| | | |
|RAAD VAN | |NL | |DE EUROPESE UNIE | | | |9813/10 | |(OR. en) | |PRESSE 124 | |PERSMEDEDELING | |3014e zitting van de Raad | |Landbouw en Visserij | |Brussel, 17 mei 2010 | |Voorzitter Mevrouw Elena ESPINOSA | |minister van Milieu, Platteland en Marien Milieu | | |
|Voornaamste resultaten van de Raadszitting | |De ministers hebben van gedachten gewisseld over het internationale | |concurrentievermogen van het Europees landbouw- en voedingsmiddelenmodel, | |alsook over gendergelijkheid op het platteland. |INHOUD1
DEELNEMERS 4
BESPROKEN PUNTEN
Gendergelijkheid op het platteland 6
Internationaal concurrentievermogen van het Europees landbouw- en voedingsmiddelenmodel 8
DIVERSEN 9
ANDERE GOEDGEKEURDE PUNTEN
LANDBOUW
Partnerschapsovereenkomst tussen de EU en Congo ter bestrijding van illegale houtkap 10
MILIEU
Biociden - Comitéprocedure 10
Emissies van vluchtige organische stoffen - Comitéprocedure 11
HANDELSPOLITIEK
Karakter van product van oorsprong voor materialen die niet van oorsprong zijn - Vaststelling van het standpunt van de EU 11
DEELNEMERS
De regeringen van de lidstaten en de Europese Commissie waren als volgt vertegenwoordigd:
België:
mevrouw Sabine LARUELLE minister van KMO's, Zelfstandigen, Landbouw en Wetenschapsbeleid
Bulgarije:
de heer Miroslav NAYDENOV minister van Landbouw en Voedselvoorziening
Tsjechië:
mevrouw Jana REINI?OVÁ plaatsvervangend permanent vertegenwoordiger
Denemarken:
de heer Henrik HØEGH minister van Voedsel, Landbouw en Visserij
Duitsland:
mevrouw Ilse AIGNER minister van Voedselvoorziening, Landbouw en Consumentenbescherming de heer Robert KLOOS staatssecretaris
Estland:
de heer Helir-Valdor SEEDER minister van Landbouw
Ierland:
mevrouw Geraldine BYRNE NASON plaatsvervangend permanent vertegenwoordiger
Griekenland:
mevrouw Katerina BATZELI minister van Plattelandsontwikkeling en Voedselvoorziening
Spanje:
mevrouw Elena ESPINOSA minister van Milieu, Platteland en Marien Milieu de heer Joaquim LLENA i CORTINA minister van Landbouw van de Autonome Gemeenschap van Catalonië de heer Josep PUXEU ROCAMORA staatssecretaris van Platteland en Water
Frankrijk:
de heer Bruno LE MAIRE minister van Voedsel, Landbouw en Visserij
Italië:
de heer Vincenzo GRASSI plaatsvervangend permanent vertegenwoordiger
Cyprus:
de heer Demetris ELIADES minister van Landbouw, Natuurlijke Hulpbronnen en Milieubeheer
Letland:
de heer J?nis D?KLAVS minister van Landbouw
Litouwen:
de heer Raimundas KAROBLIS plaatsvervangend permanent vertegenwoordiger
Luxemburg:
de heer Romain SCHNEIDER minister van Landbouw, Wijnbouw en Plattelandsontwikkeling
Hongarije:
de heer József GRÁF minister van Landbouw en Plattelandsontwikkeling
Malta:
mevrouw Theresa CUTAJAR plaatsvervangend permanent vertegenwoordiger
Nederland:
mevrouw Gerda VERBURG minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit
Oostenrijk:
de heer Nikolaus BERLAKOVICH minister van Land- en Bosbouw, Milieubeheer en Waterhuishouding
Polen:
de heer Artur ?AWNICZAK viceminister van Landbouw en Plattelandsontwikkeling
Portugal:
de heer António SERRANO minister van Landbouw, Plattelandsontwikkeling en Visserij
Roemenië:
de heer Mihail DUMITRU minister van Landbouw en Plattelandsontwikkeling
Slovenië:
de heer Dejan ?IDAN minister van Land- en Bosbouw en Voedselvoorziening
Slowakije:
de heer Vladimír CHOVAN minister van Landbouw
Finland:
mevrouw Sirkka-Liisa ANTTILA minister van Land- en Bosbouw
Zweden:
de heer Magnus KINDBOM staatssecretaris, ministerie van Land- en Bosbouw
Verenigd Koninkrijk:
mevrouw Caroline SPELMAN minister van Milieubeheer, Voedselvoorziening en Plattelandszaken
Commissie:
de heer Dacian CIOLO? lid
BESPROKEN PUNTEN
Gendergelijkheid op het platteland
De ministers hebben op basis van een nota en een vragenlijst van het voorzitterschap (9184/10) van gedachten gewisseld over gendergelijkheid op het platteland.
De ministers waren het eens met het standpunt van het voorzitterschap dat gendergelijkheid een fundamenteel beginsel van het EU-recht is en als dusdanig moet worden nagestreefd in alle beleidstakken van de Unie. Zij wezen erop dat vrouwen in plattelandsgebieden de ruggengraat van het sociale weefsel vormen, een bijdrage leveren tot de diversificatie van de plattelandseconomie en het milieu helpen in stand houden, maar erkenden tegelijkertijd dat hun huidige situatie soms bijzonder hachelijk is.
De ministers benadrukten in het algemeen dat gendergelijkheid moet worden opgenomen in alle EU-beleidsterreinen, ook in het gemeenschappelijk landbouwbeleid (GLB). Verscheidene delegaties vermeldden hun inspanningen ten voordele van gendergelijkheid op nationaal niveau, die voornamelijk in het kader van hun programma's voor plattelandsontwikkeling worden geleverd.
Volgens vele ministers is gendergelijkheid in de eerste pijler van het GLB reeds een feit aangezien alle landbouwers, ongeacht hun geslacht, gelijkelijk toegang tot directe betalingen hebben. Zij vroegen zich derhalve af of de eerste pijler wel het meest dienstige instrument is om de gendergelijkheid op het platteland te verbeteren.
De ministers verwezen naar de bestaande instrumenten ter bevordering van gendergelijkheid in de tweede pijler, en gaven een aantal voorbeelden van nationale maatregelen op dit gebied (bijvoorbeeld in het kader van het Leader-programma). Verscheidene delegaties wezen erop dat eventuele nieuwe maatregelen voor gendergelijkheid het best worden uitgewerkt in het kader van de tweede pijler, die een doelgerichtere en flexibeler aanpak mogelijk maakt. Sommige ministers benadrukten ook dat er behoefte is aan meer statistische gegevens over dit onderwerp en aan een overzicht van bestaande nationale maatregelen.
Met betrekking tot de volgende hervorming van het GLB stonden de meeste ministers op het standpunt dat het GLB gelijke arbeidsvoorwaarden voor mannen en vrouwen in plattelandsgebieden in de hand moet blijven werken.
De nota van het voorzitterschap waarop de bespreking was gebaseerd, weerspiegelt de conclusies van een seminar over "Vrouwen in de duurzame plattelandsontwikkeling", dat het Spaanse ministerie van Milieubeheer, Platteland en Marien Milieu van 27 tot en met 29 april 2010 te Cáceres (Spanje) heeft gehouden. Een van de belangrijkste resultaten van dit seminar was de erkenning dat gendergelijkheid essentieel is om het platteland levend te houden.
Internationaal concurrentievermogen van het Europees landbouw- en voedingsmiddelenmodel
De Raad heeft van gedachten gewisseld over het concurrentievermogen van het Europees landbouw- en voedingsmiddelenmodel.
De ministers waren in het algemeen van oordeel dat het Europees landbouw- en voedingsmiddelenmodel voldoet aan de behoeften van de Europese burger en aanzienlijke voordelen voor de samenleving oplevert. Het model werd duurzaam geacht, en aan de eis om het hoge niveau van de EU-normen in stand te houden werd niet getornd. Sommige ministers memoreerden dat overheidssteun belangrijk is voor producenten om te kunnen voorzien in de extra kosten welke gepaard gaan met die voordelen, en wezen tevens op het belang van het afbouwen van administratieve lasten, en een eerlijke winstdeling langs de hele voedselketen.
De meeste delegaties waren zich ervan bewust dat het Europees landbouw- en voedingsmiddelenmodel onvoldoende erkend wordt op internationaal niveau. Diverse opties om de specifieke kenmerken van het model beter tot hun recht te laten komen, werden besproken: toepassing van alle EU-normen op de import (d.w.z. wederkerigheid), het op bredere schaal internationaal invoeren van die normen (bijvoorbeeld via internationale organisaties of bilateraal) en het beter toelichten van de meerwaarde van het Europese model (door middel van promotiecampagnes of etikettering).
De meeste delegaties waren het erover eens dat de huidige instrumenten voor de promotie van de landbouw- en voedingsmiddelensector nuttig zijn. Verscheidene ministers gaven echter mogelijke verbeteringen aan, zoals een grotere efficiëntie en meer flexibiliteit.
Het debat vond plaats op basis van een document van het voorzitterschap (9263/10), met als bijlage een reeks aanbevelingen opgesteld tijdens een seminar over het externe concurrentievermogen van het Europees landbouw- en voedingsmiddelenmodel, dat onder auspiciën van het Spaanse voorzitterschap werd gehouden op 15 en 16 april 2010 te Sevilla.
De Commissievertegenwoordiger erkende weliswaar dat het Europese model voor de producenten extra kosten met zich meebrengt, maar hij bracht daarnaast de voordelen van dit model in herinnering alsmede de mogelijkheden voor een betere erkenning ervan. Hij herinnerde de Raad eraan dat de normen in het EU-model verschillende aangelegenheden bestrijken, van voedselveiligheid (waarvoor Commissaris Dalli bevoegd is) tot milieu en dierenwelzijn.
De Commissie zal naar verwachting uiterlijk eind 2010 een gedetailleerd situatieverslag over de invoer in de EU van landbouwproducten uit derde landen uitbrengen.
DIVERSEN
De bossen voorbereiden op de klimaatverandering
Het voorzitterschap heeft de Raad geïnformeerd over het gevolg dat wordt gegeven aan de conferentie die op 6 en 7 april 2010 te Valsaín (Spanje) plaatsvond, en over ontwerp-conclusies dienaangaande van de Raad (9305/10).
In een verklaring wezen de Oostenrijkse, de Duitse, de Letse en de Zweedse delegatie erop dat bosbescherming integrerend deel uitmaakt van duurzaam bosbeheer en derhalve nu en in de toekomst tot de bevoegdheid van de lidstaten moet blijven behoren (9785/10). Verscheidene andere ministers namen het woord en onderschreven deze verklaring. Anderen verzochten echter om een uitbreiding van bestaande EU-maatregelen.
Ontwerp-conclusies van de Raad over "Onze bossen voorbereiden op de klimaatverandering: bosbescherming en bosinformatie in de EU", zullen tevens ter goedkeuring worden voorgelegd aan de Raad Milieu op 11 juni 2010.
Betaalorganen
De Raad werd ingelicht over de algemene conclusies van de 27e conferentie van EU-betaalorganen die van 28 tot en met 30 april 2010 te Oviedo is gehouden (9185/10).
Handelsbesprekingen met Mercosur
Op basis van een nota van acht lidstaten (Oostenrijk, Finland, Frankrijk, Griekenland, Hongarije, Ierland, Luxemburg en Polen) (9686/10) sprak een groot aantal delegaties zijn bezorgdheid uit over het besluit van de Commissie om de handelsbesprekingen met de landen van Mercosur te hervatten en over eventuele verdere toegevingen op landbouwgebied.
ANDERE GOEDGEKEURDE PUNTEN
LANDBOUW
Partnerschapsovereenkomst tussen de EU en Congo ter bestrijding van illegale houtkap
De Raad heeft een besluit aangenomen over de ondertekening van een vrijwillige partnerschapsovereenkomst tussen de Europese Unie en de Republiek Congo inzake wetshandhaving, governance en handel in de bosbouw met betrekking tot de invoer van hout en houtproducten in de Europese Unie (Flegt) (7256/10). Deze overeenkomst is de tweede die zal worden ondertekend, na de ondertekening van de overeenkomst met Ghana in november 2009.
In de marge van de zitting van de Raad Landbouw hebben de voorzitter mevrouw Elena ESPINOSA, minister van Landbouw van Spanje, en de heer Henri DJOMBO, minister van Duurzame Ontwikkeling, Bosbouw en Milieubeheer van Congo, de partnerschapsovereenkomst ondertekend.
MILIEU
Biociden - Comitéprocedure
De Raad heeft besloten geen bezwaar te maken tegen de aanneming, door de Commissie, van een besluit om N,N-diethyl-meta-toluamide en dazomet op te nemen in de lijst van werkzame stoffen die na beoordeling aanvaardbaar voor gebruik in biociden worden geacht (bijlage I bij Richtlijn 98/8/EG betreffende het op de markt brengen van biociden).
Volgens de regelgevingsprocedure met toetsing kan de Commissie haar besluit thans vaststellen, tenzij het Europees Parlement bezwaar maakt.
Emissies van vluchtige organische stoffen - Comitéprocedure
De Raad heeft besloten bezwaar te maken tegen de aanneming, door de Commissie, van een ontwerp-richtlijn inzake de aanpassing aan de vooruitgang van de techniek van bijlage III bij Richtlijn 2004/42/EG inzake de beperking van emissies van vluchtige organische stoffen.
De Raad is het eens met de inhoud van de ontwerp-richtlijn van de Commissie. Een gekwalificeerde meerderheid van de delegaties was echter tegen de aanneming ervan omdat de Commissie, door de lidstaten te verplichten transponeringstabellen op te stellen, de in de basishandeling (in casu Richtlijn 2004/42/EG) toegekende uitvoeringsbevoegdheden overschrijdt.
Krachtens de regelgevingsprocedure met toetsing kan de Raad bezwaar maken tegen de aanneming van nieuwe maatregelen, op grond van het argument dat deze maatregelen de in de basishandeling vastgestelde uitvoeringsbevoegdheden overschrijden, niet verenigbaar zijn met het doel of de inhoud van de basishandeling of niet stroken met het subsidiariteits- of evenredigheidsbeginsel.
HANDELSPOLITIEK
Karakter van product van oorsprong voor materialen die niet van oorsprong zijn - Vaststelling van het standpunt van de EU
De Raad heeft drie besluiten aangenomen over het standpunt dat de EU zal innemen in de onderhandelingen met Denemarken en de Faeröer, IJsland en Noorwegen betreffende de lijst van oorsprongverlenende be- en verwerkingen (6449/10 + 6486/10 + 6489/10).