Rapport ' Vitaal Tuinbouwcluster 2040'
Datum 28 juni 2010
Geachte Voorzitter,
Hierbij bied ik uw Kamer het rapport 'Vitaal Tuinbouwcluster 2040; een
toekomststrategie voor Greenport Holland', aan van de adviescommissie Nijkamp
aan. In de brief uit oktober 2009 aan uw Kamer over de uitvoering van de
Structuurvisie Randstad 2040 (vergaderjaar 2009-2010, Kamerstuk 31 089
nr. 55) is aangekondigd deze adviescommissie in te stellen. Aan de
adviescommissie Nijkamp is gevraagd om het kabinet te adviseren op welke wijze
Nederland de maatschappelijke en economische betekenis van de greenports kan
optimaliseren. Bij de instelling en begeleiding van de adviescommissie zijn de
ministeries van VROM, EZ en FIN betrokken geweest.
De aanbevelingen van de adviesgroep aan het tuinbouwcluster om zich krachtig te
organiseren en om zich nog sterker internationaal te oriënteren, ondersteun ik.
Het is aan het nieuwe kabinet om vorm te geven aan de beleidsuitwerking naar
aanleiding van het advies.
DE MINISTER VAN LANDBOUW, NATUUR EN
VOEDSELKWALITEIT,
G. Verburg
Vitaal tuinbouwcluster 2040
Een toekomststrategie voor Greenport Holland
Rapport Adviesgroep 'Tuinbouwcluster Greenport.NL'
Juni 2010
Samenstelling Adviesgroep
Prof. dr. Peter Nijkamp (Vrije Universiteit Amsterdam) - voorzitter Adviesgroep
Prof. dr. Ruud Huirne (LEI Wageningen UR)
Ir. Karel Noordzij (voorheen o.a. Schiphol, TLN en NS)
Prof. dr. ir. Hugo Priemus (TU Delft)
Prof. dr. Gert de Roo (Rijksuniversiteit Groningen)
Secretaris Adviesgroep
Ir. Anita van der Knijff (LEI Wageningen UR)
Foto omslag:
Fotostudio Gerard-Jan Vlekke
2
3
Inhoudsopgave
Voorwoord
Samenvatting
Inleiding
Deel A Belang Nederlands tuinbouwcluster voor nationale economie
A.1. Economische kengetallen onderstrepen belang tuinbouwcluster
Deel B (Inter)nationale positionering Nederlands tuinbouwcluster
B.1 Sterke punten tuinbouwcluster kennen ook zwakke kanten
B.2 (Inter)nationale trends vertaald in kansen en uitdagingen
B.3. Vijf thema's adviesaanvraag geplaatst in (inter)nationale context
Deel C Het Advies: oplossingsrichtingen en aanbevelingen
C.1 Versterken en verankeren netwerk van kernclusters en satellieten
C.2. Ontwikkelen proactieve internationaliseringsstrategie
C.3. Streven naar integrale duurzame productie- en distributiewijze
C.4 Verstevigen kennis- en innovatiekracht
C.5 Krachten bundelen in High Level GroGreenport Holland
Slotwoord
4
5
Voorwoord
De Adviesgroep 'Tuinbouwcluster Greenport.NL' is gevraagd een strategisch advies uit te brengen aan
de rijksoverheid met betrekking tot het Nederlandse tuinbouwcluster in 2040. De behoefte van het Rijk
aan een lange termijn advies dient te worden bezien tegen de achtergrond van de Structuurvisie
Randstad 2040. Hierin kiest het kabinet in lijn met het principe 'Wat internationaal sterk is, sterker
maken' voor een versterking van de internationale marktpositie van de economisch-geografische
kernclusters (= greenports). In dat kader heeft Grontmij in 2009 in opdracht van de ministeries van
VROM en LNV een quick scan uitgevoerd naar de ruimtelijk-economische dynamiek in de
tuinbouwsector in het algemeen en de randstedelijke kernclusters in het bijzonder. De resultaten hiervan
zijn door voormalig Minister Cramer (VROM) in oktober 2009 naar de Tweede Kamer gestuurd als
bijlage bij haar brief inzake de Uitvoering van de Structuurvisie Randstad 2040. Tevens is in deze brief
aangekondigd dat er een onafhankelijke adviescommissie in het leven geroepen wordt. Hieraan is met
de instelling van de Adviesgroep 'Tuinbouwcluster Greenport.NL' eind 2009 door het ministerie van
LNV in samenspraak met de ministeries van VROM, EZ, V&W en Financiën concreet invulling
gegeven. De samenstelling van de Adviesgroep Tuinbouwcluster Greenport.NL' is als volgt: prof. dr.
Peter Nijkamp (Vrije Universiteit Amsterdam), (voorzitter), prof. dr. Ruud Huirne (LEI Wageningen
UR), ir. Karel Noordzij (voorheen onder andere Schiphol, TLN en NS), prof. dr. ir. Hugo Priemus (TU
Delft) en prof. dr. Gert de Roo (Rijksuniversiteit Groningen).
De Adviesgroep 'Tuinbouwcluster Greenport.NL' heeft ernaar gestreefd een robuust, dynamisch en
toekomstbestendig advies op te stellen, dat rekening houdt met onzekerheden ten aanzien van
(inter)nationale economische ontwikkelingen. In het thans voorliggende advies is daarbij specifiek
ingegaan op de vijf centrale thema's uit de adviesaanvraag: interne en regionale samenhang,
toekomstige ruimtebehoefte van met name de primaire productie, verduurzaming, en
governancestructuur van het tuinbouwcluster. Vanuit deze optiek en in het licht van diverse, relevante
beleidsdocumenten en toekomstverkenningen is de Adviesgroep een brede dialoog aangegaan met
zowel belanghebbenden uit het tuinbouwbedrijfsleven als met betrokken overheden en bestuurders. Dit
heeft na zorgvuldige overweging geresulteerd in het voorliggende eindrapport.
De Adviesgroep is alle deelnemers aan de verschillende dialooggesprekken erkentelijk voor hun
deskundige inbreng en openheid. Tekenend voor deze gesprekken waren vooral de passie en
gedrevenheid van de individueel betrokkenen. Maar ook kwamen dikwijls de sterke fragmentatie van
het cluster aan het licht en de negatieve gevolgen daarvan voor de slagkracht van deze sector.
Krachtenbundeling verdient daarom naar de besliste overtuiging van de Adviesgroep de hoogste
prioriteit en is noodzakelijk voor de concrete uitwerking van de in dit rapport beschreven
toekomststrategie voor Greenport Holland, dit met het oog op een vitaal tuinbouwcluster in 2040. Een
daadkrachtig initiatief vanuit de tuinbouwsector zal getuigen van een krachtig signaal in de richting van
de overheid en de politiek, en in het bijzonder naar het nieuwe kabinet toe. De tuinbouwsector is nu aan
zet!
Prof. dr. Peter Nijkamp
Voorzitter Adviesgroep 'Tuinbouwcluster Greenport.NL'
6
7
Samenvatting
Aanleiding instelling en doel Adviesgroep
Door de rijksoverheid is eind 2009 onder leiding van het Ministerie van LNV de Adviesgroep
'Tuinbouwcluster Greenport.NL' ingesteld. Aanleiding hiertoe vormde de behoefte aan strategisch
inzicht in het (inter)nationale toekomstperspectief van het Nederlandse tuinbouwcluster in 2040. Dit met
het oog op actualisatie en herijking van het rijksbeleid, dat gericht is op behoud en versterking van de
internationale concurrentiepositie van het Nederlandse tuinbouwcluster en de vijf kernclusters
(greenports) in het bijzonder. Expliciet is de Adviesgroep verzocht in te gaan op de volgende vijf
thema's: (inter)nationale en regionale samenhang, ruimtebehoefte (vooral van de primaire sector),
verduurzaming, en governancestructuur van het tuinbouwcluster. Tevens is de Adviesgroep gevraagd
aandacht te besteden aan de gewenste rol van de overheid in termen van aansturing en het inzetten van
beleidsinstrumenten.
Aanpak en werkwijze Adviesgroep
Centraal uitgangspunt voor de Adviesgroep is het streven geweest een robuust, dynamisch en
toekomstbestendig advies op te stellen, dat rekening houdt met de vele onzekerheden ten aanzien van
internationale economische ontwikkelingen. Vanuit deze invalshoek - en op basis van volledige
onafhankelijkheid - heeft de Adviesgroep als basisaanpak gekozen voor een brede dialoog met alle
betrokkenen uit het tuinbouwcluster. Aanvullend daarop zijn relevante beleidsdocumenten,
onderzoeksrapporten, gebiedsvisies en toekomstverkenningen geconsulteerd. Door de Adviesgroep zelf
is geen aanvullend onderzoek verricht. Dit behoorde immers niet tot de taakopdracht.
Opbouw en hoofdlijnen van het advies
De kracht en het ontwikkelingspotentieel van het Nederlandse tuinbouwcluster wordt bepaald door een
scala aan factoren, die onderling nauw met elkaar zijn verbonden. Dit geldt ook voor de vijf centrale
thema's uit de adviesaanvraag. Echter, voor elk van deze thema's doen zich specifieke problemen en
knelpunten voor. Vandaar dat door de Adviesgroep themaspecifieke oplossingsrichtingen zijn
aangereikt en concrete aanbevelingen zijn gedaan. In de uitwerking en realisatie daarvan zijn uiteraard
wel samenhang en prioritering wenselijk.
Met het vizier op 2040 is door de Adviesgroep de hoogste prioriteit toegekend aan het vormgeven en
inrichten van een slagvaardig en krachtig sturingsorgaan. Twee speerpunten die door deze organisatie
als eerste opgepakt dienen te worden zijn: 1) een versterking en ruimtelijke verankering van een netwerk
van nationale kernclusters en satellietlocaties, en 2) de ontwikkeling van een proactieve
internationaliseringsstrategie. Daarnaast zijn twee meer strategische lange-termijn aandachtspunten
benoemd, namelijk 1) een integrale duurzame productie- en distributiewijze en 2) een stevige kennis- en
innovatiegerichtheid.
Versterken en verankeren van het netwerk van nationale kernclusters en satellietgebieden
De internationale concurrentiekracht van het Nederlandse tuinbouwcluster is gebaat bij sterke,
duurzame, innovatieve en vooral internationaal georiënteerde 'industrial districts'. De vier bestaande
nationale, geografische kernclusters in het westen van het land en het kerncluster in de regio Venlo
kunnen als zodanig worden getypeerd en hebben een groot innovatief groeipotentieel richting 2040.
Daarbij is met het oog op versterking en vitalisering van het totale cluster een solide netwerk van
kernclusters en satellietlocaties van evident belang. Al deze vijf kernclusters moeten slagkracht kunnen
ontwikkelen.
Redenerend vanuit deze offensieve en toekomstgerichte invalshoek pleit de Adviesgroep voor een
duurzame ruimtelijke verankering van het netwerk van nationale kernclusters, waarbij zij uitgaat van het
huidige areaal voor elk van de in Randstad gelegen kernclusters (dus een netto saldo). Tevens bepleit zij
die verankering van de bestaande en eventueel nader te ontwikkelen satellietlocaties in bestaande of
toekomstige ruimtelijke structuurvisies alsmede een consistente actieve herstructurering en
opwaardering van het bestaande oppervlak aan kernclusters. Qua omvang zullen de vier in het Westen
gelegen kernclusters dus hun toekomst moeten veiligstellen door in te zetten op de meest hoogwaardige
8
productie op het bestaande areaal. Er is behoefte aan een offensieve en innovatieve herstructurering van
de huidige omvang van de vier kernclusters in het Westen (dus geen passieve bescherming). Daartoe
dienen regionale ontwikkelingsplannen opgesteld te worden voor zowel de kernclusters als de
satellietlocaties, waar toekomstige areaaluitbreiding - gebaseerd op de marktvraag - en bundeling van
verspreid liggend glas bij voorkeur gerealiseerd dient te worden. Met name marktontwikkelingen zullen
hierbij uitwijzen of de huidige satellietgebieden overeind blijven of dat satellietlocaties elders in het
land meer economisch perspectief bieden. In de regionale ontwikkelingsplannen vragen vooral de
volgende aspecten om een nadere uitwerking: infrastructuur, logistieke verbindingen met de mainports,
herstructurering en duurzaam ruimtegebruik. Het actieve invulling hieraan gegeven, vindt bij voorkeur
plaats door regionale ontwikkelingsmaatschappijen, waarin zowel bedrijfsleven als overheid
participeren.
Investeren in internationale naamsbekend en buitenlandse vestigingen: essentiële onderdelen
internationaliseringsstrategie
In de aanloop naar 2040 zullen de belangrijkste groeimarkten voor de afzet van tuinbouwproducten
buiten Europa te vinden zijn. Dit gegeven vereist een proactieve, internationale benadering van het
Nederlandse tuinbouwcluster. In dat kader wordt geadviseerd om een slagvaardige
internationaliseringsstrategie voor het gehele cluster te ontwikkelen en te implementeren. Een essentieel
onderdeel hiervan is het investeren in internationale naamsbekendheid op vooral nieuw opkomende
markten, naast traditionele afzetlanden, ondermeer via collectieve promotie en gezamenlijke
handelsmissies. Daarbij is het advies om een brand name Greenport Holland internationaal neer te zetten
als wervend concept voor het totale Nederlandse tuinbouwcluster, zoals het 'Derde Italië' dat is voor de
internationale modewereld en Hollywood voor de filmindustrie.
Daarnaast adviseert de Adviesgroep om via directe investeringen in het buitenland de internationale
marktpositie van het Nederlandse tuinbouwcluster te verstevigen, daarbij rekening houdend met een
internationaal groeiend duurzaamheidsbesef en inspelend op trends als 'local for local'. Concreet dienen
hiertoe de mogelijkheden verkend te worden voor in het buitenland - onder Nederlandse regie - te
ontwikkelen handelshubs, satellietlocaties voor de productie en op termijn wellicht totaal nieuwe
economische kernclusters.
Duurzaamheid: nieuw exportproduct, maar vooral bepalend voor 'license to operate'
Het Nederlandse tuinbouwcluster is internationaal koploper op het gebied van duurzaamheid en
voedselveiligheid. Duurzaamheid is vooral wat betreft de kennis omtrent duurzame productie- en
distributiewijze, welbeschouwd een relatief nieuw exportproduct van het Nederlandse tuinbouwcluster.
Bovendien zal in de toekomst naar verwachting duurzaamheid en - in het kielzog daarvan - gezond eten
en leven, als concurrentiefactor aan betekenis toenemen. Het produceren meer in nabijheid van
internationale consumptiecentra past volledig in deze lijn en onderstreept de eerder gedane aanbeveling
van de Adviesgroep tot nadere verkenning van de mogelijkheden voor buitenlandse handelshubs en
satellietlocaties voor de productie.
Verduurzaming van de productie en de distributie vraagt echter ook blijvende aandacht en inspanningen
van het tuinbouwcluster in Nederland zelf. Temeer daar duurzaamheid - in brede zin - in belangrijke
mate bepalend is voor de 'license to operate'. De Adviesgroep raadt in dit kader drie type maatregelen
aan. In de eerste plaats maatregelen gericht op reductie van het gebruik van fossiele brandstoffen en
chemische bestrijdingsmiddelen, al dan niet in combinatie met overschakeling naar duurzame
energiebronnen en biologische bestrijding. Ten tweede: maatregelen die het duurzaam ruimtegebruik
bevorderen, onder andere door herstructurering van verouderde productiegebieden, betere
landschappelijke inpassing van (productie)bedrijven en -locaties, en toenemende multifunctionaliteit
van tuinbouwgebieden. Het derde type maatregelen beoogt een duurzamere en efficiëntere logistiek ,
ondermeer door toepassing van andere vervoersmodaliteiten en de opzet van slimme vervoerketens
ondersteund door ICT.
Stevig en toegankelijk kennis- en innovatienetwerk: dragende pijler tuinbouwcluster
Kennis en innovatie zijn van essentieel belang en vormen een belangrijke pijler van het Nederlandse
tuinbouwcluster. Uit concurrentieoverwegingen is het van essentieel belang het kennisniveau van het
Nederlandse tuinbouwcluster verder te ontwikkelen en innovatie blijvend te stimuleren. Om dit te
9
bewerkstelligen adviseert de Adviesgroep om in te zetten op interdisciplinaire kennisontwikkeling,
effectieve kennisvalorisatie en -verspreiding, stevige verankering van het innovatiebeleid en een
efficiënte inzet van financiële middelen.
Interdisciplinaire kennisontwikkeling is noodzakelijk voor het oplossen van de kennisvraagstukken van
de toekomst. Hiermee wordt ook de spin-off van het tuinbouwcluster vergroot. Een nauwere
samenwerking tussen kennisinstellingen en bedrijfsleven is broodnodig vanuit het oogpunt van zowel
kennisontwikkeling als kennisverspreiding. In dat kader is er duidelijk behoefte aan een moderne opzet
van het 'oude' OVO-drieluik, bestaande uit Onderzoek, Voorlichting en Onderwijs. Bovendien is betere
borging en verankering van innovatiebeleid en -initiatieven essentieel in de hele keten. Daarbij past ook
een verdere bundeling van subsidieregelingen binnen het rijk (zoals de recent gehanteerde aanpak bij
'Pieken in de Delta') en tussen rijksoverheden en regionale overheden met cofinanciering van het
bedrijfsleven.
Krachtenbundeling in High Level GroGreenport Holland
De Adviesgroep is van mening dat de ontwikkeling van een slagvaardig en krachtig sturingsmodel voor
het totale tuinbouwcluster op korte termijn de hoogste prioriteit verdient, omdat met de huidige
fragmentatie het tuinbouwcluster haar eigen positie ondermijnt en daarmee een bloeiende ontwikkeling
belemmert. De Adviesgroep is zeker geen voorstander van het creëren van nieuwe instituties. In plaats
daarvan wordt opgeroepen tot krachtenbundeling en professionalisering van bestaande instituties in een
High Level Group Greenport Holland. In die hoedanigheid is de HLG Greenport Holland het eerste
aanspreekpunt voor de rijksoverheid en tevens de centrale onderhandelingspartner namens het gehele
tuinbouwcluster op strategische, nationale issues. Daarnaast dient de HLG Greenport Holland zorg te
dragen voor de uitwerking en realisatie van de hiervoor genoemde strategische oplossingsrichtingen en
aanbevelingen met betrekking tot internationalisering, ruimtelijke structuur, duurzaamheid en
kennis&innovatie.
Deze HLG is een private organisatie met een structureel en kleinschalig karakter. Het initiatief tot
vorming van een HLG Greenport Holland behoort primair te liggen bij Greenport Nederland. Met het
oog op een breed draagvlak vindt de benoeming van de Chief Executive Officer (CEO) - en tevens
boegbeeld - bij voorkeur plaats na overleg met andere, belangrijke stakeholders, zoals het Productschap
Tuinbouw en het Platform Tuinbouw van VNO-NCW. Gezien de aard en omvang van de taken van de
HLG Greenport Holland heeft de CEO een samenbindende en strategische kernpositie in de hele
tuinbouwsector.
De Adviesgroep roept het Rijk op om de HLG Greenport Holland als centrale partner te beschouwen en
als zodanig te behandelen in allerhande overleg over strategische zaken van internationale, ruimtelijke,
economische en duurzaamheids aard. Hiermee krijgt de HLG Greenport Holland op dit punt een
zichtbare statuur en centrale positie, zoals ook met beide nationale mainports het geval is. Daarnaast is
het waarborgen van een coherent beleid in de kolom (rijk - provincie - gemeente) een specifiek
aandachtspunt voor de overheid in relatie tot de HLG Greenport Holland.
Tot slot
De Adviesgroep meent dat het Nederlandse tuinbouwcluster, ondanks het feit dat door de huidige
economische crisis en de toenemende internationale concurrentie de vitaliteit van het cluster flink onder
druk staat, de potentie en het perspectief heeft om zich op eigen kracht te ontwikkelen tot een
internationaal vitaal tuinbouwcluster in 2040. Echter, de weg daarheen zit vol hindernissen en vereist
een adequate aanpak van probleem- en knelpunten. Daarbij ziet de Adviesgroep een cruciale rol voor de
te vormen HLG Greenport Holland. Anderzijds doen zich internationaal nieuwe kansen voor als gevolg
van de mondiale bevolkingsgroei, het hogere welvaartsniveau, de groeiende aandacht voor
duurzaamheid en het toenemende belang van kennis. De uitdaging voor het Nederlandse
tuinbouwcluster is om deze kansen te verzilveren, waardoor er een wenkend perspectief is voor een
internationaal vitaal tuinbouwcluster in 2040.
10
11
Inleiding
Opdracht: strategisch advies tuinbouwcluster 2040
De Adviesgroep 'Tuinbouwcluster Greenport.NL' heeft van de Rijksoverheid onder leiding van het
ministerie van LNV en in samenspraak met de ministeries van VROM, EZ, V&W, Financiën, de vraag
gekregen om een strategisch advies uit te brengen met betrekking tot het perspectief van het
Nederlandse tuinbouwcluster in 2040. Daarbij dient zij zich te baseren op de verwachte lange-termijn
ontwikkelingen en rekening te houden met maatschappelijke kosten en baten. Dit met het oog op
actualisatie en herijking van het rijksbeleid, dat gericht is op behoud en versterking van de internationale
concurrentiepositie van het Nederlandse tuinbouwcluster en de vijf greenports1 in het bijzonder.
Uitdrukkelijk is om advies gevraagd over de volgende vijf thema's: regionale samenhang, interne
samenhang, ruimtebehoefte (met name van de primaire sector), verduurzaming en governancestructuur
van het tuinbouwcluster. Daarbij is voor elk van de thema's gevraagd om in te gaan op de gewenste rol
van de overheid in termen van aansturing en het inzetten van beleidsinstrumenten.
Taakopvatting: robuust en toekomstbestendig advies
De Adviesgroep heeft zich tot doel gesteld een robuust, dynamisch en toekomstbestendig advies op te
stellen, dat rekening houdt met de vele onzekerheden ten aanzien van de (inter)nationale economische
ontwikkelingen. In lijn met de complexiteit van het vraagstuk en de planhorizon 2040 heeft de
Adviesgroep zich daarbij georiënteerd op het door de planbureaus geschetste beeld van Nederland in
2040 aan de hand van vier scenario's. Uiteraard weet niemand welk scenario in 2040 van toepassing zal
zijn. Inherent aan de toekomst is immers dat zij onzeker is. Dit geldt eveneens voor de positie van het
Nederlandse tuinbouwcluster te midden van een sterke, internationale competitieve omgeving.
Desondanks is het streven van de Adviesgroep geweest om - op basis van volledige onafhankelijkheid -
een solide advies op te stellen, waarmee de tuinbouwsector uit de voeten kan.
Aanpak: brede dialoog met betrokkenen, geen onderzoek
Vanuit deze invalshoek heeft de Adviesgroep als basisaanpak gekozen voor een brede dialoog met alle
betrokkenen bij het tuinbouwcluster. Daartoe heeft zij diverse hoorzittingen gehouden alsook een
kasgesprek en een rondetafelbijeenkomst. Met het oog op een kritische reflectie heeft daarnaast
'factfinding' plaatsgevonden en is een beperkte SWOT-analyse op nationaal en regionaal niveau
uitgevoerd. Daarbij zijn door de Adviesgroep relevante beleidsdocumenten, onderzoeksrapporten,
gebiedsvisies en toekomstverkenningen geconsulteerd. Door de Adviesgroep zelf is geen aanvullend
onderzoek verricht. Dit hoorde immers niet tot de taakopdracht.
Het Rijk is tussentijds door de Adviesgroep geïnformeerd over de werkwijze en de eerste bevindingen
zijn overgebracht via twee bijeenkomsten met de interdepartementale klankbordgroep op ministerieel
directeurenniveau en een gesprek met de minister van LNV, mevrouw Verburg, en de directeur-generaal
mevrouw Wouters van het ministerie van LNV.
Advies bestaat uit drie onderdelen
Voorliggend advies bestaat uit drie onderdelen. Deel A schetst een beknopt beeld van het belang van het
Nederlandse tuinbouwcluster voor de Nederlandse economie. Dit onderdeel is vooral gebaseerd op
'factfinding'. Deel B bevat een nadere positionering van het Nederlandse tuinbouwcluster in nationale
en internationale context, inclusief een positionering van de vijf thema's uit de adviesvraag in deze
context. Dit onderdeel is vooral gebaseerd op een nadere analyse van de verschillende
dialoogbijeenkomsten en de door Adviesgroep opgestelde sterkte-zwakte analyse van het
tuinbouwcluster. Deel C betreft het concrete advies van de Adviesgroep inclusief specifieke
oplossingsrichtingen en aanbevelingen per thema en per doelgroep. Tezamen vormt dit een operationele
toekomststrategie voor Greenport Holland. Een nadere onderbouwing van dit adviesrapport inclusief
een uitgebreidere verantwoording van de werkwijze van de Adviesgroep plus een lijst van
geraadpleegde literatuur en personen zijn te vinden in een apart achtergrondrapport.
1 In de Nota Ruimte zijn vijf regionale tuinbouwclusters 'bestempeld' tot greenport. Ze worden daarmee erkend als belangrijke economische
kerngebieden van Nederland. Concreet betreft dit: Aalsmeer, Boskoop, Duin- en Bollenstreek, Venlo en West-&Oostland. De Adviesgroep heeft
ervoor gekozen om voor deze gebieden de term 'economisch-geografische kernclusters', of kortweg kerncluster, te hanteren.
12
Deel A
Belang Nederlands tuinbouwcluster voor nationale economie
13
A.1. Economische kengetallen onderstrepen belang tuinbouwcluster
Toegevoegde waarde tuinbouwcluster vertoont stijgende lijn
Het tuinbouwcluster is met een bruto toegevoegde waarde van 8,7 miljard euro in 2007 - waarvan 7,9
miljard euro gebaseerd op binnenlandse grondstoffen - en een aandeel van 1,7% in de nationale
economie, van evident belang voor de Nederlandse economie. Binnen het agrocomplex (totaal
toegevoegde waarde 47,8 miljard euro) is de tuinbouw na de grondgebonden veehouderij het
deelcomplex met de hoogste toegevoegde waarde. Voor 2008 zijn qua toegevoegde waarde alleen
cijfers beschikbaar over het op binnenlandse grondstoffen gebaseerde tuinbouwcomplex: 7,4 miljard
euro versus 7,9 miljard euro in 2007. De cijfers voor 2009 zullen ongetwijfeld een daling laten zien als
gevolg van de wereldwijde economische crisis en de mede daardoor lagere opbrengstprijzen voor
tuinbouwproducten.
In de tijd gezien is het relatieve belang van het tuinbouwcluster voor de Nederlandse economie iets
achteruitgegaan; van 2,2% in 1995 tot 1,7% in 2007. In absolute zin, los van de fluctuaties tussen de
jaren, is er sprake van substantiële groei van de bruto toegevoegde waarde (figuur 1). Door de
schaalvergroting is de bruto toegevoegde waarde per bedrijf door de hele keten heen sterk gestegen.
Figuur 1. Toegevoegde waarde tuinbouwcomplex per schakel (op basis van binnenlandse
grondstoffen en niet gecorrigeerd voor inflatie), 1995-2008
Toegevoegde waarde per schakel tuinbouwcomplex
0
1.000
2.000
3.000
4.000
5.000
6.000
7.000
8.000
9.000
1995 1996 1997 1998 1999 2000 2001 2002 2003 2004 2005 2006 2007 2008
miljoen euro
Primair Verwerking Toelevering Distributie
Bron: LEI
Economisch-geografische kernclusters goed voor circa tweederde van de toegevoegde waarde
De vijf economisch-geografisch kernclusters voor de tuinbouw zijn sterk gelieerd aan drie sectoren,
namelijk: glastuinbouw (Aalsmeer, Westland-&Oostland en Venlo), bloembollen (Duin- en
Bollenstreek) en boomteelt (Boskoop en Venlo). Circa tweederde van de toegevoegde waarde van deze
drie subcomplexen werd in 2007 in deze vijf kernclusters gerealiseerd. Bovendien is de toegevoegde
waarde per arbeidsjaareenheid in deze vijf kernclusters groter dan in de overige tuinbouwlocaties in
Nederland. Binnen deze vijf economisch-geografisch kernclusters komt meer dan de helft van de
toegevoegde waarde op conto van de overige ketenschakels (niet-primaire productie). Overigens wordt
circa 85% van de toegevoegde waarde van overige ketenschakels in de kernclusters gerealiseerd.
14
Tuinbouwcluster is belangrijke directe en indirecte werkgever
Het tuinbouwcluster is met circa 115.100 arbeidsjaareenheden per jaar (figuur 2) een belangrijke
werkgever en daarmee goed voor 1,7% van de totale werkgelegenheid in Nederland. Dit is exclusief de
circa 77.300 uitzendkrachten in de primaire tuinbouwsectoren en de circa 27.000 uitzendkrachten in de
niet-primaire sectoren. Daarnaast is het tuinbouwcluster ook een belangrijke indirecte werkgever, die
werkgelegenheid creëert voor circa 68.800 personen in detailhandel en retail, maar ook in sectoren als
toerisme, onderzoek en onderwijs.
Figuur 2. Werkgelegenheid tuinbouwcomplex per schakel (op basis van binnenlandse
grondstoffen), 1995-2008
Werkgelegenheid tuinbouwcomplex per schakel
0
20.000
40.000
60.000
80.000
100.000
120.000
140.000
1995 1996 1997 1998 1999 2000 2001 2002 2003 2004 2005 2006 2007 2008
Arbeidsjaareenheden
(AJE)
Primair Verwerking Toelevering Distributie
Bron: LEI
Tuinbouwcluster levert positieve bijdrage aan handelsbalans
Het Nederlandse tuinbouwcluster is sterk internationaal georiënteerd. Nederland is een belangrijke
exporteur van en doorvoerland voor tuinbouwproducten. Wereldwijd is Nederland marktleider in de
afzet van sierteeltproducten. Het internationale marktaandeel varieert daarbij van circa 45% voor
snijbloemen en potplanten tot circa 85% voor bloembollen. Voor groente en fruit is dit percentage met
circa 5% beduidend lager. Toch neemt Nederland met Rotterdam als belangrijke Europese
aanvoerhaven voor exotisch fruit een belangrijke internationale positie in.
De toenemende internationale oriëntatie van het Nederlandse tuinbouwcluster komt onder andere tot
uiting in de stijgende exportwaarde (exclusief re-export) en importwaarde in de loop van de jaren
(figuur 3). Per saldo is de bijdrage aan de handelsbalans positief. Deze bedroeg in 2008 circa 6,1 miljard
euro. De relatieve bijdrage aan de handelsbalans is met bijna 7% eveneens substantieel. De tuinbouw is
daarmee een cruciale sector voor de Nederlandse economie.
15
Figuur 3. Exportwaarde, importwaarde en handelsbalanssaldo glastuinbouw- en
opengrondstuinbouwcomplex, 1995-2008
Export-, importwaarde en handelsbalanssaldo
glastuinbouw- en opengrondstuinbouwcomplex
0
1000
2000
3000
4000
5000
6000
7000
1995 1996 1997 1998 1999 2000 2001 2002 2003 2004 2005 2006 2007 2008
mil joen euro
Exportwaarde Glastuinbouw Totale importwaarde Glastuinbouw Saldo handelsbalans Glastuinbouw
Exportwaarde Opengrond Totale importwaarde Opengrond Saldo handelsbalans Opengrond
Bron: LEI
Tuinbouwcluster: pijler onder Nederlandse economie, maar vertoont ook barstjes
Het belang van het tuinbouwcluster voor de Nederlandse economie is evident en is qua toegevoegde
waarde en werkgelegenheid vergelijkbaar met die van de mainports Rotterdam en Schiphol. Het
tuinbouwcluster is bovendien - en dat blijkt slechts ten dele uit de cijfers - sterk verweven met de rest
van de Nederlandse economie en daarmee indirect van wezenlijk belang voor andere sectoren zoals
logistiek, toerisme, onderwijs en onderzoek. Net als andere, sterk internationaal georiënteerde sectoren
ondervindt het tuinbouwcluster momenteel de negatieve effecten van de economische crisis wereldwijd.
Hierdoor staan de opbrengstprijzen voor tuinbouwproducten flink onder druk. Dit resulteert op
bedrijfsniveau onder andere in liquiditeits- en continuïteitsproblemen. De economische malaise in de
sector is echter niet alleen toe te schrijven aan de economische crisis. Ook andere factoren spelen een
rol, zoals de versnippering in de afzet en de sterke areaaluitbreiding bij bepaalde productgroepen, wat de
prijsvorming voor deze producten negatief beïnvloedt. De tuinbouwsector is er vooralsnog onvoldoende
in geslaagd bij zwaar weer de noodzakelijke continuïteit te garanderen. Voor een krachtig herstel zal de
sector dan ook de hand in eigen boezem moeten steken. Een aantal probleempunten en uitdagingen dient
de sector snel en adequaat aan te pakken. Anders is de kans groot dat zij internationaal terrein verliest.
16
Deel B
(Inter)nationale positionering Nederlandse tuinbouwcluster
17
B.1. Sterke punten tuinbouwcluster kennen ook zwakke kanten
Uniek en sterk tuinbouwcluster door aanwezigheid totale waardeketen
Het Nederlandse tuinbouwcluster is wereldwijd toonaangevend. De basis hiervoor ligt in de
aanwezigheid van de totale waardeketen. Binnen het cluster zijn diverse deelsectoren te onderscheiden,
elk met hun eigen dynamiek. Overall is sprake van een aantal gemeenschappelijke kenmerken, zoals
toonaangevend, internationaal, kennisintensief en innovatief.
Een specifiek sterk punt van het Nederlandse tuinbouwcluster en een belangrijk competitief voordeel ten
opzichte van de internationale concurrentie is de kennisintensiteit sec en de kennisintegratie dwars door
de gehele keten heen. Dit resulteert jaarlijks in een groot aantal innovaties (product, proces en systeem).
De basis hiervoor ligt in een stevig opleiding- en kennissysteem.
Een andere, sterke kracht van het Nederlandse tuinbouwcluster is het fijnmazige, logistieke netwerk
over de weg in combinatie met nauwe verbindingen met de mainports Rotterdam en Schiphol. Mede
hierdoor is Nederland internationaal gezien de centrale marktplaats voor de handel in en afzet van
tuinbouwproducten, met name op het gebied van sierteeltproducten.
Een sterk facet van het Nederlandse tuinbouwcluster is dat het internationaal koploper is qua
duurzaamheid en voedselveiligheid. De sector streeft voortdurend naar vermindering van de
afhankelijkheid van fossiele brandstoffen, naar vergroting van het inzetten van duurzame
energiebronnen en naar de reductie van de uitstoot van CO2, gewasbeschermingsmiddelen en nutriënten.
'Success story' kent ook een keerzijde
Succes heeft veelal ook een keerzijde. Dit geldt ook voor het tuinbouwcluster. Zo dreigt de 'Wet van de
remmende voorsprong' voor een aantal economisch-geografische kernclusters in werking te treden als
gevolg van beperkte uitbreidingsruimte en toenemende congestie. In combinatie met de zwakke
verankering van het nationale innovatiebeleid en beperkte innovatie-initiatieven in samenwerking met
partijen van buiten het cluster komt hierdoor de centrumfunctie van Nederland in gevaar.
In het verlengde hiervan is de interne gerichtheid van het tuinbouwcluster een aandachtspunt. Meer
externe gerichtheid kan de spin-off, en daarmee de vitaliteit, van het tuinbouwcluster vergroten.
Concrete toepassingen hiervan zijn - naast de traditionele 'producten', zoals toerisme in de Duin- en
Bollenstreek - bijvoorbeeld inhoudstoffen uit bloembollen voor de farmacie, kennis over
klimaatbeheersing ten behoeve van de utiliteitsbouw, en energielevering (elektriciteit en warmte) aan
woonwijken en datacentra.
Een ander belangrijk aspect is de afnemende collectiviteitgedachte (verlies van sociaal kapitaal). Dit uit
zich onder andere in een gefragmenteerde en onsamenhangende belangenbehartiging en lobby, maar
ook in een versnippering binnen de afzetketen van tuinbouwproducten.
Ook zijn de afgelopen jaren de organisatiestructuur van bedrijven in diverse schakels in de keten en de
daarvoor vereiste ondernemerscapaciteiten en -vaardigheden te weinig aangepast en onvoldoende
meegegroeid met de schaalvergroting op bedrijfs- en ketenniveau. Dit geldt met name voor de primaire
productiebedrijven, waar veelal slechts één tot drie ondernemer(s) aan het hoofd staan van een bedrijf
met een omzet van één of enkele miljoenen euro's.
Tevens dient men te beseffen dat het imago en de maatschappelijke acceptatie, ofwel het draagvlak,
voor een sterke ruimtebepalende sector als de (glas)tuinbouw in een dichtbevolkt land als Nederland
tanende is.
Bovendien, zo blijkt uit de recente economische crisis, is het sterk internationaal georiënteerde
tuinbouwcluster erg gevoelig voor de afnemende exportvraag en de schommelingen in de
valutaverhoudingen. Hierdoor staan de financiële positie en continuïteit van bedrijven ketenbreed, maar
vooral in de primaire sector, onder druk. Deze afnemende financiële weerbaarheid speelt die
buitenlandse investeerders en financieringsmaatschappij in de kaart, die op zoek zijn naar lucratieve
overnamekandidaten. Tot op heden hebben buitenlandse overnames door onder andere multinationals
zich vooral in de veredelingssector voorgedaan. Dit heeft onder andere geleid heeft tot 'imperfecte
kennisbescherming' via patenten en octrooien, die verder gaat dan het gangbare kwekersrecht.
18
B.2. (Inter)nationale trends vertaald in kansen en uitdagingen
Trends in kaart gebracht...
Bepalend voor het toekomstperspectief van het Nederlandse tuinbouwcluster zijn nationale en
internationale economische, technische en demografische trends en ontwikkelingen in combinatie met
nationaal en internationaal beleid. Door de planbureaus is door middel van vier scenario's een beeld
geschetst van Nederland in 2040. Daarbij gaat men uit van de volgende twee sleutelonzekerheden: 1) de
mate waarin landen bereid en in staat zijn internationaal samen te werken en 2) de verdeling tussen
publieke en private verantwoordelijkheden. Op basis van deze scenario's blijkt dat, zonder substantiële
wijzigingen in bestaande ontwikkelingen, de ruimtedruk in de Randstad in de toekomst groot zal
blijven. Wel zal naar verwachting in de periode na 2020 de toenemende druk op de fysieke omgeving,
die thans nog bepaald wordt door de voortdurend groeiende behoefte aan wonen, werken en mobiliteit,
afvlakken. Het landschap zal daarentegen minder aantrekkelijk worden als gevolg van monofunctionele
schaalvergroting van de land- en tuinbouw, agrarische nevenactiviteiten, recreatievoorzieningen en een
verdere verstedelijking.
Voor de internationale positie van het Nederlandse tuinbouwcluster zijn daarnaast ook een aantal
internationale trends en ontwikkelingen relevant. De komende jaren zal naar verwachting de welvaart en
de wereldbevolking vooral buiten Europa toenemen. Nieuwe markten bevinden zich dus op grotere
afstand van Nederland. Anderzijds zijn nieuwe productiegebieden in opkomst en zal onder invloed van
moderne trends, zoals 'local for local', de productie steeds meer in de nabijheid van consumptiecentra in
metropolitane gebieden plaatsvinden. Bovendien leert de praktijk dat kennisontwikkeling steeds sneller
gaat en dat er korter geprofiteerd kan worden van een voorsprong in kennis. Kortom, de internationale
concurrentie zal de komende jaren sterk toenemen en de tuinbouw zo voor grote uitdagingen plaatsen.
Consumentenwensen en -voorkeuren zullen in de toekomst steeds veeleisender en steeds
gedifferentieerder zijn en bovendien sneller veranderen. In toenemende mate zal als gevolg van
stijgende welvaart de vraag naar luxe(re) producten toenemen. De grotere aandacht voor gezondheid en
voeding zal de vraag naar duurzaam geproduceerde en gedistribueerde producten doen stijgen.
High-tech-ontwikkelingen in de tuinbouwketen zullen in de toekomst naar verwachting verder
doorzetten en van invloed zijn op diverse factoren. Hierbij valt te denken aan zaken als: de productie
(meer 'footloose'), distributie (nieuwe vervoersmodaliteiten, transport van producten met
kwaliteitsbehoud over grotere afstanden), logistiek (lokaal en globaal), nieuwe vormen van kennis- en
informatie-uitwisseling (sneller en over grotere afstand), werkgelegenheid (minder, maar wel hoger en
meer technisch gekwalificeerd personeel) en uitstraling (meer industrieel karakter).
....en vertaald in nieuwe kansen en concrete uitdagingen
Bovenstaande, gesignaleerde trends en ontwikkelingen plaatsen het Nederlandse tuinbouwcluster,
gegeven de sterke en minder sterke punten, voor diverse uitdagingen. Redenerend vanuit de gedachte
dat tegen 2050 de wereldbevolking zal zijn toegenomen tot 9 miljard mensen, luidt de overall uitdaging:
hoe kan een bijdrage geleverd worden aan het voeden van de wereldbevolking met bij voorkeur
duurzaam geproduceerd voedsel? En hoe kan Nederland zijn sterke internationale positie in de sierteelt
behouden? Dit tegen de achtergrond van de toenemende schaarste aan ruimte en natuurlijke
hulpbronnen, veranderende klimaatomstandigheden, maar ook gegeven een grotere diversiteit en
dynamiek in consumentenwensen.
Voor de Nederlandse situatie zijn de belangrijkste uitdagingen voor de komende jaren voor het totale
tuinbouwcluster: 1) het behouden en zo mogelijk vergroten van het marktaandeel per productgroep, 2)
het verder verstevigen en uitbreiden van de positie van de internationale regievoerder - in brede zin -
wereldwijd en 3) het versterken en uitbreiden van de spin-off naar andere onderdelen van de economie.
Uitdagingen in de meer randvoorwaardelijke zin hierbij zijn: een slagvaardigere governancestructuur en
een consistente toekomstvisie voor het totale tuinbouwcluster, permanente kennisontwikkeling en
innovatie, duurzame productie- en distributiewijze en efficiënt ruimtegebruik (met name in de Randstad)
met meer aandacht voor ruimtelijke kwaliteit en landschappelijke inpassing.
19
B.3. Vijf thema's adviesaanvraag geplaatst in (inter)nationale context
Beleidsmatige vragen concentreren zich rond vijf thema's
Voorgaande trends en ontwikkelingen plaatsten het tuinbouwcluster, gegeven de sterke en minder sterke
punten van het cluster, voor diverse uitdagingen, maar roepen daarnaast ook verschillende beleidsmatige
issues op. Deze concentreren zich, zoals verwoord in de Adviesvraag, rond vijf thema's, namelijk:
interne en regionale samenhang, ruimtebehoefte (met name van de primaire sector), verduurzaming en
governancestructuur van het tuinbouwcluster.
Regionale samenhang: hoe kan (inter)nationale centrumfunctie en regiefunctie versterkt worden?
Binnen het Nederlandse tuinbouwcluster zijn verschillende (schaal)niveaus te onderscheiden, namelijk:
vijf kernclusters (ieder met een eigen karakter), satellietlocaties en lokaal verspreide bedrijven. Hierbij
gaat men er van uit dat het cluster als geheel een dynamiek heeft en dat de kracht van het cluster meer is
dan de som der delen. Er leven bij het Rijk echter veel vragen over deze veronderstelde dynamiek en de
onderlinge samenhang tussen de verschillende regio's (nationaal en internationaal) en binnen de hele
kolom. Centrale vragen aan de Adviesgroep zijn: hoe functioneert het cluster en hoe moet het
georganiseerd zijn om een maximale economische potentie te ontwikkelen en hoe ontwikkelen zich
daarbij de onderlinge verbanden tussen de verschillende niveaus ? Vragen in het verlengde hiervan zijn:
wat is ervoor nodig om de regie- en gateway-functie van Nederland binnen Europa te versterken? Is het
van belang om te investeren in mondiale clusters?
Samenhang binnen het cluster: bestaat er onderlinge samenhang en interactie en hoe kan deze versterkt
worden?
Binnen de tuinbouwketen lijken handel, logistiek en tuinbouwtechnologie steeds meer het sturende
mechanisme voor de ontwikkelingen binnen het Nederlandse tuinbouwcluster te worden. Zij lijken
daarmee bepalend te worden voor de internationale positie die het cluster in de toekomst kan innemen.
Centrale vraag in dit verband is hoe de door Porter veronderstelde samenhang en interactie tussen
ketenpartijen en tussen keten en dienstverlenende bedrijven en (kennis)instellingen op de schaal van het
Nederlandse tuinbouwcluster kan worden behouden en gestimuleerd? En wat is dan het schaalniveau
van een dergelijk cluster (regionaal, nationaal, internationaal). Vraagstukken die in het verlengde
hiervan liggen, luiden: in hoeverre zijn innovaties op het logistieke vlak van invloed op de centrale
marktplaatsfunctie van Nederland en welke rol is daarbij weggelegd voor beide nationale mainports?
Met betrekking tot de toeleverende industrie en de kennisinstellingen zijn specifiek de vragen
gesteld: hoe functioneren deze sectoren als onderdeel van het totale cluster en hoe kunnen deze
onderdelen van het cluster sterker georganiseerd worden?
Ruimtebehoefte van het cluster: is de productie gekoppeld aan het cluster?
In een dichtbevolkt land als Nederland is de ruimtedruk groot. Dit geldt met name voor de
Randstad, waar vier van de vijf economisch-geografische kernclusters voor de tuinbouw zijn
gelegen. In dat kader is een scherp inzicht in de toekomstige ruimtelijke ontwikkeling van de
tuinbouw van belang. Daarbij is het de vraag of deze ontwikkelingen gestuurd moeten worden, dan
wel aan de marktwerking kunnen worden overgelaten Ook speelt de vraag mee in hoeverre de
productiefunctie in ruimtelijke en economische zin gekoppeld is aan de kernclusters. Met andere
worden: kunnen bepaalde teelten zich beter ontwikkelen in satellietlocaties? Of is een totale
verplaatsing van de kernclusters naar andere regio's buiten de Randstad, bijvoorbeeld naar
(economische) krimpgebieden, een optie?
Verduurzaming van het cluster: hoe kan transitie versneld worden?
Verduurzaming staat hoog op de agenda van de overheid en van het tuinbouwcluster zelf. Het gaat
hierbij met name om het energievraagstuk in relatie tot het internationaal klimaatbeleid en het
watervraagstuk in relatie tot de implementatie van de Kaderrichtlijn Water. De vraag is waar de kansen
liggen om deze duurzaamheidslag te versnellen. In relatie tot duurzaam ruimtegebruik is het
20
daarnaast de vraag hoe de ruimtelijke kwaliteit en landschappelijke inpassing van
tuinbouwgebieden verbeterd kan worden?
Governancestructuur: welke rol van overheid en tuinbouwcluster past bij strategisch partnership?
Het Nederlandse tuinbouwcluster is qua economisch belang vergelijkbaar met beide nationale
mainports. Ervan uitgaande dat het cluster de kracht heeft om zich te kunnen blijven ontwikkelen, is
het de vraag welke politieke aandacht, sturing en bestuurlijke omgeving hierbij past en welke rol de
diverse overheden hierbij kunnen aannemen. In tegenstelling echter tot beide nationale mainports is
het tuinbouwcluster gedifferentieerd en gefragmenteerd en is het de vraag op welke wijze
overheden en het tuinbouwcluster tot gezamenlijke afspraken kunnen komen over de gewenste
ontwikkelingsrichting. Welke uitdagingen pakt het cluster zelf op? En op welke aspecten is actief
overheidsoptreden al dan niet wenselijk?
21
Deel C
Het Advies: oplossingsrichtingen en aanbevelingen
22
C.1. Versterken en verankeren netwerk van kernclusters en
satellieten
Kernclusters bepalend voor innovatie- en concurrentiekracht tuinbouwcluster
De internationale concurrentiekracht van het Nederlandse tuinbouwcluster is gebaat bij sterke,
duurzame, innovatieve en vooral internationaal georiënteerde 'industrial districts' (zie box 1). De vier
bestaande nationale, geografische kernclusters in het westen van het land en het kerncluster in de regio
Venlo kunnen als zodanig worden getypeerd en hebben bovendien een groot innovatief groeipotentieel
richting 2040. Met het oog op versterking en revitalisering van het totale cluster, is er voor deze
economisch-geografische kernclusters dringend behoefte aan een duurzame strategie. Vanuit deze
offensieve en toekomstgerichte invalshoek pleit de Adviesgroep voor een duurzame verankering van het
netwerk van nationale kernclusters. Zij gaat daarbij uit van het huidige areaal voor de in Randstad
gelegen kernclusters. Zij bepleit die verankering eveneens voor de bestaande en eventueel nader te
ontwikkelen satellietlocaties in een ruimtelijke structuurvisie en is voorstander van een consistente,
regionale ruimtelijke doorvertaling hiervan.
De tuinbouw verkeert immers thans in zwaar weer en heeft behoefte aan een helder en consistent
beleid. Pas dan kan er ten dienste van de vitaliteit van deze sector weer hoogwaardig worden
geïnvesteerd. Het 'laten bungelen' van deze sector brengt onvoorstelbaar veel schade toe, waarbij de
exportpositie van een van de belangrijkste internationale sectoren van Nederland in gevaar komt.
Daarom zal de tuinbouwsector zichzelf hecht moeten organiseren en een ambitieus 'plan d'attaque'
moeten opstellen en realiseren. En overheden zullen deze ontwikkeling slagvaardig moeten faciliteren.
Box 1 Theoretische onderbouwing belang van 'industrial districts' voor innovatie- en
concurrentiekracht tuinbouwcluster
De tuinbouwsector is om verschillende redenen vooral geconcentreerd in het westen van Nederland. De
bodemgesteldheid, maar ook klimatologische factoren hebben er in de lange historie van de succesvolle
Nederlandse tuinbouw toe geleid dat een tuinbouwconcentratie met hoge internationale uitstraling in het
westen is ontstaan. Deze concentratie van kernclusters werd voorts mogelijk gemaakt door de
aanwezigheid en de nabijheid van grote stedelijke marktconcentraties in het westen. Daardoor kon een
sector ontstaan met een ongekende kritische massa, die door een unieke combinatie van coöperatie en
concurrentie kon uitgroeien tot een exportsector van grote allure. Deze geografische concentratie van
kernclusters werd voorts sterk bevorderd door de aanwezigheid van twee grote mainports (Schiphol en
Rotterdam) die door een uitgekiende logistiek de schaal- en locatievoordelen van de tuinbouwsector
verder wisten uit te buiten in een internationale concurrentieslag. Op deze wijze ontstond een voor
Nederland uniek 'industrieel complex' dat stevig verankerd was in de sociaal-economische,
technologische en kennisinfrastructuur in Nederland. Daarbij ging het niet alleen om de primaire
productie, maar ook om de hele hoogwaardige toe- en afleveringsketen.
Deze tuinbouwontwikkeling via geografische kernclusters met een magneetwerking vertoont een
verrassende parallel met het zogenaamde 'industrial district' concept uit de economische literatuur.
Daarvan zijn vele succesvoorbeelden op te noemen, zoals de concentratie van de Italiaanse mode - en
leerindustrie in Emilia Romania, de concentratie van het 'Swatch'-concept in de Jura, de microelektronica
concentratie rond Leuven, Silicon Valley in de VS, en de telecommunicatieontwikkeling
rond Helsinki. Geen van deze succesvolle geografische clusters zou ooit ontstaan zijn zonder hechte
interactie, integraal ketenbeheer, nabijheid van markten, en een combinatie van formele en informele
netwerken. Daardoor werd een innovatief en concurrerend klimaat geschapen dat een aanmerkelijke
economische voorsprong opleverde.
Ieder die meent dat de Nederlandse tuinbouw zonder geografische kernclusters in het westen een rol van
betekenis op het zeer competitieve wereldtoneel kan spelen (met de hete adem van belangrijke spelers
als China, India, Israel, Kenia, Brazilië en vele anderen in de nek) zal moeten aantonen dat een
geografische versnippering van de tuinbouw in Nederland dezelfde strategische positie in internationaal
verband zal kunnen opleveren. Dit wil dus zeggen, dat het bewijs geleverd moet worden dat met verlies
23
van de huidige kritieke succesvoorwaarden (zoals het historisch gegroeide sociale kapitaal, de bestaande
kennisconcentratie, de logistieke en regiefuncties van de veilingen, de bereikbaarheid van de mainports
Schiphol en Rotterdam, de concentratie van hoogwaardige dienstverlening in de regio, en de
klimatologische en fysisch-geografische voordelen) de tuinbouwsector elders haar internationale positie
zal kunnen versterken. Het is niet plausibel dat zo'n evidente bewijsvoering geleverd kan worden.
Natuurlijk kan in theorie de vraag gesteld worden of bovenstaande argumentatie via de toepassing van
een Maatschappelijke Kosten Baten Analyse (MKBA) nader onderbouwd zou kunnen worden. Tegen
toepassing van een MKBA is er geen enkel methodologisch bezwaar ¯ het is een goed instrument voor
consistente beoordeling van projecten in het publieke domein ¯, maar wel dient men te beseffen dat
voorgaand strategische pleidooi niet ondubbelzinnig als afgebakend project kan worden aangeduid. En
dat een MKBA dan de innovatieve opschaling van de bestaande kernclusters zou moeten afwegen tegen
een diffuse alternatieve bestemming van deze kernclusters (zoals bijvoorbeeld recreatie,
natuurontwikkeling, verstedelijking). Naar de mening van de Adviesgroep zou dit een minder zinvolle
exercitie zijn, die bovendien tot grote vertraging gaat leiden, nog afgezien van het feit dat de meest
recente, uitgevoerde ruimtelijke MKBA's niet tot concludente uitspraken hebben geleid. Ter
onderbouwing van de regionale ontwikkelingsplannen voor de kernclusters en de satellieten kan een
MKBA wel degelijk een functioneel instrument zijn, maar dan vooral in de operationele fase van
alternatieve concrete grondbestemmingen. Dat is nu - in deze adviesfase - niet aan de orde.
Versterken en verankeren economisch-geografische kernclusters
De Adviesgroep is tot de overtuiging gekomen dat het bestaande tuinbouwareaal in het westen - dat wil
zeggen de vier bestaande economisch-geografische kernclusters - zich zullen moeten ontwikkelen tot
duurzame, innovatieve en vooral internationaal georiënteerde 'industrial districts' die door een
onderling samenspel en hun kritische massa als regievoerder voor de Nederlandse tuinbouw moeten
fungeren. Op deze wijze kan het bestaande tuinbouwareaal in de genoemde kernclusters worden ingezet
als een offensief instrument in een internationale concurrentieslag. Een geleidelijke erosie van deze
kernclusters zou funest zijn voor de strategische, internationale positionering van de Nederlandse
tuinbouw. En daarom dient in bestaande en toekomstige ruimtelijke structuurvisies - aangevuld met
strategische ontwikkelingsplannen - de positie van deze clusters verankerd te worden, niet vanuit een
historische beschermingsoptiek, maar vanuit een toekomstgerichte en offensieve aanvalstactiek. Het
gaat om het actief veiligstellen en herstructureren van deze kernclusters, op basis van het huidige
productieareaal. Daarmee is te realiseren dat de hoogst toegevoegde waardige via innovatieve producten
op deze grond wordt verworven. Dan pas is er ook bereidheid tot hoogwaardige investeringen vanuit de
financiële wereld. Dit betekent overigens niet op voorhand dat alle tuinbouw in het westen van het land
geconcentreerd dient te zijn of dat de provincie Zuid-Holland op voorhand alle ruimteclaims van de
sector dient te honoreren.
Satellietlocaties essentieel voor toekomstige ruimtelijke flexibiliteit
Met het bovenstaande indringende pleidooi voor een slagvaardige, duurzame en internationaal
concurrerende positionering van de Nederlandse tuinbouw met de bestaande kernclusters als speerpunt
is nog niet alles gezegd. Immers, nationale en internationale marktontwikkelingen zullen veel zaken op
het terrein van de tuinbouw in beweging zetten (nieuwe afzetgebieden, nieuwe producten, nieuwe
veredelingstechnieken, meer nadruk op 'gezond leven en eten'). Dat houdt in dat op nationaal niveau er
- ook in ruimtelijk opzicht - voldoende flexibiliteit dient te bestaan. Niet alle productie - en zeker niet
de standaardproducten - dient noodzakelijkerwijs in het westen gerealiseerd te worden. Er is daarom
behoefte aan ruimtelijke flexibiliteit door de inzet van bestaande satellietlocaties, zoals de in de Nota
Ruimte aangewezen landbouwontwikkelingsgebieden voor de glastuinbouw en bloembollenteelt, en de
provinciale projectlocaties voor de boomkwekerij, zoals Haren, Horst, Neder-Betuwe en Zundert. Deze
bestaande satellietlocaties ontlenen hun kracht deels aan de relaties met de kernclusters.
Areaaluitbreiding dient bijvoorkeur in deze satellieten plaats te vinden. Hierbij is het mogelijk dat een
satellietlocatie als gevolg van geleidelijke groei, zowel qua areaal alsook qua andere clusterfuncties,
dusdanig in kracht toeneemt dat het kan uitgroeien tot een nieuw kerncluster. Eveneens kunnen in de
toekomst eventueel nieuwe satellietgebieden, elders in het land, ontstaan. De markt zal daarbij wel
uitwijzen wat haalbaar is in economische en geografische zin. Maar het 'dicht timmeren' van dergelijke
24
ruimtereserveringen zonder effectieve marktvraag is thans prematuur. Hier ligt dus nog veel ruimte voor
creatieve toekomstige ontwikkelingsplannen, zowel nationaal als regionaal.
Bundeling verspreid liggend glas onderdeel concentratiebeleid
Het bundelen van verspreid liggend glas en verplaatsing naar satellieten en naar het kerncluster Venlo
maken deel uit van het voorgestelde nationale concentratiebeleid voor de tuinbouw. Ondersteunend glas
in opengrondstuinbouw, zoals in boomkwekerij, bloembollen- en fruitteelt, is daarbij van een andere
orde. Vanuit maatschappelijk oogpunt dient de overheid bundeling van verspreid liggend glas en betere
landschappelijke inpassing van tuinbouwgebieden te stimuleren.
Uitwerking via regionale ontwikkelingsplannen
De hierboven geschetste ruimtelijke ontwikkelingsrichtingen voor een netwerk van kernclusters voor de
tuinbouw en satellietlocaties in Nederland vraagt primair om een nadere borging in nationale ruimtelijke
structuurvisies, zoals de Structuurvisie Randstad 2040, en een consistentie regionale ruimtelijke
doorvertaling hiervan. Daartoe dienen regionale ontwikkelingsplannen opgesteld te worden voor zowel
de kernclusters als de satellietlocaties. Voor de economisch-geografisch kernclusters in de Randstad zijn
de contouren daarvoor al uitgezet in de Structuurvisie Randstad 2040 onder het motto van 'Wat
internationaal sterk is, sterker maken'. Op deze wijze wordt de aansluiting gezocht bij het
innovatiesleutelgebied 'Flowers and Food' en de economische innovatie-initiatieven in 'Pieken in de
Delta'.
In de regionale ontwikkelingsplannen, met een tijdshorizon van 20 tot 30 jaar, vragen vooral de
volgende aspecten om een nadere uitwerking: infrastructuur, logistieke verbindingen met de mainports,
herstructurering en duurzaam ruimtegebruik. Verder is het raadzaam om creatieve
inverdienmogelijkheden te ontwikkelingen met het oog op financiering van de planactiviteiten. Het
actief invulling geven aan deze regionale ontwikkelingsplannen vindt bij voorkeur plaats door regionale
ontwikkelingsmaatschappijen, waarin zowel tuinbouwbedrijfsleven als overheid participeren.
Infrastructuur en logistiek essentiële onderdelen regionale ontwikkelingsplannen
Voor het Nederlandse tuinbouwcluster zijn - vanwege haar internationale knoop-/hubfunctie - goede
infrastructurele voorzieningen en een uitgebreid en fijnmazig logistiek netwerk van groot belang. Ze
verdienen daarom een prominente plek in de regionale ontwikkelingsplannen. Concreet kan dit vertaald
worden in een goede bereikbaarheid en ontsluiting van de economisch-geografische kernclusters en
satellietgebieden alsmede een goede verbinding tussen de kernclusters en de mainports.
Afgelopen jaren is door de (rijks)overheid onder andere via het Meerjarenprogramma Infrastructuur,
Ruimte en Transport (MIRT) en FES-middelen behoorlijk geïnvesteerd in de infrastructuur in en
rondom de vijf kernclusters. Desondanks ondervindt met name het agrologistieke transport met
betrekking tot de vier economisch-geografische kernclusters in de Randstad nog dagelijks hinder van
congestie. Te verwachten valt dat de initiatieven, die momenteel worden voorbereid in het kader van het
programma Duurzame Bereikbaarheid van de Randstad, in de toekomst zullen bijdragen aan de
oplossing van dit probleem. Daarnaast is op dit punt uiteraard ook een belangrijke taak en
verantwoordelijkheid voor het cluster zelf weggelegd. In de eerste plaats door het zoveel mogelijk
reduceren van transportkilometers en daarnaast door middel van een duurzamere distributiewijze.
Inmiddels zijn hiertoe door de sector onder leiding van de Stuurgroep Duurzame Logistiek Greenport
Nederland diverse initiatieven in gang gezet, zoals het opzetten van hubs in het buitenland, het
toepassen van co-modaal vervoer (binnenvaart en spoor), het inzetten van Langere en Zwaardere
Vrachtwagencombinaties (LZV's), het toepassen van duurzame brandstoffen en de standaardisering en
uniformering van fust (karren, kratten) en digitale informatiestromen.
25
C.2. Ontwikkelen proactieve internationaliseringsstrategie
Proactieve internationaliseringsstrategie antwoord op internationale ontwikkelingen
De komende decennia zullen de belangrijkste groeimarkten voor de afzet van tuinbouwproducten zich
buiten Europa gaan ontwikkelen. Aangezien het Nederlandse tuinbouwcluster, uitgezonderd de
veredeling en kassenbouw- en technische installatiebedrijven, vooral sterk gericht is op de Nederlandse
en Europese markt, vraagt dit om een proactieve benadering die zich richt op de versterking van de
internationale centrum- en regievoerdersfunctie. Het Nederlandse tuinbouwcluster beoogt een
internationale regievoerdersfunctie in brede zin. Dit gaat dus verder dan de van oudsher sterke fysieke
internationale 'draaischijffunctie' van Nederland. Om dit te bewerkstelligen pleit de Adviesgroep ervoor
om twee sporen te volgen: 1) investeringen in marktrelaties en 2) directe investeringen in het buitenland.
Investeren in internationale naamsbekend vooral op nieuwe afzetmarkten
Via het eerste spoor kan men de internationale naamsbekendheid van het Nederlandse tuinbouwcluster
verder uitbouwen op traditionele afzetmarkten, maar vooral ook op nieuw opkomende en deels
verafgelegen afzetmarkten. Het uiteindelijk doel hiervan is een groei te realiseren van de export van
producten, diensten en kennis. Onder het motto van collectieve promotie (clusterniveau) en individuele
acquisitie (bedrijfsniveau) adviseert de Adviesgroep om Greenport Holland internationaal te profileren
als brand name voor het totale Nederlandse tuinbouwcluster, zoals het 'Derde Italië' bijvoorbeeld voor
de internationale modewereld en Hollywood voor de filmindustrie functioneren. Uiteraard is het daarbij
raadzaam om gebruik te maken van reeds gevestigde sterke beeldnamen in het buitenland, zoals
Boskoop voor de boomteeltsector, Duin- en Bollenstreek voor de bloembollensector en het Westland en
Aalsmeer voor de glastuinbouwsector. Echter, een verdergaande regionale uitsplitsing van de promotie
in het buitenland per productiegebied acht de Adviesgroep niet raadzaam. Het gaat immers om
Nederland als tuinbouwland, ofwel Greenport Holland. Middelen die kunnen bijdragen aan de
internationale bekendheid van Greenport Holland zijn gezamenlijke handelsmissies, collectieve
deelname aan buitenlandse beurzen en eventuele ontwikkeling van een Greenport Holland - label.
Als concrete uitwerking van dit onderdeel van de internationaliseringsstrategie door één van de
taskforces van de HLG Greenport Holland (zie hoofdstuk C.5.) pleit de Adviesgroep vanwege de ruime
ervaringen met collectieve promotie en marketing voor een actieve samenwerking met de door het
Productschap Tuinbouw gesponsorde tuinbouwpromotie-instellingen, zoals Bloemenbureau Holland,
GroentenFruit Bureau, Internationaal Bloembollencentrum (IBC), Plant Publicity Holland (PPH).
Andere, potentiële samenwerkingspartners zijn landbouwattachees en internationale agentschappen van
het ministerie van EZ. Bundeling van krachten zal het parool moeten zijn.
Verkennen investeringsmogelijkheden in buitenland onder Nederlandse regie
Door de Adviesgroep wordt daarnaast aanbevolen om de mogelijkheden nader te verkennen voor directe
investeringen door het tuinbouwcluster in het buitenland in de vorm van hubs voor de collectie van
tuinbouwproducten, satellietlocaties voor de productie in de omgeving van internationale
consumptiecentra en wereldsteden, en op termijn mogelijk totaal nieuwe economische kernclusters,
onder Nederlandse regie. Dergelijke buitenlandse investeringen verstevigen niet alleen de internationale
marktpositie van het Nederlandse tuinbouwcluster, maar sluiten bovendien goed aan bij nieuwe trends
als 'local for local' en een groeiend maatschappelijk duurzaamheidsbesef. De Adviesgroep adviseert om
deze lijn van internationalisering door een taskforce van de HLG Greenport Holland (zie hoofdstuk C5.)
verder uit te werken en daarbij onder andere gebruik te maken van de kennis en expertise uit het project
Dutch Greenport International. Daarin worden de opties verkend om door middel van effectieve
samenwerking van bedrijven, kennisinstellingen en overheden in andere landen gezamenlijk Greenports
te ontwikkelen.
26
C.3. Streven naar integrale duurzame productie- en distributiewijze
Accent op Planet-aspect
Duurzaamheid is een van de twee meer strategische lange-termijn aandachtspunten voor het
Nederlandse tuinbouw, die door de Adviesgroep van strategisch belang worden geacht. Uitgaande van
de triple P-gedachte (People, Planet, Profit) legt de Adviesgroep de nadruk op de P van Planet, omdat
deze in belangrijke mate bepalend is voor de 'license to operate' van het tuinbouwcluster. Bovendien
sluit dit ook aan bij de adviesaanvraag, waarin de focus ligt op het versnellen van de verduurzaming van
het cluster. Dit neemt overigens niet weg dat het Profit-aspect met het oog op de continuïteit van het
cluster eveneens belangrijk is voor de toekomst. Dit geldt uiteraard ook voor het People-aspect.
Verduurzaming productie en distributie via een breed pakket aan maatregelen
De Adviesgroep onderscheidt, uitgaande van het streefbeeld van een integrale, duurzame productie- en
distributiewijze, een aantal invalshoeken om duurzaamheid effectief te bewerkstelligen. In de eerste
plaats via de reeds ingezette lijn van reductie (fossiele brandstoffen, gewasbeschermingsmiddelen en
nutriënten) en van toepassing van kringlopen. Ten tweede door het nog steviger inzetten op het benutten
van duurzame energiebronnen zoals aardwarmte en biodiesel. De derde lijn is die van duurzaam
ruimtegebruik, waarbij men rekening houdt met de gebruik-, beleving- en toekomstwaarde van een
gebied (inclusief de landschappelijke inpassing van bedrijven, multifunctionaliteit van het gebied,
parkmanagement). De vierde lijn tenslotte bestaat uit meer produceren in de nabijheid van de
internationale consumptiecentra.
Sector primair verantwoordelijk, stimulerende rol overheid wenselijk
Voorop gesteld dat het tuinbouwcluster zelf verantwoordelijk is voor haar 'license to operate', is de
Adviesgroep van mening dat op dit vlak ook een taak voor de overheid is weggelegd. Deze taak is
gericht op het stimuleren en faciliteren van kennisontwikkeling en innovaties op dit terrein. In het
verlengde hiervan dient de overheid eveneens een rol te spelen bij het ondersteunen van
praktijkexperimenten door middel van subsidiëring en - in uitzonderlijke gevallen - via financiële
garantstellingen, zoals bij proefboring naar aardwarmte voor de glastuinbouw.
Nederland internationaal koploper qua duurzaamheid en voedselveiligheid
Bovenal is de Adviesgroep van mening dat het groeiende maatschappelijk duurzaamheidsbesef voor
Nederland internationaal gezien grote kansen biedt, aangezien de Nederlandse tuinbouw internationaal
koploper is qua duurzaamheid en voedselveiligheid. Duurzaamheid kan in dit opzicht dan ook als een
relatief nieuw exportproduct worden beschouwd, vooral dankzij de kennis omtrent duurzame productieen
distributiesystemen in dit land.
27
C.4. Verstevigen kennis- en innovatiekracht
Kennis en innovatie dragende pijler tuinbouwcluster
Binnen het gehele tuinbouwcluster bestaat brede consensus over het belang van kennis en innovatie.
Kennis en innovatie vormen een belangrijke pijler onder het tuinbouwcluster. Kennis en innovatie staan
uiteraard niet op zichzelf. Zij staan ten dienste van alle onderdelen van het cluster, zoals productie,
logistiek en toelevering, maar ook van (maatschappelijke) randvoorwaarden, zoals duurzaamheid,
voedselveiligheid en landschappelijke inpassing van bedrijven.
Vanuit concurrentieoverwegingen is het van groot belang om het kennisniveau van het Nederlandse
tuinbouwcluster op peil te houden. Om de aanwezige kennisvoorsprong te behouden en innovatie
blijvend te stimuleren, is het noodzakelijk in te zetten langs de volgende 'actielijnen': 1)
interdisciplinaire kennisontwikkeling, 2) effectieve kennisvalorisatie en -verspreiding, 3) stevige
verankering van het innovatiebeleid in combinatie met een efficiënte inzet van financiële middelen.
Voorts dient open innovatie gestimuleerd te worden en dient veel aandacht besteed te worden aan
kennisoverdracht, opleiding en training.
Nieuwe kennisvraagstukken vereisen interdisciplinaire aanpak
Momenteel vindt kennisontwikkeling vooral vanuit een bepaalde disciplinaire insteek plaats. Om de
kennisvraagstukken van de toekomst op te lossen rondom concrete thema's als agrologistiek,
metropolitane landbouw, duurzame en energieneutrale productiewijzen, is daarnaast vooral behoefte aan
een interdisciplinaire insteek en open innovatie. Met een interdisciplinaire aanpak worden immers de
(systeem)innovaties bevorderd en wordt bovendien de spin-off van het tuinbouwcluster vergroot. Naast
meer technologisch gedreven innovatie is verder behoefte aan sociale innovatie in relatie tot
onderwerpen als samenwerking en coalitievorming binnen de afzetketen of clusterbreed. Met het oog
daarop verdient het aanbeveling om interdisciplinaire samenwerking tussen (technische) universiteiten
in binnen- en buitenland, alsook met andere kenniscomplexen, zoals bijvoorbeeld Dynalog Breda en
Biosciene Park Leiden, te versterken. Wageningen UR kan, met een stevig opleiding-, kennis- en
innovatiecentrum voor de agrarische sector, hierin een belangrijke spilfunctie en voortrekkersrol
vervullen.
Behoefte aan moderne variant OVO-drieluik
Een nauwere samenwerking tussen kennisinstellingen en bedrijfsleven is wenselijk zowel ten aanzien
van kennisontwikkeling (betere vraagarticulatie, kritische thuismarkt) als kennisverspreiding. In dit
verband is er in toenemende mate behoefte aan een moderne variant op het 'oude' OVO-drieluik, waarin
Onderzoek, Voorlichting, Onderwijs nauw met elkaar verbonden waren. Met de ontwikkeling van de
Greenportuniversity en de Greenportcampus wordt hieraan inmiddels voor een deel invulling gegeven.
Bundeling innovatiesubsidies met cofinanciering tuinbouwbedrijfsleven
Een betere borging en verankering van innovatiebeleid en -initiatieven is eveneens essentieel. De
betrokkenheid van het tuinbouwcluster bij bijvoorbeeld Flowers and Food, een van de speerpunten van
het Nationale Innovatieplatform (ook voor de komende jaren), zou beduidend groter moeten zijn. Naast
betrokkenheid is financiering een belangrijk issue. Gezien de complexiteit van dergelijke strategische
innovatietrajecten en mogelijk omvangrijke financiële risico's is het billijk dat naast het
tuinbouwbedrijfsleven ook de rijksoverheid in financieel opzicht hieraan een bijdrage levert
bijvoorbeeld door financiering van onderzoek, inzet van FES-middelen alsook door stimulerings- en
subsidieregelingen. Hierbij is een nadere bundeling van subsidieregelingen binnen het Rijk en tussen
regelingen van rijksoverheden en regionale overheden met cofinanciering van het bedrijfsleven
wenselijk. Concreet valt hierbij te denken aan een uitbreiding van de recent gehanteerde aanpak bij
'Pieken in de Delta'. Vanuit het bedrijfsleven gezien lijkt het Productschap Tuinbouw de aangewezen
partij voor financiële ondersteuning van dergelijke initiatieven.
28
C.5. Krachten bundelen in High Level Group Greenport Holland
Geen nieuwe instituties, maar krachtenbundeling van bestaande instituties
Wie van buitenaf het tuinbouwcluster overziet, moet constateren dat de fragmentatie binnen de sector de
grootste bottleneck is om te komen tot een adequate aanpak van problemen en het effectief benutten van
kansen. Het gebrek aan bindend en visionair leiderschap binnen het cluster, het niet in staat zijn om
daadkrachtig uitvoering te geven aan een gemeenschappelijke visie, strategie en beleid en het niet met
één stem en één gemeenschappelijk geluid naar buiten treden richting overheden en andere
belanghebbenden binnen het maatschappelijk krachtenveld, breken het tuinbouwcluster steeds meer op.
Een groot probleem hierbij is dat de 'sense of urgency' van fragmentatie binnen het tuinbouwcluster
onvoldoende lijkt te worden erkend. Echter, het is van groot belang voor het tuinbouwcluster dat
partijen zich sterker en minder vrijblijvend organiseren en overgaan tot betere samenwerking en
krachtenbundeling tussen bestaande instituties. Een voorwaarde om te komen tot een betere
samenwerking en krachtenbundeling is kritische zelfreflectie door de betrokken partijen op hun eigen
rol, functie en draagvlak binnen het cluster.
Om concreet invulling te kunnen geven aan eerder genoemde speerpunten is een slagvaardig en krachtig
sturingsmodel vereist. Vanwege de sterke fragmentatie van het tuinbouwcluster ontbreekt het hieraan
echter in de praktijk. Het creëren van een nieuwe institutie is volgens de Adviesgroep, geen oplossing
voor dit probleem. De Adviesgroep pleit voor nauwere samenwerking en krachtenbundeling tussen
bestaande instituties en verdere professionalisering daarvan in een High Level Group Greenport (zonder
's') Holland. Concreet luidt het advies: kom tot een High Level Group Greenport Holland (HLG
Greenport Holland), die voortkomt uit Greenport Nederland en streef daarbij - in de vorm van personele
unies - naar vertegenwoordiging van dragende partijen van andere belangrijke stakeholders, zoals het
Productschap Tuinbouw en het Platform Tuinbouw van VNO-NCW. Deze drie organisaties, elk met
hun eigen karakteristieken, takenpakket en speerpunten, vertegenwoordigen namelijk tezamen het
tuinbouwcluster in (bijna) de volle breedte. Ze verenigen bovendien al diverse andere branche- en
sectororganisaties (AVAG, Frugi Venta, LTO, Plantum, VBN en VGB) en banken in zich en kennen
daarin een sterke onderlinge overlap.
Afgebakend takenpakket voor HLG Greenport Holland
De voornaamste taak van het HLG Greenport Holland is het effectief en slagvaardig dienen van de
algemene, nationale belangen van het totale tuinbouwcluster. In deze hoedanigheid is het HLG
Greenport Holland het eerste aanspreekpunt voor de rijksoverheid en tevens onderhandelingspartner
namens het tuinbouwcluster op strategische, nationale thema's, zoals ruimtelijke ordening,
infrastructuur en innovatiebeleid. Daarnaast dient de HLG Greenport Holland in de eerste plaats zorg te
dragen voor de uitwerking en realisatie van de hiervoor genoemde oplossingsrichtingen en
aanbevelingen. In de eerste plaats betreft dit: 1) de versterking en ruimtelijke verankering van het
netwerk van economisch-geografische kernclusters en satellietlocaties en 2) de ontwikkeling van een
proactieve internationaliseringsstrategie. De Adviesgroep stelt hiertoe voor, om onder de vlag van de
HLG Greenport Holland, twee taskforces in te stellen. Beide taskforces dienen de opdracht op
projectbasis uit te voeren en hebben dus een tijdelijk karakter. Daarnaast zijn twee meer strategische
lange-termijn aandachtspunten voor de HLG Greenport Holland te onderscheiden: 1) een integrale
duurzame productie- en distributiewijze en 2) een stevig kennis- en innovatienetwerk. Als nieuwe
nationale, strategische thema's en speerpunten zich aandienen, dient de HLG Greenport Holland in de
toekomst, daaraan eveneens sturing en leiding te geven. Hierbij is het wel belangrijk om een scherpe
focus te hanteren om te voorkomen dat het aantal thema's en activiteiten te sterk uitwaaiert. In alle
gevallen dient concrete actie voorop te staan.
HLG Greenport Holland: private organisatie
De HLG Greenport Holland is een private organisatie met een structureel en kleinschalig karakter. Aan
het hoofd van de HLG Greenport Holland staat een Chief Executive Officer (CEO), die tevens het
nationale boegbeeld en de internationale ambassadeur is van het Nederlandse tuinbouwcluster. Gezien
de aard en omvang van de taken van de HLG Greenport Holland vereist dit een forse tijdsinzet van de
29
CEO (een CEO is immers een 'werkpaard' en geen ceremonieel 'figuur'). Hoewel het initiatief tot
vorming van de HLG Greenport Holland, naar de mening van de Adviesgroep, primair hoort te liggen
bij Greenport Nederland wordt met het oog op een breed draagvlak geadviseerd om bij voorkeur deze
CEO te benoemen, na overleg met andere, belangrijke stakeholders, zoals het Productschap Tuinbouw
en het Platform Tuinbouw van VNO-NCW. Daarnaast is het advies om bij de benoeming van de overige
leden van de HLG Greenport Holland, te streven naar vertegenwoordiging van de dragende partijen van
de hiervoor genoemde organisaties, in de vorm van 'personele unies'. Daarbij dient men rekening te
houden met een evenwichtige vertegenwoordiging van de verschillende subsectoren.
In verband met scheiding van taken en verantwoordelijkheden kunnen de leden van de HLG Greenport
Holland geen deel uitmaken van de Stuur- en of Managementgroep van Greenport Nederland. In het
verlengde hiervan is niet verstandig wanneer de rijksoverheid in de toekomst blijft participeren in
Greenport Nederland. Immers de HLG Greenport Holland is in dit model aanspreekpunt voor en
onderhandelingspartner van de rijksoverheid. Volgens de Adviesgroep is het eveneens zuiverder
wanneer op termijn decentrale overheden (provincies en gemeenten) niet langer zitting hebben in
Greenport Nederland en in regionale greenportorganisaties.
Anderzijds constateert de Adviesgroep dat juist door deze nauwe samenwerking tussen overheid en
bedrijfsleven in de regio de laatste jaren veel energie is gegenereerd en belangrijke stappen zijn gezet.
Daarom dienen deze regionale initiatieven gekoesterd te worden vanuit een regionale
verantwoordelijkheid. Overigens meent de Adviesgroep dat 'the lead' bij deze regionale
samenwerkingsverbanden bij de private partijen dient te liggen.
Financiering HLG Greenport Holland vooral via private middelen
De HLG Greenport Holland heeft een privaat karakter. In lijn daarmee dienen de financiële middelen
van de HLG Greenport Holland vooral door het tuinbouwbedrijfsleven zelf opgebracht te worden. De
'organisatiekosten' van de High Level Group (personeels- en huisvestingskosten) dienen grotendeels
door het tuinbouwcluster gefinancierd te worden. Daarbij gaat de voorkeur uit naar een vaste
financiering voor minimaal de komende vijf jaar, waarbij financiering via het Productschap Tuinbouw
het meest voor de hand ligt.
Voor de concrete, uitvoerende taskforce-activiteiten is een financieringstructuur op programmabasis,
denkbaar waarbij sprake is van cofinanciering door overheid en bedrijfsleven. Hierbij kan men denken
aan concrete koppeling en bundeling van financiële middelen van de rijksoverheid voor de
kennisinstellingen en financiële middelen van het Productschap Tuinbouw aan bepaalde speerpunten
van de HLG Greenport Holland. Alliantievorming is hier het devies.
Oproep aan Rijk om HLG Greenport Holland te erkennen als strategische partner
De Adviesgroep beoogt met dit governancemodel eveneens de bestuurlijke fragmentatie te verminderen.
Deze bestuurlijke fragmentatie hindert namelijk het tuinbouwcluster om te komen tot eenduidige
afspraken met de overheid. De Adviesgroep roept het Rijk op om de HLG Greenport Holland als
strategische partner te erkennen en als zodanig te behandelen. In lijn daarmee wordt geadviseerd om
regulier strategische overlegmomenten tussen het Rijk en de HLG Greenport Holland te organiseren.
Hiermee krijgt de HLG Greenport Holland op dit punt een centrale, strategische statuur die overeenkomt
met die van de beide nationale mainports. Daarnaast pleit de Adviesgroep voor meer coherent beleid in
de kolom (rijk - provincie - gemeente) vooral op het terrein van ruimtelijke ordening, waar decentrale
overheden een grote rol hebben en regionale belangen kunnen afwijken van nationale belangen.
De beleidsprioriteiten voor de overheid ten aanzien van het tuinbouwcluster sluiten nauw aan op zowel
de korte-termijn speerpunten als op de lange-termijn aandachtspunten. Zij betreffen concreet: zorg
dragen voor verankering van de ruimtelijke strategie inclusief infrastructurele voorzieningen, faciliteren
van de internationaliseringsstrategie, financiële ondersteuning en sturing van kennisontwikkeling en
innovatie, en het stimuleren van duurzame productie- en distributiewijzen voor tuinbouwproducten.
30
31
Slotwoord
Het geheel overziende, is de Adviesgroep van mening dat het tuinbouwcluster van onschatbare waarde
is voor de Nederlandse economie. Ondanks de huidige bedreigingen en de toekomstige uitdagingen, zijn
er onvoorstelbare ontwikkelingsmogelijkheden voor de periode 2010-2040. Daarbij worden de kracht en
het ontwikkelingspotentieel van het Nederlandse tuinbouwcluster bepaald door een scala aan factoren,
die onderling nauw met elkaar zijn verbonden. Dit geldt zeker voor de vijf centrale thema's uit de
adviesaanvraag, namelijk regionale samenhang, interne samenhang, ruimtebehoefte (met name van de
primaire sector), verduurzaming en governancestructuur van het tuinbouwcluster. De Adviesgroep heeft
in dit rapport thema-specifieke oplossingsrichtingen aangereikt en concrete aanbevelingen gedaan. Met
het oog op de concrete uitwerking en realisatie daarvan is een strategische samenhang en prioritering
voorzien.
Met het vizier gericht op 2040 zijn door de Adviesgroep een vijftal speerpunten benoemd. In de eerste
plaats is dit krachtenbundeling in een slagvaardige High Level Group Greenport Tuinbouw. Deze HLG
Greenport Tuinbouw dient de volgende twee speerpunten als eerste op te pakken: 1) versterking en
ruimtelijke verankering van het netwerk van kernclusters en satellietlocaties en 2) het ontwikkelen van
een proactieve internationaliseringsstrategie. Twee meer strategische lange termijn aandachtspunten
voor deze HLG Greenport Holland zijn: 1) een integrale duurzame productie- en distributiewijze en 2)
een stevig en toegankelijk kennis- en innovatienetwerk.
Tezamen vormen bovenstaande vijf speerpunten van de Adviesgroep de bouwstenen voor een
toekomststrategie voor Greenport Holland. Nu is het aan het tuinbouwcluster zelf om deze strategie
verder te ontwikkelen en te implementeren. Daarbij is voor de Rijksoverheid en decentrale overheden
een belangrijke taak weggelegd bij de ontwikkeling van op de tuinbouw toegesneden ruimtelijke
structuurvisies en de daarbij behorende regionale ontwikkelingsplannen. Met betrekking tot de overige
speerpunten heeft de overheid een meer stimulerende en faciliterende rol.
Wanneer actie uitblijft, is het risico van afbraak en erosie van het cluster aanwezig en bestaat het gevaar
dat het Nederlandse tuinbouwcluster internationaal snel terrein verliest. De concurrentie zit immers niet
stil, volgt de ontwikkelingen op de voet en is per saldo bezig met een inhaalslag. Bovendien dreigt het
maatschappelijk draagvlak, vanwege een aantal hiervoor benoemde probleempunten, af te brokkelen.
Dit betekent dat een inspanningsverplichting van alle betrokken partijen wordt vereist! Wanneer alle
betrokkenen de handen ineen slaan, dan lonkt er een wenkend perspectief voor een internationaal vitaal
tuinbouwcluster in 2040.
32
Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit