PwC: Meer winstgevende ziekenhuizen door incidentele meevallers

16/06/2010 08:14

PricewaterhouseCoopers B.V.

PwC: "marges en buffers te gering voor toenemend risico's"

Amsterdam, 16 juni 2010 - Een groot aantal Nederlandse ziekenhuizen heeft haar resultaat omgebogen van een verlies naar een winst. In 2008 leed nog 1 op de 5 ziekenhuizen verlies. In het afgelopen boekjaar had slechts een handvol ziekenhuizen een negatief resultaat. Wel bestaan er grote verschillen tussen de individuele resultaten van ziekenhuizen. Dat blijkt uit een eerste analyse door accountant- en adviesorganisatie PricewaterhouseCoopers (PwC) van de tot nu toe gedeponeerde jaarrekeningen 2009(1). Ziekenhuizen maakten gemiddeld 3,1 miljoen euro winst over 2009 en academische ziekenhuizen gemiddeld 9 miljoen euro. Het rendement van de Nederlandse ziekenhuizen is gemiddeld 1,7% van de omzet. Dat is een verbetering ten opzichte van 2008 (1,3%), maar wel een relatief kleine, gezien het toenemende risicoprofiel in de sector. Uiteindelijk zijn de marges nog niet ruim genoeg om de steeds grotere risico's die ziekenhuizen lopen af te dekken. De positieve resultaten bevatten veel niet-structurele componenten, waardoor er van een duurzame rendementsverbetering nog geen sprake is.

Sommige omzetten tonen groeipercentages van circa 7%. Bij grotere (topklinische) ziekenhuizen zijn met name de opbrengsten in het A-segment gestegen. De resultaatverbetering bij kleinere ziekenhuizen daarentegen is veelal gedreven door groei in het B-segment. De positieve resultaten zijn mede het gevolg van:


1. Nagekomen baten uit nacalculaties over voorgaande jaren (niet-structurele component).


2. Winst die instellingen maken door budgetschoningen(2) en op rente (ondanks de lagere rentestanden en daardoor veelal lagere rentevergoedingen). Deze rentenormeringssystematiek is eindig (niet-structurele component).


3. Groei in de productie en kostenstijgingen die achterblijven op de productie.

Verder kent de ziekenhuis-CAO per 2010 nieuwe rechten, waaronder het levensfasebudget. Dit leidt tot extra personeelskosten in 2010. Diverse ziekenhuizen hebben reeds ten laste van 2009 voorzieningen genomen voor het levensfasebudget.

Uit een analyse van de resultaatontwikkelingen qua schaalgrootte en financieringsstructuur blijken aanzienlijke verschillen. Grotere ziekenhuizen (qua omzet) hebben het gemiddeld relatief minder goed gedaan dan kleinere. Elke 10 miljoen hogere omzet leidt tot verslechtering van het relatieve resultaat met 1,5%-punt. Bij academische ziekenhuizen (UMC's) is dit beeld overigens niet waarneembaar: daar presteren de grotere UMC's ook goed. Alle UMC's laten overigens consistent zwarte cijfers zien. Opvallend is verder dat instellingen die het hardst gegroeid zijn in personeelsaantallen de beste resultaten laten zien.

Ziekenhuizen gebruiken DBC's om de geleverde zorg te declareren bij de zorgverzekeraar. Voor een aantal DBC's in de cure kunnen zorgaanbieders en verzekeraars zelf afspraken maken over prijs en kwaliteit, het zogenaamde B-segment. Uit regressieanalyses blijkt dat kleinere ziekenhuizen - die naar verhouding meer zorg registreren en declareren via DBC's in dit vrije segment - bovengemiddelde rendementen halen op het B-segment. Grotere ziekenhuizen verdienen hun rendement vooral op topklinische functies.

PwC-partner Arjen Hakbijl zegt hierover: ''Hoewel de absolute winsten bij de grotere ziekenhuizen groter zijn, blijkt dat ziekenhuizen met lagere omzetten in relatieve zin grotere winsten en daarmee een beter rendement maken. Een groter aandeel van het B-segment met vrije prijzen leidt gemiddeld dus tot een hogere winstgevendheid. Op het A-segment blijkt overigens relatief ook een goede marge gemaakt te kunnen worden. Dit is mede het gevolg van effecten van de budgetschoning bij uitbreiding van het B-segment en van vergoedingen voor topklinische functies. Bij UMC's zien we dat omvang en aandeel B-segment juist niet op die wijze correleren met winstgevendheid.''

Ondanks de resultaatverbetering is het weerstandsvermogen - uitgedrukt als percentage van de totale omzet - relatief beperkt gegroeid tot ruim 14% van de omzet. Een belangrijke reden is dat de resultaten veelal gedreven zijn door sterke groei van de productie en daarmee van de omzet. Deze buffers zijn gerelateerd aan de totale exploitatie en minder sterk gegroeid. Ze liggen bovendien onder de in het bedrijfsleven vereiste reserveposities (rond 25%) om duurzaam financierbaar te zijn. In de visie van PwC zou het goed zijn als de buffers bij toenemende risico's zouden doorgroeien naar een bedrijfsmatig weerstandsprofiel.

Uit de analyse blijkt verder dat de ziekenhuissector kampt met een aanzienlijke kredietbehoefte die banken de komende tijd moeten invullen. Deze kredietbehoefte van circa 1 miljard euro is ontstaan doordat per saldo voor 2 miljard is geïnvesteerd, terwijl maar voor 1 miljard extra is geleend bij banken, zoals blijkt uit de financieringskasstromen in de jaarrekeningen. Er mag worden verondersteld dat dit verschil op een later moment alsnog moet worden omgezet in langlopende leningen bij banken. Bij een aantal ziekenhuizen blijft de omzetting naar vaste financiering in plaats van korte financiering nog achter. Bovendien hebben veel instellingen financieringen gedaan met geld dat zij binnen afzienbare tijd moet terugbetalen aan zorgverzekeraars (overfinanciering, ook wel 'nog in tarieven ter verrekenen bedragen' genoemd). Deze overfinanciering bedraagt nog altijd circa 1,5 miljard euro. Bankiers zullen op enige moment deze 'kredietverstrekking door zorgverzekeraars' moeten overnemen.

De conclusie van Arjen Hakbijl is dat winsten en financiële positie van ziekenhuizen broos zijn en de huidige buffers van ziekenhuizen beperkt. "Naast het feit dat er een aantal niet-structurele componenten inzitten, zijn de marges bovendien ontoereikend om een transitie naar een duurzaam bekostigingssysteem te faciliteren. Daarvoor is een fundamentelere ingreep in het bekostigingssysteem nodig met eenduidige prikkels en heldere regulering door de overheid. Aan zorgaanbodzijde is een herinrichting op basis van patiëntensegmenten (acute, planbare en chronische zorg) nodig. Dat betekent onder meer een regionale en geconcentreerde opzet voor spoedeisende en dure topzorg en het afdwingen van specialisatie in de electieve zorg en meer gestandaardiseerde ketenzorg in de langdurige zorg. Met concentratie van functies en specialisatie valt zowel kwalitatief als qua kosten maatschappelijk veel te winnen."

Voetnoten

(1) Op basis van 85 gedeponeerde jaarrekeningen.

(2) Bij uitbreiding van de vrijgegeven zorg (het B-segment) dienen de instellingsbudgetten geschoond te worden voor de zorg die vrijgegeven wordt.





http://www.pwc.nl