Verklaring mr. L. Verheij president gerechtshof Amsterdam inzake Murat
O
Amsterdam, 29 april 2010 - Er is veel commotie over de tijdelijke
vrijlating van Murat O. Daarbij is sprake van een groot aantal
misverstanden. Alle aanleiding om door middel van deze persbijeenkomst
feiten op een rij te zetten, zaken toe te lichten en vragen van uw kant
te beantwoorden. Wat mij betreft zal daarna duidelijk zijn dat we hier
niet te maken hebben met een tweede Saban B-zaak.
Murat O. is een van de verdachten in een grote mensenhandelzaak. Hij is
in december jl. door de rechtbank Amsterdam veroordeeld voor
mensenhandel met betrekking tot twee vrouwen. Hem waren feiten met
betrekking tot nog vijf andere vrouwen telastegelegd, maar daarvoor is
hij door de rechtbank vrijgesproken. Voorafgaand aan de behandeling van
zijn strafzaak bij de rechtbank heeft hij in voorlopige hechtenis
gezeten. Die voorlopige hechtenis begon in november 2008. Na negen
maanden heeft de rechtbank de voorlopige hechtenis geschorst. Hij is
toen vier maanden op vrije voeten geweest. Voor zover bij het hof
bekend heeft hij zich toen gedurende die vier maanden aan alle
schorsingsvoorwaarden gehouden.
Vanaf de datum van de behandeling door de rechtbank is de voorlopige
hechtenis hervat.
Verdachte en het openbaar ministerie hebben hoger beroep ingesteld
tegen de vonnissen van de rechtbank van 23 december jl.. In afwachting
van de inhoudelijke behandeling is het hof de instantie die moet
beslissen over voortzetting, stopzetting of (zoals in dit geval)
schorsing van de voorlopige hechtenis.
Tijdens de pro forma zitting van 23 april heeft verdachte opnieuw (nu
aan het hof) om schorsing van de voorlopige hechtenis verzocht. Aan dat
verzoek legde hij persoonlijke omstandigheden ten grondslag. Niet de
geboorte van een kind, zoals de media om onbegrijpelijke redenen
melden. Van een dergelijke geboorte is het hof niets bekend. Ernstige
ziekte van de moeder van verdachte was de reden. Bij een dergelijk
verzoek dient de rechter steeds een afweging te maken tussen de
persoonlijke belangen van de verdachte enerzijds en het belang van de
rechtsorde bij voortduring van de voorlopige hechtenis anderzijds.
Het hof heeft in dit concrete geval bij die afweging betrokken dat de
veroordeling van verdachte zich beperkt tot een aanzienlijk kleiner
aantal vrouwen (twee) dan aan hem telastegelegd (dat waren er zeven).
Voorts dat verdachte zich tijdens een eerdere langdurige schorsing van
de voorlopige hechtenis goed aan de voorwaarden heeft gehouden. Tot die
voorwaarden behoorde ook de nu opnieuw door het hof gestelde voorwaarde
dat zich onthoudt van iedere vorm van contact met de zeven in de
telastlegging genoemde vrouwen.
Verdachte is in Nederland geboren en hij en zijn familie wonen in
Nederland. Vluchtgevaar is dan ook niet door het Openbaar Ministerie
aangevoerd als grond voor de voorlopige hechtenis. Het hof heeft in de
afweging ook laten meewegen dat verdachte inmiddels 14 maanden in
voorlopige hechtenis heeft doorgebracht. Dat brengt hem dicht bij het
ingaan van de periode van de zgn. detentiefasering, waarin om te
beginnen weekendverloven tot de mogelijkheden gaan behoren. Die periode
zou al ingegaan zijn voor de volgende zittingsdatum: 16 juli a.s.
Samengevat: het gaat hier om een verdachte die geen geweld heeft
gebruikt, die niet als vluchtgevaarlijk bekend staat, die zich tijdens
een eerdere schorsing van de voorlopige hechtenis gedurende vier
maanden kennelijk strikt aan alle voorwaarden heeft gehouden.
Overbodig te zeggen dat uiteraard nog geenszins vaststaat dat deze
verdachte ook weer een vrijheidsstraf van dezelfde omvang opgelegd zal
krijgen. De inhoudelijke behandeling in hoger beroep moet nog
plaatsvinden.
Bron: Gerechtshof Amsterdam
Datum actualiteit: 29 april 2010 Naar boven
Gerechtelijke organisatie