Uitspraak Hoge Raad over verenigbaarheid met EG-recht van de
navorderingstermijn voor buitenlandse tegoeden
Deze belastingzaak is een vervolg op het tussenarrest van 21 maart
2008 (LJN BA8179), waarbij de Hoge Raad prejudiciële vragen (vragen
van uitleg) heeft gesteld aan het Hof van Justitie van de Europese
Gemeenschappen.
Deze vragen hebben betrekking op de termijn voor navordering van
belasting van twaalf jaar voor verzwegen (inkomsten uit) buitenlandse
banktegoeden en de mogelijkheid om over die twaalf jaar een boete op
te leggen.
Navordering houdt kort gezegd in dat de belastingdienst, nadat al een
definitieve aanslag is opgelegd, nieuwe informatie krijgt (in dit
geval over verzwegen buitenlandse bankrekeningen) op grond waarvan
eerder te weinig geheven belasting alsnog bij navorderingsaanslag
wordt geheven. De termijn voor navordering van twaalf jaar is langer
dan de vergelijkbare termijn die geldt voor binnenlandse tegoeden, die
vijf jaar bedraagt.
Procedure bij de Hoge Raad na prejudiciële vragen
Het Hof van Justitie heeft bij arrest van 11 juni 2009, C-155/08 en
C-157/08, de door de Hoge Raad gestelde vragen beantwoord. Naar
aanleiding van het antwoord van het Hof van Justitie heeft
advocaat-generaal mr. P.J. Wattel in zijn conclusie van 18 augustus
2009 de Hoge Raad geadviseerd het beroep in cassatie gegrond te
verklaren.
Het beroep in cassatie is namens belanghebbende ingesteld door mr.
R.A. Fibbe en mr. L.C.A. Wijsman, beiden advocaat in Rotterdam.
De uitspraak van de Hoge Raad
De Hoge Raad heeft kortweg het volgende geoordeeld. Als de Inspecteur
niet beschikt over aanwijzingen voor de buitenlandse tegoeden is de
langere navorderingstermijn aanvaardbaar. Zodra de Inspecteur in een
concreet geval wel beschikt over aanwijzingen voor buitenlandse
tegoeden, is een langere navorderingstermijn slechts aanvaardbaar voor
zover deze noodzakelijk is om benodigde inlichtingen te verkrijgen en
om de aanslag voor te bereiden en op te leggen. De Inspecteur moet
hierbij met redelijke voortvarendheid handelen. Dit vloeit voort uit
het communautaire evenredigheidsbeginsel. Het maakt niet uit of de
aanwijzingen zijn verkregen vóór of na afloop van de vijf jaar die
geldt voor binnenlandse tegoeden. Evenmin is van belang of er sprake
is van een bankgeheim in het land waar de buitenlandse tegoeden zich
bevinden.
Het voorgaande geldt eveneens in het geval er boeten zijn opgelegd.
In het onderhavige geval is niet gesteld dat de Inspecteur de
vijfjaarstermijn verder heeft overschreden dan voor het voorbereiden
en opleggen van de aanslag noodzakelijk was. Het cassatieberoep is
mede daarom ongegrond verklaard.
Gevolgen van de uitspraak
Het cassatieberoep van de belanghebbende is ongegrond verklaard.
Daarmee is de beslissing van het hof Amsterdam van 18 januari 2006
(zie rechtspraak.nl, LJN AU9845), waarbij de belastingdienst in het
gelijk is gesteld, definitief geworden.
Op 26 februari 2010 is ook uitspraak gedaan in een vergelijkbare
zaak,met rolnr. 43670bis, een vervolg op een tussenarrest van 21 maart
2008, LJN BC7249, waarin eveneens prejudiciële vragen waren gesteld.
In die zaak heeft de Hoge Raad geoordeeld dat de zaak wordt verwezen
naar de rechtbank Breda. De rechtbank zal moeten onderzoeken of de
termijn van aanslagoplegging, nadat aanwijzingen waren verkregen door
de Inspecteur, aanvaardbaar is.
Bij rechtbanken en gerechtshoven is een groot aantal gelijksoortige
zaken aangehouden in afwachting van de beslissing van de Hoge Raad.
Deze zaken kunnen nu door die instanties worden afgedaan. Ook bij de
Hoge Raad is nog een aantal zaken aanhangig waarbij de langere
navorderingstermijn aan de orde is. Deze zaken zullen binnen
afzienbare termijn worden afgedaan.
Dit is een samenvatting van de uitspraak van de Hoge Raad van 26
februari 2010. Bij verschil tussen deze samenvatting en de volledige
uitspraak is de laatstgenoemde beslissend.
Zie voor de volledige uitspraken:
met rolnr. 43050bis LJN BJ9092
met rolnr. 43670bis LJN BJ9120
Zie het origineel
Persraadsheer mr. E.J. Numann zal op 26 februari 2010 van 11.00 tot
12.30 uur bereikbaar zijn (via onderstaand telefoonnummer) voor het
geven van een toelichting.
Den Haag, 26 februari 2010
mw. mr. E. Hartogs, griffier,
tel 070-3611236
Bron: Hoge Raad der Nederlanden
Datum actualiteit: 26 februari 2010 Naar boven
Hoge Raad der Nederlanden