Rijksoverheid
Datum 11 juni 2010
Follow-up kamerdebat over invoer van producten uit door Israël bezette gebieden
Tijdens het AO op 24/3 jl hebben de heer Vendrik (GL) en mevrouw Gesthuizen
(SP) nadere vragen gesteld bij de invoer van producten uit door Israël bezette
gebieden. Daarop heb ik toegezegd na te gaan of het mogelijk is om de bewijslast
om te draaien voor producten afkomstig uit de bezette gebieden.
Met deze brief informeer ik de Kamer over mijn bevindingen.
In het overleg met de Kamer zijn de verdragsrelatie van de Europese Unie met
Israël en de douaneprocedure voor producten uit de bezette gebieden aan de orde
gekomen. Het staat onomstotelijk vast dat producten uit de bezette gebieden niet
als Israëlische producten in de EU mogen worden ingevoerd. Producten afkomstig
van Palestijns grondgebied vallen immers niet onder de EU-Israël Associatie-
Overeenkomst (uit 2000). Het EU-Hof heeft dat eerder dit jaar (in de zgn. Brita-
zaak, Judgment C-386/08 d.d. 25 feb 2010) bevestigd. Het Hof legt nog uit dat
producten, waarin materialen zijn verwerkt die niet geheel en al in Israël
verkregen zijn, wel van oorsprong uit Israël beschouwd mogen worden, indien
deze materialen in Israël een toereikende be- of verwerking hebben ondergaan.
De suggestie om de bewijslast voor Israëlische exporteurs om te keren is door
mijn departement met de Europese Commissie, DG TAXUD besproken. Een
Israëlische exporteur moet dan aantonen dat zijn producten niet uit de bezette
gebieden komen. De Commissie acht dit onhaalbaar en geeft aan dat er geen
juridische grondslag is op basis waarvan dit kan worden geregeld. De Commissie
geeft aan dat het maximaal haalbare akkoord met Israël binnen de juridische
grenzen een Technisch Arrangement uit 2005 is dat verplicht om op alle
Israëlische certificaten de postcode te vermelden van de plaats waar de
oorsprongsverlenende productie heeft plaatsgevonden. Aan de hand daarvan kan
de douane vaststellen voor welke producten géén aanspraak kan worden gemaakt
op preferentiële behandeling krachtens de overeenkomst tussen de EU en Israël.
De Europese Commissie heeft al in 2001 via een kennisgeving alle importeurs
erop gewezen dat zij in overtreding zijn als zij ten onrechte aanspraak maken op
tariefpreferenties, wanneer producten uit de bezette gebieden als Israëlische
producten bijvoorbeeld door vermelding van onjuiste adresgegevens in het
vrije verkeer van de EU worden gebracht. De douane ziet in alle lidstaten hierop
toe. Bij twijfel over de oorsprong van producten of over de juistheid van
documenten kan verificatie plaatsvinden en wordt de preferentiële behandeling
opgeschort. Tot op heden is bij de Nederlandse douane niet gebleken van
grootschalige of systematische overtredingen. Er zijn slechts enkele geringe
overtredingen geconstateerd, die het gevolg bleken te zijn van slordigheid.
Concreet heeft de Europese Commissie toegezegd meer energie te besteden aan
het in kaart brengen van bedrijven in nederzettingen die exporteren naar de EU.
Dat kan het werk van de douane in de EU vergemakkelijken.
Voor producten die op Palestijns grondgebied worden geproduceerd ligt de
douanebevoegdheid in beginsel bij de Palestijnse Autoriteit (PA). De EU heeft met
de Palestijnen een overeenkomst met gunstige douanetarieven gesloten. De Euro-
mediterrane Interim Associatie-Overeenkomst inzake Handel en Samenwerking
tussen de EU en de PLO (1997) is toepasselijk voor alle Palestijnse gebieden,
maar is niet uitvoerbaar met betrekking tot die delen daarvan die niet onder het
gezag van de PA staan (waaronder de nederzettingen).
Een volledig verbod op de invoer van producten uit de bezette gebieden via Israël
is naar het oordeel van de Nederlandse regering niet wenselijk, aangezien
daardoor ook Palestijnse bedrijven getroffen zouden worden. Ook de Commissie is
die mening toegedaan. Doordat voor veel Palestijnse bedrijven een beroep op het
akkoord tussen de EU en PLO op uitvoeringsproblemen stuit, moeten zij
regelmatig gebruik maken van het akkoord EU-Israël en van Israëlische douane-
agenten.
Ik vind het van belang dat de eerste inzet van de EU gericht is op
handelsfaciliterende ondersteuning van Palestijnse bedrijven. De Commissie
suggereert in dat verband de inspanningen van de EU en EU lidstaten te richten
op vermindering van de belemmeringen en bevordering van de Palestijnse handel.
Zij denkt aan vergrote Palestijnse autonomie over invoertarieven voor producten
die essentieel zijn voor de eigen economische ontwikkeling en vergroting van de
mogelijkheden voor uitvoer via Jordanië. Zo zal de Commissie onderzoeken hoe
assistentie verleend kan worden bij de upgrading van de grenspost bij de Allenby-
brug en toestaan van Palestijnse douane aan de grens met Jordanië. Daarnaast
zal zij er bij Israël op blijven aandringen om voortgang te maken bij het
verruimen van de bewegingsvrijheid voor Palestijns personen- en
goederenverkeer op de Westelijke Jordaanoever.
Ik heb met minister Verhagen afgesproken dat Nederland zich ervoor blijft
inzetten dat in nauwe afstemming met de Europese Commissie en andere
lidstaten de economische ontwikkeling in de Palestijnse Gebieden waaronder ook
de ontwikkeling van de buitenlandse handel gemonitord zal blijven worden.
(w.g.) Maria J.A. van der Hoeven
Minister van Economische Zaken