Rijksoverheid
1
> Retouradres Postbus 16375 2500 BJ Den Haag
Rijnstraat 50
De Voorzitter van de Tweede Kamer Den Haag
Postbus 16375
der Staten-Generaal 2500 BJ Den Haag
Postbus 20018 www.rijksoverheid.nl
2500 EA DEN HAAG
Onze referentie
WJZ/212909 (1621)
Datum 14 juni 2010
Betreft Technische reactie op amendement nr. 10 (Kamerstukken II 2009/10,
32007)
Tijdens de behandeling in eerste termijn van het initiatiefwetsvoorstel van de heer
Jan Jacob van Dijk op 22 april jl. (wijziging van de Wet op het onderwijstoezicht
inzake de aanscherping van het toezicht bij nieuw bekostigde scholen, Kamerstuk
32007) heb ik aangegeven dat ik nog in technische zin zou reageren op het
amendement nr. 10 van de heer Jan de Vries.
Dat doe ik hierbij.
De intentie van het amendement is om meer duidelijkheid te bieden met
betrekking tot het toezicht op nieuwe particuliere (d.w.z. niet door het Rijk
bekostigde) scholen. Het ligt in de rede daarbij rekening te houden met het
systeem zoals de wetgever dat in 2007 specifiek in de Leerplichtwet 1969 heeft
neergelegd. Het is daarbij van belang om in het oog te houden dat de strekking
en de gevolgen van het bindend advies van de Inspectie of een nieuwe
particuliere school kan worden beschouwd als een school in de zin van de
Leerplichtwet 1969, van een andere orde is dan de risicoanalyse voor nieuwe
bekostigde scholen zoals die in het initiatiefwetsvoorstel is neergelegd.
Een negatief bindend advies betekent dat op de particuliere school leerplichtige
leerlingen de leerplicht niet kunnen vervullen, hetgeen de facto het einde
betekent van de nieuwe particuliere school. Bij de risicoanalyse heeft het bevoegd
gezag van een nieuwe bekostigde school nog gelegenheid voor herstel.
In dit licht zijn er twee problemen van meer praktische aard met de voorgestelde
tekst van het amendement.
Onderdeel I
In genoemd amendement is in onderdeel I bepaald dat de inspectie terstond
na de kennisgeving van de oprichting van een niet uit de openbare kas
bekostigde school burgemeester en wethouders moet adviseren of er
sprake is van een school als bedoeld in artikel 1, onderdeel b, onder 3, van
de Leerplichtwet 1969.
a
na 1 van 3
Pagi
De koppeling van de adviesverplichting aan het tijdstip van melding van de school Datum
op grond van artikel 5 van de Wet op het primair onderwijs respectievelijk artikel
54 van de Wet op het voortgezet onderwijs kan tot technische en praktische Onze referentie
problemen leiden. De melding van de oprichting van de school aan de minister zal WJZ/ (1621)
namelijk niet altijd samenvallen met de feitelijke start van het onderwijs aan de
school. De gegevens waarop het bindend inspectieadvies betrekking heeft, zullen
in de meeste gevallen dus nog niet beoordeeld kunnen worden op het moment
waarop de oprichting wordt gemeld. Dat betekent dat de inspectie niet altijd in
staat zal zijn om "terstond" na de melding het advies uit te brengen. Daarnaast
vergt de bestuurlijke behoorlijkheid dat de onderwijsinspectie de omstandigheden
van de nieuwe particuliere school voldoende weegt. De Nationale Ombudsman
heeft daar onlangs op gewezen. Ik verwijs in dit verband naar de brief aan uw
Kamer van 4 juni 2009 (Kamerstukken II 2008/09, 31 700 VIII, nr. 190). Bij deze
brief was de reactie gevoegd op het rapport van de Nationale Ombudsman over
het onderwijstoezicht in het particulier onderwijs. Uitgangspunt in deze reactie is
om de inspectie zo snel mogelijk het bindend advies te laten uitbrengen. Maar ook
op verzoek van de Nationale Ombudsman om daarbij ruimte te houden voor
maatwerk van de Inspectie. Voor dit laatste is het voor de Inspectie van belang
om onderscheid te kunnen maken tussen goedwillende besturen en besturen
waarvan duidelijk is dat zij niet kunnen of zullen voldoen aan de criteria van de
Leerplichtwet 1969. Voor de eerste categorie moet er naar mijn mening een
beperkte mogelijkheid bestaan om "de puntjes op de i te zetten". Bij deze
mogelijkheid kunnen dezelfde termijnen worden gehanteerd als bij de
risicoanalyse van nieuwe bekostigde scholen als bedoeld in het
initiatiefwetsvoorstel. Met de voorgestelde tekst van het amendement zou die
mogelijkheid niet bestaan.
Om die reden geef ik de indiener van het amendement in overweging om
"terstond" te vervangen door "zo spoedig mogelijk na de aanvang van het
onderwijs". Dit laat enige ruimte voor het gewenste maatwerk door de Inspectie.
Onderdeel II
Onderdeel II van het amendement strekt ertoe, aldus de toelichting, te
voorkomen dat een negatief inspectieadvies te lang zonder gevolgen blijft.
Hiervoor wordt een termijn van 4 weken geïntroduceerd voor het zonodig in actie
komen van de leerplichtambtenaar.
Ik doe de suggestie om op dit punt aan te sluiten bij de termijnen die nu reeds
gelden voor situaties waarin een particuliere school niet langer een school is in de
zin van de Leerplichtwet 1969. Voor die situaties is bepaald dat:
a. burgemeester en wethouders binnen 7 dagen de ouders daarvan
schriftelijk op de hoogte moeten stellen of zich ervan verzekeren dat de
onderwijsvoorziening de ouders schriftelijk op de hoogte heeft gesteld
(art. 1a1, vierde lid);
b. de leerplichtambtenaar binnen vier weken nadat de ouders op de hoogte
zijn gesteld, moet onderzoeken of de kinderen inmiddels zijn
ingeschreven op een school in de zin van de Leerplichtwet 1969 en zo niet
dan dient hij de ouders op hun verplichtingen te wijzen (art. 22, vierde
lid, eerste en tweede volzin);
c. de leerplichtambtenaar proces-verbaal moet opmaken indien de ouders
hun kind niet binnen vier weken nadat zij op hun verplichting zijn
gewezen, alsnog op een school hebben ingeschreven (artikel 22, vierde
lid, derde volzin).
Pagina 2 van 3
Op dit onderdeel geef ik de indiener van het amendement in overweging deze Datum
werkwijze ook te verankeren voor nieuwe particuliere scholen.
Onze referentie
WJZ/ (1621)
De minister van Onderwijs,
Cultuur en Wetenschap,
mr. A. Rouvoet
Pagina 3 van 3
---- --