Wijziging van de Algemene Ouderdomswet teneinde een korting te kunnen toepassen op de toeslag
voor de echtgenoot die jonger is dan 65 jaar
Allen die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:
Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat het in het licht van de economische omstandigheden
wenselijk is om een korting op de toeslag voor de echtgenoot die jonger is dan 65 jaar toe te
passen;
Zo is het dat Wij, de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben
goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:
Artikel I
De Algemene Ouderdomswet wordt als volgt gewijzigd:
A
Artikel 10 wordt als volgt gewijzigd:
1. Het derde lid vervalt onder vernummering van het vierde tot derde lid.
2. In het derde lid (nieuw) wordt "en 11" vervangen door: 11 en 12.
B
Artikel 12 komt te luiden:
Artikel 12
1. Op de bruto-toeslag, vastgesteld op grond van artikel 10 en, indien van toepassing, na toepassing
van artikel 13, tweede lid, wordt een korting toegepast tot 8% voor zover de toeslag samen met het
gezamenlijke inkomen uit of in verband met arbeid in het bedrijfs- en beroepsleven van de gehuwde
pensioengerechtigde en diens echtgenoot vermeerderd met het op grond van de artikelen 9, zesde
lid, onderdeel b en 13, eerste lid, vastgestelde bruto-ouderdomspensioen door de toepassing van de
korting niet minder dan 110 % van het bruto-minimumloon bedraagt.
2. De met toepassing van artikel 10, tweede lid, of artikel 13, tweede lid, of het eerste lid berekende
niet-volledige bruto-toeslag wordt voor toepassing van artikel 29, tweede lid, aanhef en onderdeel
b, uitgedrukt in een percentage van de volledige bruto-toeslag. Dit percentage wordt rekenkundig
afgerond op een veelvoud van éénhonderdste.
3. Dit artikel is van overeenkomstige toepassing op de pensioengerechtigde, bedoeld in artikel II
van de Wet van 23 oktober 1993 tot wijziging van de Algemene Ouderdomswet (wijziging in de
verhouding van ouderdomspensioen en toeslag) (Stb. 592). Ten aanzien van die
pensioengerechtigden dient:
a. artikel 10, vierde lid, zoals dat luidde voor de datum van inwerkingtreding van die wet, te worden
gelezen alsof "en 11" is vervangen door "11 en 12"; en
b. artikel 29, tweede lid, zoals dat luidde voor de datum van inwerkingtreding van die wet, te
worden gelezen alsof "met toepassing van artikel 10, tweede lid," is vervangen door "met
toepassing van artikel 10, tweede lid, of artikel 13, tweede lid, of artikel 12, eerste lid," en "de in
artikel 10, derde lid, bedoelde percenten" is vervangen door "de in artikel 12, tweede lid, bedoelde
percenten".
C
Artikel 29 wordt als volgt gewijzigd:
1. Het tweede lid, onderdeel b, komt te luiden:
b. aan wie een niet-volledige toeslag is toegekend met toepassing van artikel 10, tweede lid, artikel
13, tweede lid, of artikel 12, eerste lid, is gelijk aan de bruto-vakantie-uitkering, bedoeld in het
eerste lid, onderdeel c, vermeerderd met de met behulp van de in artikel 12, tweede lid, bedoelde
percenten over het verschil tussen de vastgestelde bruto-vakantie-uitkering, bedoeld in onderdeel a
en de vastgestelde bruto-vakantie-uitkering, bedoeld in het eerste lid, onderdeel c.
2. Het vierde lid komt te luiden:
4. In de gevallen, dat op het ouderdomspensioen, vastgesteld op grond van artikel 9, met
toepassing van artikel 13, eerste lid, een korting wordt toegepast, wordt op de, op grond van het
eerste en derde lid, vastgestelde bruto-vakantie-uitkering, een evenredige korting toegepast.
Artikel II
Deze wet treedt in werking op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip.
Lasten en bevelen dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst en dat alle ministeries,
autoriteiten, colleges en ambtenaren wie zulks aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand
zullen houden.
De Minister van Sociale Zaken
en Werkgelegenheid,
J.P.H. Donner
2
Memorie van toelichting
Algemeen deel
1. Inleiding
Met onderhavig wetsvoorstel wordt de partnertoeslag op grond van de Algemene Ouderdomswet (AOW) vanaf
2011 met 8% gekort, zowel voor nieuwe alsook voor lopende rechten. De maatregel heeft zodoende onmiddellijke
werking. De regering is van mening dat deze maatregel aansluit bij de huidige economische en maatschappelijke
omstandigheden. Huishoudens met een beperkt inkomen zullen van de korting worden uitgezonderd.
2. Achtergrond
De hoogte van de AOW-uitkering is gerelateerd aan de huishoudsituatie van de gepensioneerde. Een gehuwde
AOW-gerechtigde ontvangt 50% van het netto-minimumloon per maand als netto-ouderdomspensioen. Als beide
partners 65 jaar of ouder zijn ontvangen zij dus samen 100%. Zolang één van de partners nog geen 65 jaar is,
bestaat er recht op een partnertoeslag van maximaal 50% van het nettominimumloon. De uiteindelijke hoogte van
de partnertoeslag is afhankelijk van de inkomsten van de jongere partner; inkomsten uit arbeid worden voor een
deel op de toeslag in mindering gebracht, inkomsten in verband met arbeid worden volledig gekort.
Vanwege demografische ontwikkelingen is het aantal AOW-gerechtigden met een partner jonger dan 65 jaar de
afgelopen jaren toegenomen. De verwachting is dat dit aantal de komende jaren nog verder zal stijgen. Omdat ook
de arbeidsparticipatie toeneemt, blijkt het aandeel AOW'ers met jongere partner die een (inkomensafhankelijke)
partnertoeslag ontvangen juist af te nemen.
Ontwikkeling in het aandeel AOW'ers met jongere partner die toeslag ontvangen
100%
80%
60% % volledige toeslag
% gekorte toeslag
% geen toeslag
40%
20%
0%
1998 1999 2000 2001 2002 2003 2004 2005 2006 2007 2008 2009
De achtergrond van de voorgestelde maatregel is voornamelijk budgettair van aard. De maatregel dient te worden
bezien in het licht van de brede houdbaarheidsproblematiek die voor een belangrijk deel samenhangt met
kostenstijgingen vanwege de vergrijzing.
In de beleidsagenda van de SZW-begroting 20101 is aangegeven dat er reeds voor de korte termijn een
herschikking op de begroting nodig is, enerzijds vanwege een aanvullend beleidspakket ter stimulering van de
economie en anderzijds als gevolg van enkele uitvoeringstegenvallers. Bij de stimuleringsmaatregelen moet
bijvoorbeeld gedacht worden aan de deeltijd-WW, bij de overige tegenvallers ondermeer aan de hogere AOW-
uitgaven vanwege de gestegen levensverwachting. Bewindslieden dienen tegenvallers op de eigen begroting op te
lossen.
1 Kamerstuk 32 123 XV
3
Het is daarom niet de vraag of, maar veel meer hoe de tekorten op de begroting opgelost zullen worden. Wel zal
bij iedere maatregel zorgvuldig moeten worden gekeken naar de maatvoering en zullen ongewenste
maatschappelijke effecten zoveel mogelijk moeten worden vermeden.
3. Voorgeschiedenis
Met ingang van 1 januari 2015 wordt de AOW-partnertoeslag voor nieuwe AOW-gerechtigden afgeschaft. Deze
maatregel is reeds met ingang van 1 januari 1996 in de AOW opgenomen. De achterliggende gedachten bij deze
maatregel waren de voortschrijdende individualisering in de samenleving die ook in de sociale zekerheid zijn
weerslag vindt, de ontwikkelingen ten aanzien van de emancipatie van vrouwen en de toename van de betekenis
van het aanvullende pensioen voor de aankomende generaties AOW-gerechtigden.
In de beleidsagenda van de SZW-begroting 2010 worden per 2011 maatregelen ten aanzien van de partnertoeslag
aangekondigd, vooruitlopend op de algemene afschaffing vanaf 2015. Het voornemen in de begroting was om de
partnertoeslag voor alle AOW'ers met een gezamenlijke bruto jaarinkomen boven 20.000 met 6% te korten en
om de gehele toeslag vervroegd af te schaffen voor nieuwe AOW'ers met partners die minimaal 10 jaar jonger zijn.
Naar aanleiding van discussie met de Tweede Kamer tijdens de begrotingsbehandeling, waarin de Kamer aangaf de
periode tussen aankondiging en inwerkingtreding erg kort te vinden en vanwege het beperkte draagvlak in de
samenleving voor de vervroegde afschaffing, heeft de toenmalige Staatssecretaris van Sociale Zaken en
Werkgelegenheid de Tweede Kamer per brief op 16 februari 2010 laten weten deze maatregel niet ten uitvoer te
brengen2. In dezelfde brief wordt tevens aangekondigd dat de generieke korting vanaf 2011 geen 6% maar 8% zal
bedragen. Met deze verhoging van de generieke korting wordt het budgettaire tekort dat ontstaat vanwege het
niet ten uitvoer brengen van de vervroegde afschaffing voor AOW'ers met minimaal 10 jaar jongere partners
beperkt. Een generieke korting is vanuit het oogpunt van subsidiariteit ook beter te verdedigen dan het volledig
afschaffen van de toeslag voor een kleine deelpopulatie.
4. Vormgeving en keuzes met betrekking tot het wetsvoorstel
De regering acht deze maatregel passend en proportioneel. Omdat de regering tevens van mening is dat de
maatregel niet onevenwichtig dient neer te slaan bij de huishoudens die het sterkst afhankelijk zijn van de
partnertoeslag introduceert zij de toets op het gezamenlijke inkomen, zodat de lagere inkomens (deels) ontzien
worden.
Alle AOW'ers die vanaf 1 januari 2011 recht hebben dan wel recht krijgen op een partnertoeslag voor de jongere
partner, zullen vanaf deze datum te maken krijgen met een korting van maximaal 8% op de toeslag. Dit geldt dus
ook voor de populatie die nog onder het regime van vóór 1 februari 1994 valt, toen het AOW-pensioen en de
partnertoeslag nog in de verhouding van 70%-30% stonden. AOW'ers met een jongere partner die gezamenlijk
een laag inkomen hebben, worden ontzien zodat deze maatregel niet zal leiden tot een beroep op de (aanvullende)
bijstand.
De hoofdregel is een generieke korting van 8%. Maar dit geldt niet voor lagere inkomens, de exacte korting wordt
namelijk afhankelijk gesteld van het gezamenlijke inkomen. Indien het gezamenlijke inkomen onder de 110% van
het wettelijk minimumloon (WML) ligt, dan wordt de partnertoeslag niet gekort. Verder is de maatregel zodanig
vormgegeven, dat de hoogte van de korting nooit zal leiden tot een inkomensdaling tot onder het niveau van
110% WML. Dit betekent dat huishoudens met een gezamenlijk inkomen dat net boven deze inkomensgrens ligt,
gekort worden tot deze grens. In dergelijke gevallen zal de korting zodoende lager dan 8% uitvallen.
Door de introductie van een toets op het gezamenlijk inkomen zal, in tegenstelling tot de huidige situatie, ook de
hoogte van het inkomen van de AOW'er zelf van invloed kunnen zijn op de uiteindelijk te ontvangen AOW-
partnertoeslag. Dit is een nieuw element binnen de systematiek van de AOW(-partnertoeslag). De regering is zich
ervan bewust dat dit wellicht niet ten goede komt aan de eenvoud van de AOW. Maar aangezien de regering er
sterk aan hecht dat de maatregel niet onevenwichtig neerslaat bij de huishoudens die het sterkst afhankelijk zijn
van de partnertoeslag, acht zij deze beperkte uitbreiding verantwoord.
De grens van 110% WML sluit aan bij de in de beleidsagenda van de SZW-begroting 2010 en in de brief van de
toenmalige Staatssecretaris aangekondigde inkomensgrens van 20.000,-. Dankzij deze grens worden de lagere
inkomens in het algemeen ontzien en ontstaat er geen extra beroep op de (aanvullende) bijstand, terwijl door het
vastleggen van een grens die 10%-punt boven WML ligt, tevens voorkomen wordt dat een klein aanvullend
2 Kamerstukken II 2009/10, 29389, nr. 25.
4
pensioen door de korting volledig wordt teniet gedaan. Door deze grens in de wet vast te leggen als percentage
van het WML `beweegt' de grens automatisch mee met de ontwikkeling in het minimumloon, zoals de jaarlijkse
indexering.
5. Financiële gevolgen
Gemiddeld ontvangt een AOW'er met partnertoeslag ongeveer 6400 bruto per jaar bovenop zijn AOW-pensioen.
Een korting van 8% op deze toeslag houdt in dat een huishouden ongeveer 500 per jaar minder zal ontvangen.
Voor huishoudens met beperkte extra inkomsten bovenop de AOW, die net boven de inkomensgrens van 110%
WML zitten betekent dit een inkomensdaling van maximaal 3%. Bij toenemende aanvullende inkomsten neemt het
procentuele inkomenseffect van de korting af. Aangezien de meeste mensen beschikken over aanvullende
inkomsten (driekwart van de huidige 65-plusser heeft aanvullend pensioen) zal het inkomenseffect over het
algemeen een stuk geringer zijn.
In 2011 verstrekt de Sociale Verzekeringsbank (SVB) ongeveer 200.000 toeslagen aan AOW'ers met een partner
jonger dan 65; tot en met 2014 loopt dit aantal op tot ongeveer 225.000. Daarna zal het aantal huishoudens met
een partnertoeslag slinken, omdat deze per 2015 voor nieuwe gevallen is afgeschaft. Dit betekent dat de
opbrengst van de maatregel na 2015 zal dalen.
De maatregel levert 105 miljoen op in 2011. Dit loopt op tot 118 miljoen in 2014 en neemt daarna af.
2010 2011 2012 2013 2014 2015
Uitkeringslasten 0 -105 -110 -114 -118 -92
Uitvoeringskosten 3 1 1 1 1 1
De uitvoeringskosten van dit voorstel bestaan uit initiële en structurele kosten. Het gaat hierbij voornamelijk om
het opleiden van personeel, het verwerken van inkomensopgaven en de extra kosten als gevolg van bezwaar en
beroep. De omvang van de eenmalige extra uitvoeringskosten in 2010 bedragen 3 mln, terwijl de
uitvoeringskosten in de periode 2011-2014 met 1 mln toenemen. Vanaf 2014 nemen de uitvoeringskosten af. Dit
omdat de extra uitvoeringkosten vanwege de aanvragen na 2014 vervallen, als gevolg van de afschaffing van de
partnertoeslag per 1-1-2015.
De administratie lasten voor burgers nemen met dit voorstel marginaal toe; in 2010 bestaat een eenmalige last
van 50.000 uur en 40.000, vanaf 2011 gaat het om 8.000 uur en 4.000. Voor het grootste deel gaat het
daarbij om de extra lasten voor het melden van inkomensgegevens aan de SVB. Deze gegevens zijn noodzakelijk
bij de beoordeling of men al dan niet boven de inkomensgrens van 110% WML uitkomt.
Er zijn geen additionele administratieve lasten voor het bedrijfsleven.
6. Ontvangen commentaren
Uitvoeringstoets IWI
De Inspectie Werk en Inkomen (IWI) heeft een toets uitgebracht ten aanzien van de toezichtbaarheid van dit
wetsvoorstel. De IWI heeft in deze toets aangegeven dat in het aan haar voorgelegde wetsvoorstel onduidelijkheid
bestond over de volgorde bij de bepaling van de uiteindelijke hoogte van de partnertoeslag. Deze onduidelijkheid
zag met name op de volgorde van enerzijds de generieke korting van 8% en anderzijds de korting in verband met
niet-verzekerde jaren. Naar aanleiding van deze opmerking is de wettekst zodanig aangepast dat nu duidelijk is
dat eerst een correctie vanwege eventueel niet-verzekerde jaren plaatsvindt en daarna de generieke korting dient
te worden toegepast, met inachtneming van de inkomensgrens.
Uitvoeringstoets SVB
De SVB heeft een toets uitgebracht ten aanzien van de uitvoerbaarheid van het wetsvoorstel. De SVB geeft daarin
aan dat het voorstel uitvoerbaar is.
De SVB geeft verder aan dat de geplande invoeringsdatum van 1 januari 2011 zeer krap is, maar dat men onder
bepaalde voorwaarden wellicht toch kans ziet om invoering vanaf deze datum te kunnen realiseren.
5
Toets op administratieve lasten Actal
Het Adviescollege toetsing administratieve lasten (Actal) heeft geadviseerd om in de toelichting bij het
wetsvoorstel aan te geven welke alternatieven met minder administratieve lasten voor burgers zijn overwogen. De
extra lasten hangen grotendeels samen met het melden van inkomensgegevens door burgers aan de SVB,
noodzakelijk bij de beoordeling of men al dan niet boven de inkomensgrens van 110% WML uitkomt. Bezien is of
deze gegevens op een alternatieve wijze verkregen kunnen worden om zo te voorkomen dat de administratieve
lasten voor burgers toenemen. Aangezien dit niet het geval is en de regering er sterk aan hecht dat de maatregel
niet onevenwichtig neerslaat bij de huishoudens die het sterkst afhankelijk zijn van de partnertoeslag, zijn deze
extra administratieve lasten voor burgers onvermijdelijk. Overigens gaat het slechts om een tijdelijk effect op de
administratieve lasten, aangezien de partnertoeslag vanaf 2015 voor nieuwe gevallen wordt afgeschaft.
Artikelsgewijs
Artikel I, onderdeel A
In dit onderdeel wordt geregeld dat ook voor het vaststellen van het gezamenlijke inkomen van de gehuwde
pensioengerechtigde en diens echtgenoot uit of in verband met arbeid nadere regels kunnen worden gesteld bij
ministeriële regeling alsmede de periode waarop de vaststelling betrekking heeft.
Artikel I, onderdeel B
In het voorgestelde nieuwe artikel 12 wordt geregeld dat op de partnertoeslag, zoals op grond van artikel 10 en
eventueel op grond van artikel 13, tweede lid, is vastgesteld, 8% in mindering wordt gebracht voor zover het
gezamenlijke inkomen van beide partners vermeerderd met het ouderdomspensioen van de gehuwde
pensioengerechtigde door deze korting niet minder dan 110 % van het wettelijk minimumloon bedraagt. Indien het
gezamenlijke inkomen samen met het voornoemde ouderdomspensioen door toepassing van de korting wel onder
de grens van 110 % van het wettelijk minimumloon uit zou komen dan wordt er slechts gekort tot deze grens.
Verder wordt in het tweede lid geregeld dat de uiteindelijke hoogte van de toeslag wordt uitgedrukt in een
percentage van de volledige bruto toeslag ten behoeve van het berekenen van de vakantie-uitkering.
Met de eerste zin van het derde lid wordt geregeld dat deze kortingssystematiek eveneens van toepassing is op
pensioengerechtigden die op grond van artikel II van de Wet van 23 oktober 1993 tot wijziging van de Algemene
Ouderdomswet (wijziging in de verhouding van ouderdomspensioen en toeslag) (Stb. 592) onder het regime vallen
van vóór 1 februari 1994. Het gaat hier om pensioengerechtigden met een AOW-pensioen en toeslag in de
verhouding 70%-30%. Met de tweede zin wordt geregeld dat op deze pensioengerechtigden artikel I, onderdelen
A, onder 2, en C, van dit wetsvoorstel van overeenkomstige toepassing is.
Artikel I, onderdeel C
Het tweede lid van artikel 29, onderdeel b, wordt in overeenstemming gebracht met de wijzing van artikel 10 en
het nieuwe artikel 12.
Aangezien de korting op de toeslag vanwege niet verzekerde-jaren reeds is verdisconteerd in het percentage dat
op grond van het nieuwe artikel 12, tweede lid, wordt vastgesteld, dient artikel 29, vierde lid, alleen nog
betrekking te hebben op de korting vanwege niet-verzekerde jaren van de pensioengerechtigde zelf.
De minister van Sociale Zaken
en Werkgelegenheid,
(J.P.H. Donner)
6
Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid