Europees Hof v Justitie


Hof van Justitie van de Europese Unie PERSCOMMUNIQUÉ nr. 53/10 Luxemburg, 8 juni 2010 Arrest in zaak C-58/08 Vodafone e.a. / Secretary of State for Business, Enterprise and Regulatory Pers en Voorlichting Reform

De roamingverordening is geldig De Gemeenschap mocht in het belang van de interne markt grenzen stellen aan de tarieven die mobiele telefoonexploitanten in rekening brengen voor roaminggesprekken De roamingverordening1 stelt maximumtarieven vast die mobiele telefoonexploitanten in rekening mogen brengen voor gespreksoproepen die door een gebruiker buiten zijn netwerk worden geïnitieerd en ontvangen. De verordening stelt eveneens een bovengrens vast voor de wholesale- roamingtarieven, dat wil zeggen het tarief dat het netwerk van de consument betaalt aan het netwerk dat de consument in het buitenland gebruikt. De verordening werd vastgesteld op basis van artikel 95 van het EG-Verdrag, dat de Gemeenschap de mogelijkheid biedt om wettelijke maatregelen vast te stellen ter onderlinge aanpassing van het recht van de lidstaten, wanneer er sprake is van verschillen of potentiële verschillen die de instelling of de werking van de interne markt kunnen belemmeren. In haar oorspronkelijke versie was voorzien dat de verordening op 30 juni 2010 zou verstrijken. In juni 2009 is de verordening aangepast door een nieuwe verordening2 die de maximumtarieven heeft uitgebreid tot sms en datacommunicatie en die de geldigheid van de verordening heeft verlengd tot 30 juni 2012.
Vier van de belangrijkste Europese mobiele telefoonexploitanten, Vodafone, Telefónica O2, T-Mobile en Orange, zijn bij de High Court of Justice of England and Wales tegen de geldigheid van de roamingverordening opgekomen. Deze rechter heeft het Hof van Justitie gevraagd of de Gemeenschap de verordening op basis van artikel 95 EG mocht vaststellen en of de gemeenschapswetgever met de vaststelling van de maxima voor de retailtarieven het subsidiariteits- en/of het evenredigheidsbeginsel had geschonden. Het Hof stelt in de eerste plaats vast dat de verordening daadwerkelijk tot doel heeft om de voorwaarden voor de werking van de interne markt te verbeteren en dat zij op basis van artikel 95 EG mocht worden vastgesteld.
Het Hof merkt in die context op dat het niveau van de retailtarieven voor internationale roamingdiensten ten tijde van de vaststelling van deze verordening hoog was en dat de verhouding tussen kosten en tarieven anders was dan zij op volledig concurrerende markten zou zijn. Dit hoge niveau van de tarieven werd door de autoriteiten en de consumentenbonden in de gehele Gemeenschap als een probleem gezien, terwijl de pogingen om dit probleem op basis van het bestaande rechtskader aan te pakken niet tot een verlaging van de tarieven hadden geleid. Bovendien stonden de lidstaten onder druk om maatregelen te treffen om het probleem aan te pakken. In die omstandigheden is de gemeenschapswetgever concreet geconfronteerd geworden


1 Verordening (EG) nr. 717/2007 van het Europees Parlement en de Raad van 27 juni 2007 betreffende roaming op openbare mobiele telefoonnetwerken binnen de Gemeenschap en tot wijziging van richtlijn 2002/21/EG (PB L 171, blz. 32).

2 Verordening (EG) nr. 544/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 18 juni 2009 tot wijziging van verordening (EG) nr. 717/2007 betreffende roaming op openbare mobiele telefoonnetwerken binnen de Gemeenschap en tot wijziging van richtlijn 2002/21/EG inzake een gemeenschappelijk regelgevingskader voor elektronische communicatienetwerken en -diensten (PB L 167, blz. 12). www.curia.europa.eu




met een situatie waarin het waarschijnlijk was dat heterogene nationale maatregelen ter verlaging van de retailtarieven zouden worden vastgesteld, zonder het probleem van de wholesaletarieven aan te pakken. Een dergelijke ontwikkeling had echter tot merkbare distorsies van de mededinging kunnen leiden en de goede werking van de communautaire roamingmarkt hebben verstoord, reden waarom een verordening op basis van artikel 95 EG mocht worden vastgesteld om de goede werking van de interne markt te beschermen.
Wat in de tweede plaats de evenredigheid van de verordening betreft, voor zover daarin niet alleen maxima voor de wholesaletarieven, maar ook voor de retailtarieven worden vastgesteld, stelt het Hof vast dat de maxima voor de retailtarieven kunnen worden beschouwd als een geschikte en noodzakelijke maatregel om de consument tegen hoge prijzen te beschermen. Het Hof herinnert eraan dat de Commissie, voorafgaand aan haar voorstel voor de verordening, een alomvattende studie van de verschillende alternatieven had verricht en de economische weerslag van deze verschillende typen van regulering had beoordeeld. Het gemiddelde retailtarief voor een roaminggesprek was ten tijde van de vaststelling van de verordening hoog (1,15 EUR per minuut, dus meer dan vijf keer meer dan de daadwerkelijke kosten voor levering van deze dienst op wholesaleniveau) en de verhouding tussen kosten en tarieven was aantoonbaar anders dan zij op volledig concurrerende markten zou zijn. Het in de verordening voorziene tarief is op een beduidend lager niveau vastgesteld dan dit gemiddelde tarief en is georiënteerd op de maximumtarieven op wholesaleniveau, zodat de retailtarieven een juistere weerspiegeling van de door de leveranciers gedragen kosten zijn.
Bovendien mocht de gemeenschapswetgever er terecht van uitgaan dat een regulering van enkel de wholsealemarkten niet tot hetzelfde resultaat zou hebben geleid als de betrokken verordening. Een verlaging van de wholesaletarieven zou niet noodzakelijkerwijs voor een verlaging van de retailtarieven hebben gezorgd, aangezien de exploitanten onder geen enkele concurrentiedruk stonden. Roaming speelt immers voor het merendeel van de consumenten geen beslissende rol bij de keuze van de exploitant. Daarenboven zou een regulering van enkel de wholesaletarieven geen rechtstreekse en onmiddellijke gevolgen voor de consument hebben gehad. Tenslotte merkt het Hof op dat de vastgestelde maatregelen uitzonderlijk zijn en hun rechtvaardiging vinden in de unieke kenmerken van de roamingmarkten.
In die omstandigheden is een in de tijd beperkte interventie op een markt die voor concurrentie openstaat, op grond waarvan kan worden verzekerd dat de consument onmiddellijk tegen buitensporige prijzen, zoals die in geding, wordt beschermd, evenredig aan het nagestreefde doel, zelfs als zij voor sommige exploitanten negatieve economische gevolgen heeft. In de derde plaats onderzoekt het Hof de verordening in het licht van het subsidiariteitsbeginsel, dat inhoudt dat de Gemeenschap slechts optreedt indien en voor zover de lidstaten dezelfde doelstelling niet even doeltreffend kunnen verwezenlijken. Het concludeert dat, gelet op de onderlinge afhankelijkheid tussen de retail- en de wholesaletarieven, de gemeenschapswetgever zich terecht op het standpunt kon stellen dat een gemeenschappelijke aanpak op communautair niveau noodzakelijk was om de harmonieuze werking van de interne markt te waarborgen, die er tegelijk voor zorgt dat de exploitanten binnen een enkel, coherent regelgevingskader kunnen opereren.

NOTA BENE: De prejudiciële verwijzing biedt de rechterlijke instanties van de lidstaten de mogelijkheid, in het kader van een bij hen aanhangig geding aan het Hof vragen te stellen over de uitlegging van het recht van de Unie of over de geldigheid van een handeling van de Unie. Het Hof beslecht het nationale geding niet. De nationale rechterlijke instantie dient het geding af te doen overeenkomstig de beslissing van het Hof. Deze beslissing bindt op dezelfde wijze de andere nationale rechterlijke instanties die kennis dienen te nemen van een soortgelijk probleem.

Voor de media bestemd niet-officieel stuk, dat het Hof van Justitie niet bindt. De volledige tekst van het arrest is op de dag van de uitspraak te vinden op de website CURIA. www.curia.europa.eu




Contactpersoon voor de pers: Stefaan Van der Jeught (+352) 4303 2170

Beelden van de uitspraak van het arrest zijn beschikbaar via "Europe by Satellite" (+32) 2 2964106

www.curia.europa.eu