motie Peters/Knops over intensivering SSR beleid
Kamerbrief inzake motie Peters/Knops over intensivering SSR beleid
Kamerbrief | 29 april 2010
In antwoord op de motie Peters/Knops (32123 X-2009, nr. 84) ga ik in
deze brief in op het verzoek van de Kamer om geïnformeerd te worden
over de mogelijkheden om binnen het Nederlandse buitenlandse
veiligheidsbeleid Security Sector Reform (SSR) activiteiten te
intensiveren in de context van buitenlandse missies, met een focus op
politietraining. De regering meent dat het momenteel in algemene zin
niet noodzakelijk is om het SSR-beleid of SSR-activiteiten te
intensiveren. Om dit te onderbouwen ga ik onderstaand in op het
Nederlandse SSR-beleid en de omvang en aard van de huidige inzet.
Voorwaarden voor ondersteuning SSR
SSR is het proces om moderne, effectieve en professionele
veiligheidsstructuren op te bouwen die onder democratische en
financiële controle functioneren. In navolging van de richtlijnen van
de Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling (OESO)
stelt Nederland een aantal voorwaarden voor het verlenen van steun aan
SSR-programma's. Zo neemt Nederland als uitgangspunt dat de inzet van
middelen of mensen uitsluitend gebeurt op basis van de bestaande vraag
in het partnerland. Wanneer die vraag er niet is, of niet verantwoord
gestimuleerd kan worden, zal de inzet weinig effectief zijn. Naast
voldoende betrokkenheid van het ontvangende land is het voor een
duurzaam resultaat van een SSR-proces voorts van belang dat behalve aan
het versterken van de effectiviteit en kwaliteit van de
veiligheidssector ook wordt gewerkt aan de verbetering van het toezicht
en goed bestuur. Het feit dat veel landen in onvoldoende mate aan deze
voorwaarden voldoen, vormt een duidelijke beperking van de
mogelijkheden tot intensivering van het Nederlandse SSR-beleid. Ook de
noodzaak tot intensivering ontbreekt vooralsnog. Het is nog niet
voorgekomen dat Nederland om capaciteitsoverwegingen niet heeft kunnen
voldoen aan verzoeken om SSR-steun van andere overheden of
organisaties. Zo levert Nederland in landen als Afghanistan, Kosovo en
Burundi op basis van een geïntegreerde benadering een belangrijke
bijdrage aan de opbouw dan wel hervorming van de veiligheidssector.
De beveiliging van SSR-specialisten is vooral een kwestie die in
Afghanistan speelt. Een voorbeeld daarvan is de huidige inzet van vijf
Nederlandse Police Mentoring Teams (PMTs) in Uruzgan bestaande uit
marechaussees en infanteristen. De eerste verzorgen specialistische
training en de laatste geven algemene training en zo nodig
nabijbescherming. De teams worden tijdens inzet buiten de
districtscentra versterkt met extra force protection van deTask Force
Uruzgan (TFU). Ook de SSR-specialisten van het Provinciaal
Reconstructie Team (PRT) kunnen bij hun activiteiten worden ondersteund
door force protection-eenheden van de TFU. Wat betreft de EUPOL-missie
in Afghanistan heeft de EU met verschillende deelnemende ISAF-landen
overeenkomsten afgesloten voor force protection.
SSR-kaders en inzet
Het beleid van de regering ten aanzien van SSR krijgt gestalte binnen
drie belangrijke kaders. Het eerste kader betreft het fragiele staten
beleid. Vanuit dit perspectief draagt SSR bij aan processen van
staatsopbouw, zoals in Burundi en Afghanistan. Het tweede kader betreft
het mensenrechtenbeleid. Vanuit dit perspectief draagt SSR bij aan een
professioneler en meer integer optreden van veiligheidsorganisaties ten
dienste van de rechtstaat en de veiligheid van burgers. Het derde kader
betreft het streven van de regering naar een adequate internationale
rechtsorde. Vanuit dit perspectief draagt Nederland bijvoorbeeld bij
aan internationale missies die een steeds grotere rol hebben op het
gebied van SSR. Een goed voorbeeld hiervan is EULEX Kosovo.
De Nederlandse inzet en activiteiten op het gebied van SSR worden bij
voorkeur multilateraal vormgegeven, bijvoorbeeld onder de paraplu van
een vredesmissie. Indien nodig of wenselijk kunnen de activiteiten ook
bilateraal worden uitgevoerd. De nadruk binnen de huidige bilaterale
SSR-inzet ligt op programma's in Afghanistan, Burundi, Kosovo en de
Palestijnse gebieden. Deze inzet varieert in sectoren (bijvoorbeeld
politie, justitie, gevangeniswezen of leger), omvang en duur. In alle
gevallen is een geïntegreerde analyse en benadering van SSR vereist om
een succesvolle bijdrage te kunnen leveren.
Internationale coördinatie op SSR-gebied
Nederland zet zich in voor de coördinatie en coherentie van de
internationale inzet en samenwerking op het gebied van SSR, met name
binnen de VN, de EU en de OESO. Binnen de VN betreft dit zowel
betrokkenheid bij de lopende discussie over de toekomstige inzet van -
en modaliteiten voor - vredesoperaties, steun voor het SSR-programma
van het Department for Peace Keeping Operations (DPKO) en steun voor
een uitgebreid veldprogramma van het Bureau for Conflict Prevention and
Resolution (BCPR) van het United Nations Development Programme (UNDP).
Binnen de EU heeft Nederland zich recent ingezet voor het opzetten van
een pool van SSR-experts ter versterking van EU-missies die
plaatsvinden onder het buitenlands- en veiligheidsbeleid. Ook speelde
Nederland een voortrekkersrol in de opzet van een Europese SSR-training
met als doel om SSR-expertise binnen de Europese Unie uit te breiden.
Tot slot draagt Nederland reeds lange tijd binnen de OESO bij aan de
internationale beleidsvorming over SSR, hetgeen meerdere toonaangevende
publicaties over staatsvorming, wederopbouw en SSR stimuleerde. Het is
de verwachting dat de Afrikaanse Unie de komende jaren eveneens
SSR-beleid, -instrumenten en -middelen zal ontwikkelen. Nederland volgt
dit nauwgezet en zal dit proces waar mogelijk, en bij voorkeur
multilateraal, ondersteunen.
De breedte en diepte van de geschetste inzet onderstreept het grote
belang dat de regering aan SSR hecht. In internationaal perspectief is
Nederland, gezien haar middelen en omvang, reeds zeer actief op dit
gebied. In de optiek van de regering relativeert dit de noodzaak tot
verdere intensivering.
SSR-instrumenten
Tot slot werkt Nederland continue aan de instrumenten die nodig zijn
voor uitvoering van het SSR-beleid. Een goed voorbeeld hiervan is de
ontwikkeling van het Stabiliteitsfonds, waaruit de meeste
SSR-activiteiten worden gefinancierd. Tot dusver is dit fonds qua
omvang adequaat gebleken om gewenste activiteiten te kunnen
financieren. Het ministerie van Defensie werkt aan het vergroten van de
inzetbaarheid van het defensiepersoneel voor SSR-missies. In het
bijzonder verdient het vermelding dat de Koninklijke Marechaussee
(KMAR) op permanente basis beschikt over 153 uitzendbare
functionarissen, waaronder politietrainers. Verder streeft het
ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties (BZK) ernaar
om maximaal 100 personen per jaar uit te kunnen zenden in het kader van
vredesmissies. Hoewel deze functionarissen veelal niet direct voor SSR
worden ingezet, komen zij met regelmaat in missies terecht wiens taken
aan SSR raken, zoals bijvoorbeeld in EULEX Kosovo. Ook werd de Korte
Missie pool van het Ministerie van Buitenlandse Zaken (BZ) recent
uitgebreid met SSR-expertise ten behoeve van uitzendingen van
Nederlandse civiele experts naar fragiele staten. Op het gebied van
opleiding en training wordt er standaard voor gezorgd dat uit te zenden
functionarissen (bijvoorbeeld politieofficieren en militairen) een
goede vooropleiding krijgen, indien nodig specifiek op de te vervullen
functie afgestemd. Binnen Nederland nemen de instanties die de
functionaris beschikbaar stellen hierin doorgaans het voortouw. Tot
slot biedt Nederland, als mede-oprichter, ondersteuning aan het
International Security Sector Advisory Team (ISSAT) in Geneve, om zeker
te stellen dat internationale SSR-expertise wordt gebundeld en
effectief wordt gebruikt. Dit komt mede voort uit de overweging dat
relevante expertise niet altijd in Nederland beschikbaar is, noch hoeft
te zijn.
Conclusie
Op grond van bovenstaande overwegingen is de regering van mening dat
het in algemene zin niet noodzakelijk is om het huidige SSR-beleid te
intensiveren. Wel kan intensivering wenselijk zijn in specifieke landen
of op thema's binnen bestaande SSR-programma's. Zo worden momenteel de
mogelijkheden voor Nederlandse steun op SSR-gebied in de Democratische
Republiek Congo (DRC) en Jemen (verder) in kaart gebracht. Hierbij
dienen, in lijn met de door Nederland onderschreven beleidsrichtlijnen
van de OESO, het doel van SSR en de aard van de lokale vraag bij de
inzet van middelen voorop te staan. Eventuele intensivering van de
Nederlandse inzet dient daarom per geval te worden bekeken, zoals dit
op het moment ook al gebeurt.
Mede namens de minister van Defensie en de minister van Binnenlandse
Zaken en Koninkrijksrelaties,
De minister van Buitenlandse Zaken,
Drs. M.J.M. Verhagen
Ministerie van Buitenlandse Zaken