Wageningen Universiteit en Researchcentrum
9 jun 2010
Onderdeel: Wageningen University
Nummer: P031
Afscheidsrede prof. Joop van Lenteren
Biologische bestrijding is de milieuveiligste en economisch meest
rendabele methode om plagen in de landbouw te bestrijden. Toch verloopt
de introductie met horten en stoten. De houding van de
ongeïnteresseerde pesticidenindustrie, van lakse overheden en een
overvloed aan regels staan wereldwijd een snelle toepassing van deze
milieuvriendelijke plaagbestrijding in de weg. Dat zegt prof.dr. Joop
van Lenteren bij zijn afscheid als hoogleraar Entomologie aan
Wageningen University, onderdeel van Wageningen UR op 10 juni.
Plaagbestrijding in de landbouw heeft een grote ontwikkeling
doorgemaakt in de afgelopen eeuw. Na zestig jaar chemische bestrijding
treden we echter nu het era van de biologische beheersing van plagen
binnen, meent prof. Van Lenteren. In zijn afscheidsrede Ecology: cool
science, but does it help? schetst hij een beeld van de verworvenheden
in het wetenschappelijk onderzoek om plagen, veroorzaakt door insecten
te bestrijden via de gerichte inzet van de natuurlijke vijanden en
ziekteverwekkers. Tegelijkertijd benoemt hij de in zijn ogen
belemmerende krachten die om diverse redenen de grootschalige
introductie van biologische controle in de weg staan. Volgens Van
Lenteren is de lobbyende pesticide-industrie niet geïnteresseerd in
biologische bestrijding omdat natuurlijke vijanden niet gepatenteerd
kunnen worden, maar ook niet lang zijn te bewaren, specifiek werkzaam
zijn ter bestrijding van een zeer bepaalde plaag en extra training
eisen voor de verkopers en de boer. Bovendien zijn in de goedkope
chemische middelen de indirecte kosten van milieuvervuiling, het doden
van niet-bedoelde insecten en gezondheid van de gebruiker niet
verdisconteerd. Zou dat wel gebeuren, dan zouden de chemische middelen
twee tot driemaal zo duur moeten zijn.
Ook overheden komen er in de visie van hoogleraar Van Lenteren niet
goed af. "Het ontbreekt overheden aan beleid voor duurzame oplossingen
van plaagbestrijdingen. Omdat de industrie niet is gebaat bij een
activiteit met een marginale winstmarge, verwacht je van de overheid
een regulerende rol."
Die rol lijkt echter eerder door supermarkten en consumenten te worden
vervuld. Steeds vaker vragen zij om producten die vrij zijn van
(verboden) bestrijdingsmiddelen.
Een derde belemmering voor de introductie van biologische
bestrijdingsmethoden zijn de groeiende massa regels en richtlijnen,
bijvoorbeeld over import en loslaten van natuurlijke vijanden. "Deze
regels kunnen en moeten sterk vereenvoudigd worden en op elkaar worden
afgestemd", aldus prof. Van Lenteren. Daarentegen wordt de toekomst van
de biologische bestrijding ernstig bedreigd door de zgn. Convention of
Biological Diversity (Conventie voor Biologische Diversiteit). Recente
toepassingen van die regels hebben er reeds toe geleid dat potentiële
vijanden van plagen niet meer verzameld en geëxporteerd mogen worden,
ook niet naar landen waar wel het plaaginsect door omstandigheden is
terechtgekomen.
De praktijk van de biologische bestrijding heeft in de loop van de
laatste 120 jaar 165 plagen en onkruiden permanent onder controle weten
te houden. Daartoe werden 2700 soorten natuurlijke vijanden
geëvalueerd op hun bestrijdingscapaciteit. In 30 % van de gevallen is
een blijvende onderdrukking van de plaagsoort bereikt en 10% in
volledige beheersing van de plaag. Het meest gebruikte organisme is
Rodolia (een lieveheersbeestje) dat in meer dan 50 landen
schildluisplagen onder de duim houdt.
Wereldwijd worden daarnaast 170 natuurlijke vijanden op commerciële
basis geproduceerd om meer dan 100 regelmatig terugkerende plagen te
bestrijden . Biologische bestrijding levert als ecosysteemdienst
jaarlijks het duizelingwekkende bedrag van 400 miljard dollar op.