Rijksoverheid
Toespraak minister Hirsch Ballin tijdens symposium De goede arbiter
Toespraak | 15-06-2010
Dames en heren,
Het doet mij genoegen vandaag hier te zijn bij dit symposium ter
gelegenheid van het afscheid van Albert Jan van den Berg als voorzitter
van het Nederlands Arbitrage Instituut.
Ik was reeds eerder op dit schip, namelijk in 1962, toen ik met de ss
Rotterdam na familiebezoek in de VS van New York naar Rotterdam ben
gereisd.
Op 5 maart 1965 deed de Hoge Raad uitspraak in een geschil tussen de
Ontvanger der directe belastingen en de NV Mailschip Rotterdam. Het
geschil betrof de vraag of een lening voor de kosten van de bouw van de
"Rotterdam" te beschouwen viel als een hypothecair krediet, dan wel als
een gewone geldlening. In dat laatste geval moest zegelrecht worden
betaald, een aanzienlijk bedrag, waarmee in de kostprijsraming geen
rekening was gehouden. Volgens de Hoge Raad vervulde de zekerheid voor
de lening van het nog te bouwen schip de normale in het
maatschappelijke verkeer gebruikelijke functie van een hypothecaire
lening. Er was daarmee geen zegelrecht verschuldigd. Dit schitterend
gerestaureerde schip bood dus al zekerheid toen het werd gebouwd.
Zoiets vergt vertrouwen in de toekomst: vertrouwen dat er een solide
schip komt, dat tot zekerheid zal strekken.
Het handelsverkeer kan niet zonder vertrouwen in de toekomst. Arbiters
realiseren zich dit als geen ander. De keus voor arbitrage wordt dan
ook niet uitsluitend bepaald door het technische karakter van het
geschil, dat een neutrale (scheids)rechter met een bijzondere
praktijkdeskundigheid vergt. Minstens zo belangrijk is dat partijen er
samen uit willen komen, een zekere vertrouwelijkheid willen betrachten,
en hun handelsrelatie willen bestendigen. Arbitrage veronderstelt dus
een zekere mate van redelijkheid bij de partijen. In die zin is
arbitrage misschien wel "mediation avant la lettre". De arbiter kan
zijn werk doen omdat partijen het geschil niet willen laten escaleren,
maar een oplossing beogen, en op voorhand bereid zijn om zich neer te
leggen bij het scheidsrechterlijk oordeel. We zien dit terug in de
wetstekst. Als partijen niet uitdrukkelijk de mogelijkheid van hoger
beroep hebben bedongen, dan is er (volgens artikel 1050 Wetboek van
Burgerlijke Rechtsvordering) geen appèl. De Uncitral Modelwet Arbitrage
kent het arbitraal appèl niet. Partijen die voor arbitrage kiezen
willen een praktische en deskundige oplossing, geen lange procedure. En
ze leggen zich neer bij de beslissing van de arbiter. Daarin
weerspiegelt zich de gerichtheid op continuering van de relatie. Dat
ontbreekt vaak bij de geschillenbeslechting ten overstaan van de
"gewone" rechter. Partijen moeten met elkaar door, en dat helpt om het
probleem op te lossen.
Dat is ook de reden dat we bijvoorbeeld mediation zo nadrukkelijk onder
de hebben gebracht de afgelopen jaren.
En wat maakt iemand tot een goed arbiter ? Want daar gaat het vandaag
om - er staan twee punten op de agenda: de goede arbiter en het
afscheid van de heer professor Albert Jan van den Berg als voorzitter
van het Nederlands Arbitrage Instituut. Ik vraag me even af waarom deze
beide agendapunten niet tot één punt konden samensmelten. Van de
opvolgend NAI-voorzitter de heer René van Rooij begreep ik immers dat
de scheidend voorzitter onlangs is gekozen tot "The best arbitrator in
the world"! Maar wie ben ik om de agenda van vandaag van commentaar te
voorzien.
Voorzitter van de civiele kamer van de Hoge Raad van het arrest over de
bouw van de Rotterdam waarmee ik begon,was mr. J.G. Wiarda. Ik herinner
u er aan dat Wiarda zijn `Drie typen van rechtsvinding' (1972) blijkens
de ondertitel geschreven heeft voor zowel rechters als spreekbuis der
wet, voor rechters als wetvertolkers en voor rechters als `goede
mannen' oordelend naar billijkheid. Arbiters zullen voortdurend dat
derde spoor voor ogen moeten houden.
Het scheidsgerecht komt tot zijn beslissing, aldus de wetstekst van
artikel 1054 lid 3 Rv, "als goede mannen naar billijkheid". Het woord
"als" betekent in deze context niet "alsof"- zoals in de frase "vermomd
als heer", als waren zij goede mannen. Nee, het duidt een houding en
een werkwijze aan. Arbiters zijn in zkere zin rechters zonder toga en
komen tot hun oordeel - u zult begrijpen dat ik dit met enige aarzeling
uitspreek - in beginsel ook zonder gebondenheid aan het geschreven
recht. De arbiter beslist als een goede man naar billijkheid, "ex aequo
et bono", tenzij - zo voegt artikel 45 van het NAI Arbitragereglement
2010 daaraan toe - partijen het scheidsgerecht bij overeenkomst
opdracht hebben gegeven te beslissen naar de regelen des rechts. Dat
suggereert een tegenstelling tussen de billijkheid enerzijds en de
rechtsregel anderzijds. Daarover zouden we een afzonderlijke middag van
gedachten kunnen wisselen - wat mij betreft weer hier aan boord.
Waar het echter om gaat is dat in een arbitragegeschil voor de arbiter
de rechtsregel als zodanig niet leidend behoeft te zijn bij de
oordeelsvorming. Partijen kunnen zelfs overeenkomen dat de arbiter niet
volgens het recht van een bepaald land beslist, doch volgens de "Lex
Mercatoria": internationaal aanvaarde handelsgebruiken en algemene
supranationale rechtsbeginselen. De goede arbiter is dus waarlijk "een
man (of vrouw) van de wereld" en heeft in feite welhaast onbegrensde
mogelijkheden - niet begrensd door het positieve recht of het
toepasselijke nationale recht - om tot een voor partijen bevredigende
oplossing te komen. Deze constatering misstaat niet aan boord van een
schip van de Holland Amerika Lijn, waarmee velen vertrokken - in de
hoop op een betere toekomst - naar het land van de onbegrensde
mogelijkheden. Toegegeven, het is gewaagd om het oude conflictueuze
Europa te vergelijken met de klassieke rechtspraak en de VS als
emigratiebestemming met arbitrage. Laat ik het erop houden dat het
instituut van de arbitrage bewezen heeft een waardevolle aanvulling te
zijn op de "gewone" geschillenbeslechting.
Mijnheer Van den Berg, men zegt wel eens: men kan niet met twee voeten
tegelijk schoppen. Deze zegswijze lijkt niet voor u te gelden. U heeft
zich in de zeven jaar dat U voorzitter bent geweest op buitengewone
wijze ingezet voor het Nederlands Arbitrage Instituut en voor de
kwaliteit van de arbitrage in het algemeen. U deed dit met veel
enthousiasme, inzet en doortastendheid, zowel in de hoedanigheid van
advocaat als in de hoedanigheid van hoogleraar in het arbitragerecht
aan de Erasmus Universiteit, en u wist de werkzaamheden te verrijken
met vele internationale contacten. Naar analogie van het bekende - en
in Rotterdam niet ongewone - fenomeen `seawater runs in my blood' geldt
dus voor u dat arbitrage in het bloed zit.
We hadden het al even over de tekst van de Arbitragewet, die uit 1986
dateert. U weet: Wetgeving is ieders zaak, maar niet ieders werk.
Minister Van Agt heeft wetgevers eens `zwoegers in het vooronder'
genoemd. Daarbij had hij natuurlijk niet dit fraaie schip op het oog,
maar hij bedoelde het in overdrachtelijke zin. Albert Jan van den Berg
is ook zo'n zwoeger in het vooronder. Want in een speciaal nummer van
het Tijdschrift voor Arbitrage 2005 heeft professor Van den Berg als
voorzitter van een werkgroep uitgebreide voorstellen gedaan voor de
herziening van de arbitrageregels in Boek 4 van het Wetboek van
Burgerlijke Rechtsvordering. Het resultaat: een indrukwekkend advies
van 180 pagina's, dat nog steeds actueel is en dat onze aandacht
verdient. Op zichzelf genomen voldoen de huidige arbitrageregels. Dat
moet ook, want een goed stelsel van arbitrage is van belang voor een
goed investeringsklimaat. In de afgelopen bijna 25 jaar is gebleken dat
de rechtspraak en de scheidsgerechten ermee uit de voeten kunnen.
Niettemin blijft het Voorontwerp Van den Berg - zo mogen we dat wel
noemen - op de agenda staan. Sterker nog: bij nadere overweging ben ik
tot de conclusie gekomen dat dit voorontwerp het verdient om
daadwerkelijk ter hand te worden genomen. Dit is geen loze belofte, ik
ben voornemens dit zelf in gang te zetten en heb hierover reeds
gesproken met de betrokken ambtenaren van het ministerie van Justitie.
Want het belang van arbitrage voor de Nederlandse economie is evident.
Ik dank U allen voor Uw aandacht, ik dank Albert Jan van den Berg in
het bijzonder voor al zijn inspanningen en ik wens U van harte een
vruchtbaar symposium toe.