nationaal Comité 4 en 5 mei. Wel hechten zij eraan te waarschuwen voor
de risico's die het nadrukkelijk verbinden van oorlogsgebeurtenissen met
de actualiteit met zich meebrengt. Hoewel men lering kan trekken uit de
geschiedenis herhaalt deze zich nooit. Deze leden stellen dat het
nadrukkelijk in een historisch licht plaatsen van hedendaagse
vraagstukken en visa versa, kan leiden tot een politisering van de
herinnering aan de Tweede Wereldoorlog wat geen recht doet aan de
feitelijke historische werkelijkheid. Pagina 11 van 12
Ons kenmerk
Antwoord: DMO/OHW-CB-U-2995026
Ik ben mij bewust van dit risico. Tegelijkertijd moeten we onder ogen zien, dat in
een samenleving waarin de generatie ooggetuigen van WO II langzaam maar
zeker verdwijnt, andere eisen worden gesteld aan het overdragen van de WO II-
geschiedenis. Voor mijn generatie waren onze grootouders de trait d'union tussen
heden en verleden. Zij konden nog uit eigen ervaring vertellen en daarmee veel
meer overbrengen dan klinische feiten en cijfers. Om de herinnering aan WO II
levend en betekenisvol te houden, moeten nieuwe, andere verbindingen worden
gevonden tussen het WO II-verleden en ons heden. Die verbinding wordt naar
mijn mening terecht voor een deel gezocht in thema's en situaties uit de
actualiteit. Want alleen als iets relevant is voor de eigen denk- en leefwereld, blijft
het betekenisvol.
Ik onderken daarbij zeker het spanningsveld tussen het vertellen van `het verhaal'
op een voor huidige generaties herkenbare en betekenisvolle manier - waarin de
verbinding met de actualiteit een rol speelt - en het recht doen aan de kennis van
de feitelijke historische werkelijkheid zonder normatief oordeel of interpretatie.
Precies dit spanningsveld vraagt voortdurend om een zorgvuldig maatschappelijk
debat, gevoed met kennis over de feiten, waarbij het de overheid past enige
afstand te bewaren in de inhoud van die discussie. Want ik ben het zeer met de
VVD-fractie eens dat politiseren op het thema WOII ongepast en ongewenst is. De
voorgenomen verschuiving van taken op het terrein van herinnering aan WO II
van het Ministerie van VWS naar het NC zal aan het reduceren van dat risico een
positieve bijdrage leveren. Het NC zal na die transitie van taken bij uitstek in de
positie komen om het maatschappelijk debat te faciliteren rondom de vraag `Hoe
gaan we om met de herinnering aan WO II?' en daarbij zorg te dragen voor een
passende balans tussen historische kennisoverdracht en actuele vraagstukken die
vanuit de historie kunnen worden belicht. Ik zal in de afspraken die ik met het NC
maak in het kader van de overdracht van taken hier dan ook expliciet aandacht
aan besteden.
Ik vertrouw erop u hiermee voldoende te hebben geïnformeerd.
Hoogachtend,
de Minister van Volksgezondheid,
Welzijn en Sport,
dr. A. Klink
Pagina 12 van 12
---- --