Nationale Bank van Belgie
Dynamics Network ons geleerd?
Wat heeft het Wage Dynamics Network ons geleerd?
2010-06-16
Artikel gepubliceerd in het Economisch Tijdschrift van juni 2010
Perscommuniqué: printversie (pdf - 25k)
Artikel: Wat heeft het Wage Dynamics Network ons geleerd? (pdf - 2369k)
Het Wage Dynamics Network (WDN) is een tijdelijk onderzoeksnetwerk dat
actief was van 2006 tot 2009. Het werd opgericht door het Europees
Stelsel van Centrale Banken (ESCB) en bestond uit onderzoekers van de
Europese Centrale Bank en 25 nationale centrale banken, alsook uit
externe consultants. De belangrijkste doelstellingen van het netwerk
waren een beter inzicht te verwerven in de verhouding tussen lonen en
prijzen, zowel op micro- als macro-economisch vlak, alsook, meer in het
algemeen, de kenmerken in kaart te brengen van de loondynamiek en de
implicaties daarvan voor het monetair beleid.
Wat het macro-economische gedeelte van het netwerk betreft, hebben de
onderzoekers gebruik gemaakt van tijdreeksen, alsook van institutionele
gegevens voor hun analyses en om modellen te bouwen, te kalibreren
en/of te ramen. Daarnaast werd een aanzienlijk aantal micro-economische
data geanalyseerd met individuele gegevens voor de werknemers en de
werkgevers. In 2007-2008 heeft het WDN eveneens bij ongeveer 15.000
ondernemingen uit zestien landen een enquête gevoerd naar hun
loonbeleid, teneinde de bestaande statistieken aan te vullen. Als
gevolg van de crisis werd de enquête tijdens de zomer van 2009 in tien
landen herhaald bij hetzelfde staal van bedrijven. De resultaten van
het onderzoek op macro- en micro-economisch niveau zijn opvallend
gelijklopend met de lessen uit de enquête, wat kan worden
geïnterpreteerd als een waarborg voor de geloofwaardigheid.
De loonstructuur en de loonvormingsinstituties zijn relatief stabiel in
de tijd, maar verschillen tussen de landen. Ondanks die verschillen
kunnen de landen worden onderverdeeld in groepen met een vergelijkbare
mix van instituties. Over het algemeen zijn de Belgische instituties
vergelijkbaar met die van de meeste eurolanden, met dit verschil dat de
loonindexering een belangrijkere rol speelt. Tussen de sectoren bestaan
significante en persistente loonverschillen, die slechts gedeeltelijk
kunnen worden verklaard door compositie-effecten, met andere woorden
door het feit dat de lonen afhankelijk zijn van de kenmerken van de
werknemers, hun baan en hun werkgever. Dit kan erop wijzen dat, vooral
in de minder aan concurrentie onderhevige sectoren, de ondernemingen
een gedeelte van de winsten die ze danken aan hun dominante positie,
delen met hun werknemers door hogere lonen uit te betalen.
De loonrigiditeit werd vanuit verschillende invalshoeken onderzocht.
Ten eerste blijkt dat lonen minder frequent worden aangepast dan
prijzen, en vaker op vaste tijdstippen in plaats van als reactie op
veranderingen in de economische omgeving. Ten tweede zijn de
ondernemingen erg terughoudend om de lonen te verminderen, wat mogelijk
leidt tot een bevriezing van de lonen. Dit verschijnsel kwam bijzonder
sterk tot uiting tijdens de laatste economische crisis. Ten derde
spelen de lonen slechts een marginale rol in de aanpassing van de
kosten wanneer de ondernemingen door negatieve schokken worden
getroffen. Dit bleek ook het geval te zijn tijdens de afgelopen crisis.
Tot slot hebben de neerwaartse aanpassingen zelden invloed op het
basisloon, ook niet voor nieuwe werknemers, maar verlopen ze vooral via
de variabele component.
Inzake loonrigiditeit moet een onderscheid worden gemaakt tussen
nominale en reële rigiditeit. Bij nominale rigiditeit kunnen de reële
lonen nog enigszins worden aangepast via de prijsinflatie. Deze
relatieve bewegingsruimte verdwijnt als de rigiditeit van reële aard
is. Reële loonrigiditeit wordt onder meer in de hand gewerkt door de
mate van bescherming van de werknemers, het niveau van de
vervangingsinkomens, de centralisering van de loononderhandelingen, de
indexering van de lonen voor de prijsinflatie en het gebrek aan
concurrentie op de goederenmarkt. Hoe groter de neerwaartse reële
rigiditeit van de lonen, hoe meer de ondernemingen hun
personeelsbestand aanpassen wanneer ze met negatieve schokken worden
geconfronteerd. Ze doen dat door het aantal vaste werknemers terug te
schroeven, maar eveneens door het tijdelijk personeel en het aantal
werkuren te verminderen. Vooral van die laatste mogelijkheid werd
tijdens de afgelopen crisis gebruik gemaakt, met de steun van de
overheid. In het eurogebied komt reële neerwaartse loonrigiditeit over
het algemeen vaker voor dan nominale.
Op basis van de onderzoeksresultaten van het WDN kunnen enkele
implicaties voor het monetair beleid worden geformuleerd. Ten eerste
bemoeilijkt reële loonrigiditeit het monetair beleid, aangezien ze
leidt tot grotere schommelingen in de output en de werkgelegenheid en
ze ten grondslag ligt aan persistente inflatie. Bovendien komt de
optimale inflatiedoelstelling lager te liggen naarmate de reële
loonrigiditeit sterker is. Dit betekent dat de inflatiedoelstelling
voor het eurogebied als geheel laag is, wat overeenstemt met de
inflatiedoelstelling van de ECB van net geen 2%. Tot slot toont het
onderzoek ook aan dat, in een monetaire unie, landen met een sterkere
reële loonrigiditeit hun concurrentiekracht zien afbrokkelen na een
ongunstige productiviteitsschok. Algemeen beschouwd spelen
loonvormingsinstituties een belangrijke rol in de wijze waarop
ondernemingen en economieën reageren op schokken. De institutionele
verschillen tussen landen van het eurogebied bemoeilijken dan ook het
monetair beleid. Deze problemen zullen nog toenemen met de toekomstige
uitbreiding van het eurogebied. Dit alles maakt duidelijk dat de
arbeidsmarkt moet worden hervormd, met het oog op harmonisering en meer
flexibiliteit. Deze opdracht moet echter in een ruimer perspectief
worden geplaatst, waarbij delicate afwegingen zullen moeten worden
gemaakt tussen een optimale middelentoewijziging en de sociale
bescherming.