Rijksoverheid
Datum 14 juni 2010 Ons kenmerk
Betreft Advies opleiding medisch specialisten MEVA/NBO-3004986
Geachte voorzitter,
Hierbij bied ik u het `Advies opleiding medisch specialisten' van de Externe
Commissie Regeldruk VWS aan. Daarin wordt uitgebreid ingegaan op de werking
van het opleidingsfonds. Op dit moment wordt het Opleidingsfonds door een
onafhankelijk onderzoeksbureau geëvalueerd. Naast aanbevelingen voor
inhoudelijke verbeteringen van het Opleidingsfonds, dient de evaluatie zich ook te
richten op een meer soepele uitvoering ervan. Het advies van de Commissie
Regeldruk VWS is om die reden belangrijke input voor de evaluatie. Juist vanwege
de lopende evaluatie ben ik echter op dit moment terughoudend met mijn
inhoudelijke reactie op het advies van de commissie, met name waar het de
aanbevelingen betreft. Toch wil ik op een aantal zaken, dat in het advies aan de
orde komt nader ingaan.
De commissie heeft de omvang van de administratieve lasten van het
opleidingsfonds niet gekwantificeerd. De kwalitatieve beschrijving van het
uitvoeringsproces laat naar de mening van de commissie duidelijk zien dat de door
veldpartijen ervaren (administratieve) lasten aanzienlijk zijn. Onder andere wordt
hierbij door de commissie gewezen op de verdeling van de beschikbare
opleidingsplaatsen onder de ziekenhuizen. Zoals de commissie aangeeft is dat in
het Opleidingsfonds geen eenvoudig proces, dat zeker vereenvoudiging behoeft.
Om tot deze gewenste verbeteringen te komen is het zinvol om daarbij ook de
situatie vóór de start van het Opleidingsfonds in ogenschouw te nemen. Ook
toentertijd was de verdeling van de opleidingsplaatsen geen eenvoudig proces. Zo
was de verdeling voor 2006 door betrokken veldpartijen in augustus van dat jaar
bijvoorbeeld nog niet geregeld, ondanks vele rondes van overleg. Ook kwam het
regelmatig voor dat ziekenhuizen 2 jaar na afloop nog bezig waren met
verzekeraars om het aantal gerealiseerde plaatsen vast te stellen.
In deze brief wil ik aanvullend op het advies van de commissie - enige
opmerkingen maken over het (administratieve) proces van het Opleidingsfonds.
Daarbij maak ik een onderscheid tussen het toewijzingsproces en het
subsidieproces. Deze beschrijving laat zien dat op onderdelen inmiddels
vereenvoudigingen zijn doorgevoerd. Verdere verbeteringen blijven echter
gewenst. Pagina 1 van 4
Toewijzingsproces Opleidingsfonds Macro Economische
Vraagstukken en
Arbeidsvoorwaardenbeleid
In het toewijzingsproces wordt, zowel voor de eerste als de tweede tranche,
bepaald waar welke (medisch) specialisten kunnen worden opgeleid. Ik vraag
daartoe elk jaar het CBOG om een voorstel op te stellen. In 2007 en 2008 had dat Ons kenmerk
MEVA/NBO-3004986
voorstel betrekking op zowel de instroom van nieuwe AIOS als de doorstroom van
AIOS die al in opleiding zijn.
Voor de doorstroom maak ik voor bijna alle opleidingen van het Opleidingsfonds
inmiddels gebruik van de gegevens van de registratiecommissies, waaronder de
MSRC. Deze gegevens worden - onafhankelijk van het Opleidingsfonds - sinds
jaren door de registratiecommissies bijgehouden. De AIOS is verplicht om het met
de opleider afgestemde opleidingsschema voor te leggen aan de betreffende
commissie. Ook wijzigingen dienen voorgelegd te worden. In het opleidingschema
is precies aangegeven in welke instelling de AIOS de verschillende onderdelen van
de opleiding volgt. Op verzoek van VWS zijn deze gegevens gedigitaliseerd, zodat
ze gebruikt kunnen worden voor het Opleidingsfonds. Concreet betekent dit dat
hiermee de toedeling van circa 80% van de opleidingsplaatsen afgeleid wordt van
bestaande gegevens. Voorwaarde is wel dat de registratiecommissies tijdig
beschikken over de correcte gegevens, conform het opleidingsschema van de
AIOS. Wat dat betreft is er sprake van een duidelijke positieve ontwikkeling. Het
aantal fouten in de gegevens is zeer beperkt. In 2009 betrof het minder dan 1%
van alle opleidingsplaatsen. Mede door deze vereenvoudiging is ook het aantal
bezwaar- en beroepsprocedures aanzienlijk gedaald. In haar advies doet de
Commissie Regeldruk VWS enkele relevante voorstellen voor verdere verbetering,
die in de evaluatie een plaats zullen krijgen.
Voor de instroom van nieuwe AIOS vraag ik jaarlijks aan het CBOG nog steeds
een toewijzingsvoorstel. Zoals ook in het advies van de commissie aangegeven
wordt, geef ik het CBOG middels het toewijzingskader een aantal
randvoorwaarden mee, waaronder het aantal beschikbare opleidingsplaatsen voor
instromers. Verder hebben deze randvoorwaarden met name betrekking op de
procedure die gevolgd moet worden en zijn ze vooral ingegeven door hetgeen de
Algemene Wet Bestuursrecht voorschrijft. Wat betreft de procedure gaat het met
name om het toepassen van toetsbare criteria voor de verdeling van de plaatsen
en een transparante procedure waarin alle relevante partijen betrokken worden.
Binnen dit toewijzingskader is het CBOG verder vrij, om in overleg met
veldpartijen, criteria op te stellen voor het toewijzen van de instroomplaatsen. Het
enige inhoudelijke criterium dat door mij opgelegd wordt, is voorrang verlenen
aan zorginstellingen met een nieuwe erkenning. Het gaat daarbij om een zeer
beperkt deel van het beschikbare aantal plaatsen en is bedoeld om nieuwe
toetreders te stimuleren. Daarnaast heb ik het CBOG verzocht om ook
kwaliteitscriteria te gebruiken. Ook de commissie acht dit wenselijk. Bij gebrek
aan bruikbare kwaliteitscriteria is dit nog niet gerealiseerd.
De criteria die het CBOG gebruikt worden opgenomen in het afwegingskader. Na
toetsing daarvan aan mijn eis van toetsbare criteria en transparante procedures
kan het gebruikt worden. De keuze voor de criteria ligt dus vrijwel geheel bij het
CBOG en ook de wijze waarop veldpartijen ingeschakeld worden is aan het CBOG.
Wat het laatste betreft is in 2009 en 2010 een zeer uitgebreide raadpleging van
het veld, met vele overlegmomenten op verschillende niveaus, toegepast. Pagina 2 van 4
Ook de commissie constateert dit en geeft daarbij aan dat veldpartijen behoefte Macro Economische
hebben aan vereenvoudiging van de procedures. Ik steun dit en verwacht dat de Vraagstukken en
Arbeidsvoorwaardenbeleid
evaluatie hiervoor enkele concrete aanbevelingen zal opleveren.
Het door het CBOG aan mij aangeleverde toewijzingsvoorstel dien ik vervolgens te Ons kenmerk
MEVA/NBO-3004986
toetsen. Deze toets is allereerst op hoofdlijnen. Dat wil zeggen dat ik bezie of de
criteria en de procedures die in het afwegingskader opgenomen zijn, ook
daadwerkelijk gevolgd zijn. Daarnaast controleer ik steekproefsgewijs voor een
aantal instellingen of het toewijzingsvoorstel op een juiste wijze tot stand is
gekomen voor die instellingen. In 2010 heeft mijn toetsing geleid tot aanpassing
van het toewijzingsvoorstel, omdat niet voor alle instellingen de criteria en
procedures juist toegepast waren.
Subsidieproces Opleidingsfonds
Na acceptatie van het toewijzingsvoorstel van het CBOG stel ik het verdeelplan
vast. Daarmee kan het subsidietraject beginnen. Op mijn uitnodiging vragen de
instellingen die in het verdeelplan zijn opgenomen, subsidie aan. Daartoe
behoeven ze alleen het voor hen relevante deel van het toewijzingsvoorstel over
te nemen op het aanvraagformulier. De doorstroomplaatsen worden door mij
automatisch meegenomen in de beschikking.
Gedurende het subsidiejaar kunnen de ruim 400 beschikkingen nog gewijzigd
worden. De praktijk laat zien dat dat bij 200 beschikkingen plaatsvindt. De helft
daarvan is het gevolg van een door veldpartijen gewenste voorziening in de
subsidieregeling (met betrekking tot de vooropleidingsplaatsen). De ander helft is
het gevolg van correcties op het doorstroombestand en mutaties als gevolg van
geoorloofde wijzigingen van de opleidingsschema's.
Na afloop van het subsidiejaar dienen de instellingen een aanvraag tot vaststelling
van de subsidie in. Net zoals bij de aanvraag van de subsidie volstaat hier een
overzicht van het aantal daadwerkelijk gerealiseerde opleidingsplaatsen per
specialisme. Daarnaast dient een accountantsverklaring meegestuurd te worden.
De aanvraag tot vaststelling controleer ik vervolgens aan de hand van de
verleende subsidie, alsmede de bevindingen van de accountant. Enige controle
acht ik gelet op de omvang van de subsidie die voor sommige ziekenhuizen kan
oplopen tot circa 50 miljoen ook noodzakelijk.
Voor een beoordeling van het subsidieproces zijn ook de aard en omvang van de
bezwaarprocedures relevant. Dat laat een positieve ontwikkeling zien. Het aantal
bezwaarschriften met betrekking tot de subsidieverlening dat daadwerkelijk in
behandeling is genomen is gedaald van ruim 50 in 2007 en 2008 naar minder dan
10 in 2010. Voor een belangrijk deel heeft dat te maken met de vereenvoudiging
die toegepast is bij de verdeling van doorstroomplaatsen, door gebruik te maken
van de gegevens van de registratiecommissies.
Tot slot
Het advies van de commissie bevat een aantal relevante aanbevelingen om de
regeldruk van het Opleidingsfonds nog verder te verminderen. Zoals ik eerder heb
aangegeven wil ik daar vanwege de thans lopende evaluatie van het
Opleidingsfonds niet op vooruit lopen.
Pagina 3 van 4
De aanbevelingen zullen mede richting geven aan de evaluatie. Ik verwacht in de Macro Economische
zomer de evaluatie te ontvangen. In het najaar zal ik u dan informeren wat de Vraagstukken en
Arbeidsvoorwaardenbeleid
betekenis is van de evaluatie voor de toekomst van het Opleidingsfonds.
Ons kenmerk
MEVA/NBO-3004986
Hoogachtend,
de Minister van Volksgezondheid,
Welzijn en Sport,
dr. A. Klink
Pagina 4 van 4
---- --