Europees Hof v Justitie


Hof van Justitie van de Europese Unie PERSCOMMUNIQUÉ nr. 57/10 Luxemburg, 17 juni 2010

Arrest in zaak C-31/09 Pers en Voorlichting Nawras Bolbol / Bevándorlási és Állampolgársági Hivatal

Een ontheemde Palestijn geniet de bescherming en bijstand van het Nations Relief and Works Agency for Palestine Refugees in the Near East alleen wanneer hij deze daadwerkelijk heeft ingeroepen

De Verenigde Naties hebben het United Nations Relief and Works Agency for Palestine Refugees in the Near East (UNRWA; Organisatie van de Verenigde Naties voor hulp aan de Palestijnse vluchtelingen in het Nabije Oosten) opgericht teneinde hulp en bijstand te verlenen aan de ontheemde Palestijnen in Libanon, Syrië, Jordanië, de Westelijke Jordaanoever en de Gazastrook. De diensten van het UNRWA zijn in beginsel toegankelijk voor Palestijnen die in deze gebieden wonen en zowel hun huis als hun middelen van bestaan hebben verloren ten gevolge van het conflict van 1948, alsmede voor de nakomelingen van deze personen. Het verdrag van Genève1 omschrijft wie, en in welke omstandigheden, als vluchteling moet worden erkend. In de context van de Europese Unie zijn de uit het verdrag voortvloeiende verplichtingen opgenomen in richtlijn 2004/832.
Volgens het verdrag geldt als ,,vluchteling" elke persoon die uit gegronde vrees voor vervolging wegens zijn ras, godsdienst, nationaliteit, het behoren tot een bepaalde sociale groep of zijn politieke overtuiging, zich bevindt buiten het land waarvan hij de nationaliteit bezit, en die de bescherming van dat land niet kan of, uit hoofde van bovenbedoelde vrees, niet wil inroepen, of die, indien hij geen nationaliteit bezit en verblijft buiten het land waar hij vroeger zijn gewone verblijfplaats had, daarheen niet kan of, uit hoofde van bovenbedoelde vrees, niet wil terugkeren. Niettemin bepaalt het verdrag dat de bepalingen ervan niet van toepassing zijn op personen die thans bescherming of bijstand genieten van andere organen of instellingen van de Verenigde Naties dan de Hoge Commissaris van de Verenigde Naties voor de Vluchtelingen (HCR), zoals het UNRWA. Wanneer echter deze bescherming of bijstand om welke redenen ook is opgehouden, zonder dat de positie van zodanige personen definitief geregeld is, zullen deze personen van rechtswege onder dit verdrag vallen.
In 2007 is Nawras Bolbol, een Palestijnse staatloze, komend uit de Gazastrook, samen met haar echtgenoot met een visum in Hongarije aangekomen. Zij heeft bij de Hongaarse immigratiedienst een asielaanvraag ingediend omdat zij niet naar de Gazastrook wenst terug te keren vanwege de onveilige situatie daar door de dagelijkse confrontaties tussen Fatah en Hamás. Bolbol heeft de bescherming en bijstand van het UNRWA niet ingeroepen toen zij zich nog in de Gazastrook bevond, maar betoogt dat zij vanwege haar familiebanden wel in aanmerking kwam voor die bescherming en bijstand. Zij meent als Palestijnse die verblijft buiten het gebied waar het UNRWA actief is, aanspraak te hebben op onvoorwaardelijke erkenning als vluchteling. De Hongaarse immigratiedienst heeft geweigerd gevolg te geven aan haar verzoek op grond dat zij haar land van herkomst niet heeft verlaten ten gevolge van vervolging wegens het behoren tot


1 Verdrag van Genève van 28 juli 1951 betreffende de status van vluchtelingen.
2 Richtlijn 2004/83/EG van de Raad van 29 april 2004 inzake minimumnormen voor de erkenning van onderdanen van derde landen en staatlozen als vluchteling of als persoon die anderszins internationale bescherming behoeft, en de inhoud van de verleende bescherming (PB L 304, blz. 12, en ­ rectificatie ­ PB 2005, L 204, blz. 24). www.curia.europa.eu




een bepaald ras of bepaalde godsdienst, om redenen van nationaliteit of om politieke redenen en dat zij er geen recht op had om automatisch als vluchteling te worden erkend. Bolbol heeft tegen deze beslissing beroep ingesteld bij de Fvárosi Bíróság (gerecht van Boedapest, Hongarije), die moet onderzoeken of de specifieke, op ontheemde Palestijnen toepasselijke regels van het verdrag jegens Bolbol kunnen worden ingeroepen. In deze context heeft de Hongaarse rechter het Hof van Justitie gevraagd of iemand de bescherming of bijstand van het UNRWA geniet enkel omdat hij recht heeft op deze bescherming of bijstand, dan wel of hij die bescherming of bijstand daadwerkelijk moet hebben ingeroepen. Het Hof brengt in herinnering dat hoewel onder ,,Palestijnse vluchteling" wordt verstaan personen die hun gewone verblijfplaats in Palestina hadden en die zowel hun huis als hun middelen van bestaan hebben verloren ten gevolge van het conflict van 1948, toch ook andere personen in aanmerking kunnen komen voor bijstand en bescherming van het UNRWA. Het Hof stelt met name vast dat ten gevolge van latere vijandelijkheden in de regio andere groepen Palestijnen ontheemd zijn geraakt en hulp van het UNRWA kunnen genieten. De specifieke, voor ontheemde Palestijnen geldende regels van het verdrag betreffen echter uitsluitend personen die thans de bescherming en bijstand van het UNRWA genieten. Bijgevolg vallen alleen personen die daadwerkelijk de door het UNRWA verstrekte hulp hebben ingeroepen, onder deze specifieke regels. Personen die louter in aanmerking konden komen voor bescherming of bijstand van deze instelling, blijven daarentegen onder de algemene regels van het verdrag vallen. Hun verzoeken om toekenning van de vluchtelingenstatus moeten individueel worden onderzocht en kunnen enkel worden ingewilligd in geval van vervolging om redenen van ras, religie, nationaliteit of om politieke redenen.
Wat de vraag betreft van het bewijs of daadwerkelijk hulp van het UNRWA is genoten, stelt het Hof vast dat hoewel registratie bij deze instelling voldoende bewijs vormt, de begunstigde moet worden toegestaan dit bewijs met elk ander middel te leveren.

NOTA BENE: De prejudiciële verwijzing biedt de rechterlijke instanties van de lidstaten de mogelijkheid, in het kader van een bij hen aanhangig geding aan het Hof vragen te stellen over de uitlegging van het recht van de Unie of over de geldigheid van een handeling van de Unie. Het Hof beslecht het nationale geding niet. De nationale rechterlijke instantie dient het geding af te doen overeenkomstig de beslissing van het Hof. Deze beslissing bindt op dezelfde wijze de andere nationale rechterlijke instanties die kennis dienen te nemen van een soortgelijk probleem.

Voor de media bestemd niet-officieel stuk, dat het Hof van Justitie niet bindt. De volledige tekst van het arrest is op de dag van de uitspraak te vinden op de website CURIA. Contactpersoon voor de pers: Stefaan Van der Jeught (+352) 4303 2170 Beelden van de uitspraak van het arrest zijn beschikbaar via "Europe by Satellite" (+32) 2 2964106

www.curia.europa.eu