Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap

Effect fiscale- en inkomensondersteunende regelingen op economische zelfstandigheid

Ministerie van SZW, 2 februari 2010





1 Inleiding

Aanleiding
In de brief van de minister van OCW, SZW en J&G: `Meer kansen voor vrouwen: beleidsvisie en resultaten' (Kamer II, 2008­2009, 30 420, nr. 137) van 22 april 2009 is toegezegd een verkennend onderzoek uit te voeren naar de effecten van fiscale maatregelen op de economische zelfstandigheid van vrouwen. Tijdens het AO emancipatie van 6 oktober 2009 is deze toezegging herhaald. De reden van een verkennend onderzoek is dat de economische zelfstandigheid van vrouwen achterblijft. Het kabinet heeft als doelstelling dat in 2011 de arbeidsparticipatie van vrouwen 65% bedraagt en dat 60% van de vrouwen economisch zelfstandig is. Vooral de arbeidsparticipatie van laag opgeleide vrouwen blijft achter op deze doelstellingen. Dit verkennend onderzoek draagt bij aan het inzicht in mogelijke financiële belemmeringen voor vrouwen om te gaan werken of om meer uren te werken en daardoor economisch zelfstandig te worden.

Stelsel van regelingen en belangrijkste bevindingen In deze verkenning is onderzocht welke financiële belemmeringen ervaren kunnen worden om economisch zelfstandig te worden. Er zijn grofweg drie categorieën regelingen die de oorzaak kunnen vormen van een financiële belemmering of stimulans1. Allereerst zijn er de uitkeringen waarvan in deze verkenning vooral is gekeken naar de bijstandsuitkering. Werken of meer werken betekent het verlies van het recht op de bijstand. Dit betreft alleenstaanden en alleenstaande ouders die in de bijstand zitten. Alleenstaanden en alleenstaande ouders ervaren daardoor een hoge marginale druk als ze betaalde arbeid gaan verrichten vanuit een bijstandsuitkering.
Naast de uitkering zijn er toeslagen en tegemoetkomingen in de kosten van verschillende zaken. Deze toeslagen en tegemoetkomingen zijn voor een deel inkomensafhankelijk en veroorzaken daarmee een marginale druk bij een stijging van het inkomen. Deze verkenning laat zien dat de afbouw van deze toeslagen en tegemoetkomingen pas relevant wordt voor een alleenstaande of een alleenstaande ouder wanneer economische zelfstandigheid al is bereikt. Voor herintreders zijn deze toeslagen en tegemoetkomingen wel relevant om economisch zelfstandig te worden. Over het algemeen ervaren herintreders een relatief lage marginale druk. Dat komt doordat de meesten een partner hebben met een dusdanig hoog inkomen dat er nauwelijks recht meer bestaat op inkomensafhankelijke toeslagen en tegemoetkomingen. Verder zijn er fiscale regelingen die tot doel hebben de arbeidsparticipatie te bevorderen. Deze regelingen verlagen de marginale druk en maken meer werken daarmee aantrekkelijker. Het al dan niet recht hebben op deze regelingen is afhankelijk van het individuele inkomen en anders dan de toeslagen en tegemoetkomingen niet afhankelijk van het huishoudinkomen.

Leeswijzer
In het volgende hoofdstuk zal eerst nader ingegaan worden op de aanpak. In hoofdstuk 3 wordt aan de hand van een representatieve steekproef gekeken naar de marginale druk die door huishoudens in Nederland wordt ervaren. In hoofdstuk 4 wordt gekeken naar de bijdrage van verschillende regelingen aan de marginale druk. Ten slotte bevat hoofdstuk 5 een overzicht van de belangrijkste bevindingen.


1 Voor een volledig overzicht van fiscale- en inkomensondersteunende regelingen zie bijlage bij Kamerstuk Preventie en bestrijding van stille armoede en sociale uitsluiting (Kamer II, 2009-2010, 24515, Nr 172)

1





2 Aanpak

Het begrip economische zelfstandigheid
In deze verkenning worden de financiële belemmeringen om economisch zelfstandig te worden in kaart gebracht aan de hand van berekeningen van de marginale druk.
Bij economische zelfstandigheid gaat het erom dat iemand zelfstandig in het eigen inkomen kan voorzien. De beleidsmatige definitie van economische zelfstandigheid is dat iemand economisch zelfstandig is wanneer het netto inkomen gelijk is aan 70% van het referentieminimumloon. De hoogte van dit bedrag is gelijk aan de bijstandsnorm voor alleenstaanden. Voor alleenstaanden met kinderen is het logisch om het punt waarop economische zelfstandigheid wordt bereikt te bepalen bij 90% van het referentieminimumloon omdat dit de bijstandsnorm is voor alleenstaande ouders. Personen die economisch zelfstandig zijn kunnen nog wel recht hebben op tal van inkomensondersteuningen, zoals de zorgtoeslag, bijzondere bijstand, kindgebonden budget en de huurtoeslag. Tabel 1 presenteert wat het benodigde bruto loon per jaar is voor een alleenstaande zonder kinderen en voor een alleenstaande ouder om economisch zelfstandig te zijn. Het hier getoonde netto loon is gelijk aan het netto bijstandsbedrag.
Tabel 1: benodigde inkomen per jaar voor een alleenstaande en een alleenstaande ouder
om economisch zelfstandig te zijn.
alleenstaande alleenstaande 70% ouder 90% Bruto loon 12.978 14.226 Netto loon 10.934 14.058

Marginale druk
Het bevorderen van economische zelfstandigheid kan slechts plaatsvinden door het bevorderen van meer uren werk of een hoger uurloon. Om deze reden wordt in deze verkenning gebruik gemaakt van het begrip marginale druk. De marginale druk geeft dat deel van het extra verdiende inkomen weer, dat ingeleverd moet worden aan belastingen en premies en door het verlies aan inkomensafhankelijke regelingen. De marginale druk is als volgt gedefinieerd:

(1 - verandering besteedbare inkomen / verandering bruto inkomen)*100%

De marginale druk is daarmee een maatstaf voor de financiële prikkel om meer te gaan werken. Hoe hoger de marginale druk, des te kleiner is de financiële prikkel om meer te gaan werken. In deze verkenning is gekeken naar de hoogte van de marginale druk bij alleenstaanden en minstverdienende partners. Hierbij is rekening gehouden met huishoudkenmerken zoals de aanwezigheid van kinderen, het uurloon en het inkomen van de meestverdienende partner. Van de alleenstaanden zonder kinderen is de meerderheid man, namelijk 57%. Van de alleenstaande ouders en de herintreders met of zonder kinderen is in elk van deze groepen meer dan 80% vrouw.

De marginale druk van de minstverdienende partner kan ook worden beïnvloed door de keuze van de meestverdienende partner om minder te gaan werken. Wanneer tegelijkertijd de minstverdienende partner meer en de meestverdienende partner minder gaat werken kan de marginale druk voor de
2




minstverdienende partner worden verminderd. Naar deze mogelijkheid zullen we in deze verkenning niet kijken2.

Ook niet financiële prikkels beïnvloeden economische zelfstandigheid De marginale druk is een maat voor de financiële belemmeringen die er zijn om meer te gaan werken en is daarom de geschikte grootheid voor de analyses in deze verkenning. Andere overwegingen om al dan niet meer te werken, zoals de beschikbaarheid van formele kinderopvang, de sollicitatieplicht in de bijstand, de thuissituatie, persoonlijke ontwikkeling en arbeidsvreugde, worden niet meegenomen in deze analyse. Het is van belang zich te realiseren dat deze overwegingen wel degelijk een rol spelen en de financiële prikkel slechts één van de vele factoren is die meegenomen worden bij de beslissing meer te gaan werken.

Deze verkenning kijkt naar het effect van fiscale- en inkomensondersteunde maatregelen op economische zelfstandigheid. Aangezien er bij de verschillende fiscale- en inkomensondersteunende regelingen geen onderscheid wordt gemaakt naar geslacht, is ervoor gekozen dit in deze verkenning ook niet te doen. Waar in het navolgende gesproken wordt over minst verdiendende partner kan het dus zowel over mannen als over vrouwen gaan.


2 Om een idee te krijgen van de mogelijke consequenties van een herverdeling van werk, zie het rekenprogramma op de website van het NIBUD (http://www.werk-en-geld.nl/rekentool.mvc).
3




3 Analyse op basis van een representatieve steekproef

Inleiding
Het is nuttig allereerst te onderzoeken in hoeverre bepaalde groepen economisch zelfstandig zijn. Daarna kan onderzocht worden in hoeverre een armoedeval optreedt en daarmee economische zelfstandigheid belemmerd wordt. Er is gebruik gemaakt van het simulatiemodel MICROS van het ministerie van SZW.3 Onderzocht zijn vier relevante groepen in de Nederlandse bevolking:
1. Alleenstaanden zonder kinderen (werknemer/werkloos)
2. Alleenstaande ouders (werknemer/werkloos)
3. Minst-verdienende/niet-werkende partner, paar zonder kinderen
4. Minst-verdienende/niet-werkende partner, paar met kinderen. Van deze groepen zijn alleen de alleenstaanden zonder kinderen in meerderheid man, namelijk 57%. Deze groep is hier ter vergelijking meegenomen in de analyse. Van de andere groepen is een zeer ruime meerderheid vrouw, namelijk respectievelijk 81%, 83%, en 87%. Vooral deze groepen zijn relevant voor het onderzoek naar economische zelfstandigheid.

Inkomen uit werk
Om de navolgende resultaten in een beter perspectief te plaatsen is in Figuur 1 getoond in hoeverre voldoende inkomen uit werk wordt verdiend om economisch zelfstandig te zijn. Als uitgegaan wordt van een grens van 70% van het bruto minimumloon,4 verdient momenteel 61% van de bevolking een inkomen uit werk dat voldoende is om economisch zelfstandig te zijn. Van de meest-verdienende partners verdient 84% voldoende inkomen. De andere groepen staan er minder goed voor: van de alleenstaanden zonder kinderen, de alleenstaanden met kinderen, de minst-verdienende partners zonder kinderen en de minst- verdienende partners met kinderen verdient respectievelijk 57%, 53%, 40% en 45% voldoende inkomen uit werk.

Figuur 1 Bruto inkomen uit werk (uitgedrukt in percentage van het bruto wettelijk minimumloon); bevolking 18-64 jaar5,6
100%
90%
80%
70%
>100% 60%
90-100% 70-90% 50% 50-70% 0-50% 40% geen 30%
20%
10%
0%

1. Alleenst. 2. Alleenst. 3. Minst-verd. 4. Minst-verd. Meest-verd. Totaal zonder kind ouders (490.000) part. z. kind. part. m. kind. partners (9.260.000) (1.800.000) (1.510.000) (2.050.000) (3.410.000)

3 Berekeningen hebben betrekking op 2010, op basis van de jongste decemberraming van het CPB
4 Gebaseerd op de netto-bijstandsnorm voor alleenstaanden, conform de beleidsmatige definitie voor economische zelfstandigheid, zie hoofdstuk 2.

5 Exclusief intramurale bevolking en overige huishoudleden.
6 Het aantal minst-verdienende partners beneden 65 jaar is enigszins hoger dan het aantal meest- verdienende partners beneden 65 jaar, omdat bij paren waarvan het ene lid boven 65 en het andere lid beneden 65 is, het lid boven 65 vaker meer verdient dan het lid beneden 65 dan andersom. 4





Met een grove schets is hier de huidige stand van economische zelfstandigheid in beeld gebracht. Er bevinden zich in dit beeld nog veel groepen waarvoor de doelstelling van economische zelfstandigheid niet van toepassing is. Gedacht moet worden aan mensen met inkomsten uit vermogen of met uitkeringen zoals VUT/prepensioen, waardoor zij eigenlijk ook economisch zelfstandig kunnen zijn.

Armoedeval
Uit het voorgaande is gebleken dat momenteel niet verwaarloosbare gedeelten van de bevolking nog niet economisch zelfstandig zijn door inkomen uit arbeid. In het navolgende zal onderzocht worden of financiële prikkels hier een belangrijke rol in kunnen spelen.

Technische details
De armoedeval is op twee manieren onderzocht:
a. In het geval dat iemand nog niet werkt is gekeken naar de werkloosheidsval voor het aanvaarden van een baan vanuit een uitkeringssituatie (hier specifiek de bijstand) of de herintredersval voor het aanvaarden van een baan vanuit een situatie zonder eigen inkomsten (hier specifiek als niet-actieve partner). Deze werkloosheids- en herintredersval zijn benaderd door de marginale druk bij toetreding te berekenen.7 Het verwachte inkomen en de verwachte arbeidsduur zijn geschat, rekening houdend met verschillende eigenschappen, zoals opleiding, leeftijd, aanwezigheid van kinderen en geslacht. Bij het aanvaarden van een baan vanuit de bijstand wordt de bijstandsuitkering afgebouwd naarmate meer verdiend wordt. b. In het geval dat iemand al werkt is gekeken naar de zogenaamde doorstroomval. Hiervoor is de marginale druk berekend van een bruto loonstijging van 5%.8 Er is alleen gekeken naar `zuivere' werknemers. Werknemers met overige inkomensbronnen, zoals winst of uitkering, zijn buiten beschouwing gelaten.9
Met de eerder genoemde huishoudtypen geeft dit acht verschillende situaties (1a- 4b) die onderzocht zijn.
Een deel van de spreiding in de marginale druk is niet in beeld gebracht doordat geen meergebruik van kinderopvang is meegenomen. De afbouw in de kinderopvangtoeslag is wel meegenomen.10 In het volgende deel (vanaf hoofdstuk 4) is het effect van meergebruik van kinderopvang wel onderzocht. In Tabel 2 is getoond uit welke aantallen de groepen bestaan waarvoor de armoedeval is onderzocht. Dit betreft in kolom a de groep in de bijstand (in geval van alleenstaanden) dan wel inactief (in geval van paren), en in kolom b de groep `zuivere' werknemers.

Tabel 2 Overzicht onderzochte aantallen in MICROS, bevolking 18-64 jaar In bijstand dan wel inactief (a) `Zuivere' werknemers (b)
1. Alleenstaanden zonder kinderen 80.000 780.000
2. Alleenstaande ouders 70.000 180.000
3. Minst-verd. partner zonder kinderen 270.000 540.000
4. Minst-verd. partner met kinderen 390.000 990.000


7 In formule: (1-(verandering besteedbaar inkomen/nieuwe brutoloon))*100%.
8 In formule: (1-(verandering besteedbaar inkomen/verandering in brutoloon))*100%.
9 Dit is dezelfde selectie als het CPB hanteert in het onderzoek `Ontwikkeling en verdeling marginale druk in 2001-2011'.

10 Het CPB heeft in zijn onderzoek (zie hiervoor) ook geen meergebruik van kinderopvang (en overigens ook niet de afbouw van de kinderopvangtoeslag) meegenomen.
5





Resultaten
In Figuur 2 is de marginale druk getoond voor verschillende groepen langs het brutoloontraject. Steeds is voor een loonklasse van 1000 euro de mediane marginale druk bepaald. De mediaan is die waarde waarbij de helft van de waarnemingen lager is en de andere helft van de waarnemingen hoger. De mediaan geeft een goede weergave van het algemene beeld. De spreiding in de waarnemingen wordt, voor het inkomensgebied tot 20.000, getoond in Tabel 4 en 5.
In Figuur 2 zijn tevens de aantallen personen getoond. Deze corresponderen met de waarden in Tabel 2.

Figuur 2 Marginale druk en frequentie naar brutoloon; inkomenstraject tot 20.000 (niet-gearceerd) relevant voor economische zelfstandigheid
1a. Alleenstaanden zonder kinderen, van bijstand naar werk 1b. Alleenstaanden zonder kinderen, reeds werkend
100 50 100 50
90 45 90 45
80 40 80 40
70 35 70 35
60 30 60 30
50 25 50 25
40 Reeks3 20 40 20
30 Aantal (x1000, rechteras) 15 30 15 Mediane marginale druk
20 10 20 10
10 5 10 5 0 0 0 0 0 10 20 30 40 50 60 70 80 0 10 20 30 40 50 60 70 80 brutoloon (x 1000 euro) brutoloon (x 1000 euro)
2a. Alleenstaande ouders, van bijstand naar werk 2b. Alleenstaande ouders, reeds werkend
100 50 100 50
90 45 90 45
80 40 80 40
70 35 70 35
60 30 60 30
50 25 50 25
40 20 40 20
30 15 30 15
20 10 20 10
10 5 10 5 0 0 0 0 0 10 20 30 40 50 60 70 80 0 10 20 30 40 50 60 70 80 brutoloon (x 1000 euro) brutoloon (x 1000 euro)
3a. Herintreder zonder kinderen 3b. Minst-verd. partners zonder kinderen, reeds werkend
100 50 100 50
90 45 90 45
80 40 80 40
70 35 70 35
60 30 60 30
50 25 50 25
40 20 40 20
30 15 30 15
20 10 20 10
10 5 10 5 0 0 0 0 0 10 20 30 40 50 60 70 80 0 10 20 30 40 50 60 70 80 brutoloon (x 1000 euro) brutoloon (x 1000 euro)
4a. Herintreder met kinderen 4b. Minst-verd. partners met kinderen, reeds werkend
100 50 100 50
90 45 90 45
80 40 80 40
70 35 70 35
60 30 60 30
50 25 50 25
40 20 40 20
30 15 30 15
20 10 20 10
10 5 10 5 0 0 0 0 0 10 20 30 40 50 60 70 80 0 10 20 30 40 50 60 70 80 brutoloon (x 1000 euro) brutoloon (x 1000 euro)


6




Tabel 3 Spreiding in de marginale druk voor verschillende groepen, brutoloon tot 20.000
1. Alleenstaande 2. Alleenstaande 3. Minst-verd. part. 4. Minst-verd. part. zonder kinderen ouders zonder kinderen met kinderen a. bijst. b. reeds a. bijst. b. reeds a. b. reeds a. b. reeds werk werkend werk werkend herintr. werkend herintr. werkend 0-20% 2% 42% 1% 4% 2% 2%
20-40% 71% 42% 70% 66% 65% 57%
40-60% 4% 19% 15% 27% 24% 24% 32%
60-80% 8% 2% 3% 4% 8% 6%
80-100% 96% 97% 2% 3% Totaal 100% 100% 100% 100% 100% 100% 100% 100%

Tabel 4 Spreiding in de marginale druk voor verschillende groepen, brutoloon tot 20.000; overdraagbaarheid algemene heffingskorting volledig afgebouwd
3. Minst-verd. part 4. Minst-verd. part. zonder kinderen met kinderen a. b. reeds a. b. reeds herintr. werkend herintr. werkend 0-20% 68% 16% 38% 7%
20-40% 29% 63% 49% 57%
40-60% 3% 17% 12% 28%
60-80% 3% 2% 5%
80-100% 2% 3% Totaal 100% 100% 100% 100%


1a. Alleenstaanden zonder kinderen, van bijstand naar werk De alleenstaanden zonder kinderen die in de bijstand zijn gering in aantal vergeleken met de andere onderzochte groepen. Te zien is dat tot een inkomen dat overeenkomt met ongeveer het wettelijk minimumloon, de marginale druk bij toetreding over het algemeen 100% bedraagt. Dit wordt voornamelijk veroorzaakt door de afbouw van de bijstandsuitkering.11,12 Duidelijk is dat de hoogte van de bijstand bepalend is voor het niveau van waaraf financiële prikkels beginnen te werken.


1b. Alleenstaanden zonder kinderen, reeds werkend Deze groep betreft alleenstaande werknemers zonder kinderen die geen bijstandsuitkering genieten. Voor de inkomens tot ca. 20.000 is sprake van een lage mediane marginale druk, deels samenhangend met de opbouw van de arbeidskorting en het lage marginale tarief in de eerste schijf. Over het algemeen is er dus voor deze groep (werknemers zonder bijstandsuitkering) geen fiscale belemmering economisch zelfstandig te worden.
Wel is er enige spreiding in de marginale druk (zie Tabel 3). Voor de inkomens tot
20.000 heeft 73% een lage marginale druk van minder dan 40%. Een kleiner gedeelte (ca. 8%) heeft een relatief hoge marginale druk van meer dan 60%. Dit wordt vooral veroorzaakt door de afbouw van de huurtoeslag.


11 De vrijstelling voor arbeidsinkomsten gedurende maximaal 6 maanden is niet meegenomen; zie ook voetnoot 16.

12 Uitgegaan is van voortzetting van de eventueel aanwezige langdurigheidstoeslag indien er nog sprake is van aanvullende bijstand bij het aanvaarden van werk. Dit behoort tot de gemeentelijke beleidsvrijheid, maar is wel in lijn met de gestelde kaders in art. 36 WWB.
7





2a. Alleenstaande ouders, van bijstand naar werk Voor alleenstaande ouders is er ongeveer hetzelfde beeld als bij de alleenstaanden zonder kind. Vooral de afbouw van de bijstandsuitkering zorgt voor een hoge marginale druk. Voor bepaalde gevallen, namelijk de alleenstaande ouders met kinderen jonger dan 5 jaar, kan de marginale druk lager zijn dan 100%. Dit wordt veroorzaakt doordat de aanvullende alleenstaande ouderkorting en de combinatiekorting in die gevallen voor de bijstand niet tot de middelen worden gerekend en dus niet gekort worden. Door het geringe aantal is dit echter niet zichtbaar in de mediaan.


2b. Alleenstaande ouders, reeds werkend
Voor werkende alleenstaande ouders (het betreft hier de `zuivere' werknemers, zonder samenloop met andere uitkeringen zoals de bijstand) is duidelijk zien dat er een grillig verloop van de mediaan en veel spreiding in de marginale druk is. Dit komt enerzijds door de beperkte omvang van de groep, maar belangrijker is nog de aanwezigheid van kinderen. Veel kindregelingen (kinderopvangtoeslag, kindgebonden budget) zijn namelijk afhankelijk van het aantal en de leeftijd van kinderen.
De marginale druk is over het algemeen laag voor de inkomens tot 20.000 dank zij het oplopend voordeel van de inkomensafhankelijke combinatiekorting, de aanvullende alleenstaande ouderkorting, de algemene heffingskorting en de arbeidskorting.
Bij hogere inkomens (>20.000) is het oplopende voordeel van de heffingskortingen kleiner en wordt de marginale druk verhoogd door het hogere tarief in de tweede schijf en door de afbouw van zorgtoeslag, huurtoeslag, kindgebonden budget en kinderopvangtoeslag.


3a. Herintreders zonder kinderen
De herintreder is gedefinieerd als de inactieve partner van een paar die aan het werk gaat. De mediane marginale druk vertoont een dalend (laag) beeld voor de inkomens tot 20.000 dankzij de opbouw van de arbeidskorting, het relatief lage niveau van het tarief voor de eerste schijf en doordat er al weinig recht bestaat op inkomensafhankelijke regelingen door het inkomen van de partner. Over het algemeen lijkt er dus geen grote financiële belemmering voor het bereiken van economische zelfstandigheid te zijn.
Een belangrijk deel van de spreiding wordt veroorzaakt door aanwezigheid van het inkomen van de meest-verdienende partner. Toeslagen grijpen aan op het huishoudinkomen. Het moment van afbouw zal dus verschillen. Een andere belangrijke factor is de aanspraak op de huurtoeslag. Ook getoond is de marginale druk van de structurele situatie waarin de overdraagbaarheid van de algemene heffingskorting volledig is afgebouwd, indien er geen kinderen jonger dan 6 jaar zijn (zie Figuur 2, stippellijnen, en Tabel 4).13 Hiermee wordt het effect van reeds ingezet kabinetsbeleid getoond. Te zien is dat de marginale druk fors afneemt, en vooral fors in het gebied tot 20.000. De uitschieters naar boven worden ook fors verminderd (zie Tabel 4).


3b. Minst-verdienende partners zonder kinderen, reeds werkend De marginale druk voor de minst-verdienende partner zonder kinderen vertoont wat meer spreiding dan voor de alleenstaande zonder kinderen (zie Tabel 3). Dit wordt (zoals ook hierboven genoemd) veroorzaakt door aanwezigheid van het

13 De structurele situatie is op 2010 geprojecteerd door de overdraagbaarheid af te schaffen voor iedereen, behalve voor huishoudens met kinderen beneden 6 jaar. 8




inkomen van de meest-verdienende partner. Dit zorgt voor spreiding in het huishoudinkomen.
De minst-verdienende partner ondervindt een marginale druk vanaf de eerst verdiende euro vanwege de huidige overdracht van de algemene heffingskorting. De arbeidskorting en de relatief lage belastingtarieven zorgen echter voor een relatief lage marginale druk in het voor de economische zelfstandigheid belangrijke inkomenstraject tot 20.000.
In de structurele situatie, waarin de overdraagbaarheid van de algemene heffingskorting is afgebouwd, is de marginale druk lager voor inkomens tot ca. 6000. Vanaf dat inkomen verzilvert de minst-verdienende partner zelf de gehele algemene herffingskorting en heeft de maatregel dus geen effect meer.


4a. Herintreders met kinderen
De mediane marginale druk voor herintreders met kinderen vertoont grote overeenkomst met die voor de herintreder zonder kinderen (zie Figuur 2). Het verschil is vooral te zien in de spreiding (zie Tabel 3). De mediane marginale druk vertoont een gunstig (laag) beeld voor de inkomens tot 20.000 dankzij het lage tarief in de eerste schijf en de opbouw van de arbeidskorting en inkomensafhankelijke combinatiekorting. Over het algemeen lijkt er dus ook voor de herintreder met kinderen geen belemmering van financiële aard voor het bereiken van economische zelfstandigheid te zijn.
Er zijn meer herintreders met een relatief hogere marginale druk (60-80%) in geval van aanwezigheid van kinderen. Een belangrijke verklaring hiervoor zijn de afbouwtrajecten voor inkomensafhankelijke kindregelingen, zoals het kindgebonden budget en de kinderopvangtoeslag.
Ook hier zorgt de afbouw van de overdraagbaarheid van de algemene heffingskorting voor een lagere marginale druk.


4b. Minst-verdienende partner met kinderen, reeds werkend De marginale druk voor de minst-verdienende partner met kinderen vertoont in grote lijnen hetzelfde beeld als voor de minst-verdienende partner zonder kinderen. Het lage tarief in de eerste schijf, de arbeidskorting en de inkomensafhankelijke combinatiekorting zorgen voor een relatief lage marginale druk in het inkomenstraject tot 20.000.
Maar ook hier is de spreiding groter. Uitschieters naar boven worden wederom veroorzaakt door de afbouwtrajecten voor inkomensafhankelijke kindregelingen. Wat betreft de afbouw van de overdraagbaarheid geldt hetzelfde als hierboven.

Algemene beeld op basis van resultaten steekproef
In het voorgaande is getoond dat niet verwaarloosbare gedeelten van de onderzochte groepen alleenstaanden, alleenstaande ouders, herintreders zonder en met kinderen en minst-verdienende partners zonder en met kinderen nog niet genoeg werken om economisch zelfstandig te zijn. In aanvulling daarop is in detail onderzocht hoe de marginale druk uitpakt voor deze groepen om te bepalen in hoeverre het gebrek aan financiële prikkels mensen belemmert zelfstandig te worden. Het algemene beeld valt in tweeën uiteen:


1. Voor herintreders en voor degenen die geen bijstandsuitkering ontvangen is de financiële prikkel om economisch zelfstandig te worden, goed te noemen. De marginale druk voor de inkomens tussen 10.000 en 20.000 is laag dankzij de arbeidskorting en, indien van toepassing, de inkomensafhankelijke combinatiekorting en de aanvullende alleenstaande-ouderkorting. 9




Een belangrijk aandachtspunt is wel dat er groepen aan te wijzen zijn die een relatief hogere marginale druk ervaren. Dit wordt vooral veroorzaakt door de afbouw van de huurtoeslag.
Verder is een aandachtspunt dat de marginale druk voor de inkomens boven de grens van economische zelfstandigheid snel betrekkelijk hoog wordt.14


2. Voor alleenstaanden en alleenstaande ouders die vanuit de bijstand15 weer aan het werk gaan is de marginale druk groot indien het nieuw bereikte inkomen relatief laag is. Pas vanaf bruto inkomens ruim boven het WML treedt merkbare vooruitgang op in het besteedbaar inkomen. Dit wordt direct veroorzaakt door het afbouwen van de uitkering. Voor het vergroten van de financiële prikkel dient de hoogte van de bijstand ten opzichte van het minimumloon aangepast te worden. Dit valt buiten het bereik van dit onderzoek. Economische zelfstandigheid kan hier vooral gestimuleerd worden door een activerende sociale zekerheid, waarin de samenhang van rechten en plichten benadrukt wordt.

Na dit algemene beeld geschetst te hebben, zal in het volgende deel voor enige voorbeeldhuishoudens in detail getoond worden waar knelpunten kunnen liggen.

14 Zoals het CPB ook aantoonde in zijn onderzoek (zie hiervoor). 15 En in het algemeen vanuit een uitkeringssituatie waarin op middelen wordt getoetst. 10




4 Individuele bijdrage van regelingen aan de marginale druk onder de loep

In dit hoofdstuk wordt gekeken naar de bijdrage van fiscale- en inkomensondersteunende regelingen aan de marginale druk. Dit wordt geanalyseerd aan de hand van voorbeeldhuishoudens die dienen ter illustratie van de in hoofdstuk 2 beschreven resultaten. De volgende regelingen zijn meegenomen (geordend naar beleidsdoel):

Financiering overheidsuitgaven + pensioenen

· Inkomstenbelasting plus premies volksverzekeringen
· Pensioenpremie

Evenwichtige inkomensverdeling

· Zorgtoeslag

· Kindgebonden budget

· Huurtoeslag

· Kwijtschelding gemeentelijke belastingen
· Bijzondere bijstand

Bevordering arbeidsparticipatie

· Algemene heffingskorting

· Arbeidskorting

· Inkomensafhankelijke combinatiekorting (IACK)
· Alleenstaande ouderkorting

· Aanvullende alleenstaande ouderkorting
· Netto kosten voor kinderopvang (= Bruto kosten kinderopvang minus de kinderopvangtoeslag)

Marginale druk door één uur extra werk
In dit hoofdstuk is gekeken naar de marginale druk bij toename van het aantal gewerkte uren. In de analyse in het vorige hoofdstuk is om technische redenen de marginale druk alleen berekend op basis van een loonsverhoging. In dit hoofdstuk wordt gekeken naar de marginale druk door één uur extra werken èn de loonstijging die als gevolg daarvan optreedt. Dit heeft gevolgen voor de kosten van kinderopvang. In dit hoofdstuk komen bovenop de hogere eigen bijdrage als gevolg van een hoger inkomen ook de extra kosten voor kinderopvang als gevolg van het afnemen van één uur extra kinderopvang. Er is hier dus aangenomen dat het voor één uur extra werken nodig is om één uur extra kinderopvang af te nemen. Hiermee wordt inzichtelijk gemaakt wat de maximaal mogelijke marginale druk door kinderopvang kan zijn. In werkelijkheid zal het niet altijd zo zijn dat bij meer uren werk meer uren kinderopvang afgenomen wordt.

11





1. Voorbeeldhuishouden: alleenstaanden
Figuur 3 illustreert de marginale druk voor een alleenstaande bij het werken van één uur extra tegen een minimum uurloon. Langs de verticale as kan worden afgelezen wat de bijdrage is van verschillende regelingen aan de marginale druk en hoe hoog deze is wanneer alle regelingen stapelen. Figuur 3: bijdrage regelingen aan de marginale druk voor een alleenstaande op minimumloon.
alleenstaande WML bijzondere bijstand
100% kwijtschelding
80%
huurtoeslag k 60%
ur
dela Arbeidskorting
40%
ni 20%
gr belasting en Ma premies 0%
pensioen
-20%
marginale druk bij
-40% stapeling
0 2 4 6 8 10 12 14 16 18 20 22 24 26 28 30 32 34 36 mrg.druk inkomen Aantal uren huidige werk zonder bijstand

In bovenstaande figuur is ervan uitgegaan dat wanneer het nettoloon lager is dan de bijstandsnorm, aanspraak kan worden gemaakt op een aanvullende bijstandsuitkering16. De marginale druk van 100% tot het punt waarop de bijstand is afgebouwd is hiervan een logisch gevolg. Dat punt wordt bereikt bij 27 uur werken. Tot dit punt is er voor deze werknemer geen financiële prikkel.

In bovenstaande figuur is ook een lijn opgenomen voor de marginale druk van een alleenstaande werknemer in het geval het inkomen niet aangevuld zou worden tot de bijstand. Dit is te vergelijken met de mediaan van de marginale druk in figuur 2.1b. Het verschil wordt veroorzaakt doordat in de mediaan de invloed van de afbouw van kwijtschelding, bijzondere bijstand en de huurtoeslag niet zichtbaar wordt.
Deze alleenstaande gaat belasting betalen wanneer er meer dan 12 uur gewerkt wordt. De arbeidskorting dempt de marginale druk voordat en nadat economische zelfstandigheid is bereikt.
Figuur 3 laat zien dat de bijdrage aan de marginale druk door afbouw van kwijtschelding en bijzondere bijstand fors kan oplopen. De mate van afbouw van de bijzondere bijstand en de kwijtschelding van lokale lasten kan echter van gemeente tot gemeente verschillen. De marginale druk door de bijzondere bijstand is daarnaast afhankelijk van de gemaakte kosten en geldt niet voor iedereen. Het overige deel van de marginale druk wordt veroorzaakt door de belastingen en premies.


16 In beginsel worden de eigen verdiensten aangevuld tot het niveau van de bijstand. De gemeente kan besluiten om 25% van de eigen inkomsten hierbij vrij te laten tot een maximum van 184 euro netto per maand. Hierbij gelden de voorwaarden dat dit niet langer mag duren dan zes maanden en dat het college van B&W bepaalt dat de vrijlating bijdraagt aan arbeidsinschakeling. Voor deze analyse wordt ervan uitgegaan dat niets van de eigen inkomsten voor alleenstaanden wordt vrijgelaten.
12




Vanaf meer dan 29 uur werken tegen minimumloon wordt de huurtoeslag afgebouwd. De marginale druk tussen 29 en 38 uur werken voor deze alleenstaande met recht op huurtoeslag schommelt mede daardoor rond de 60%. De marginale druk als gevolg van de afbouw van de huurtoeslag verschilt per individu omdat de huurtoeslag ook afhankelijk is van de hoogte van de huur. Zonder de inkomensondersteunende regelingen ligt de marginale druk tussen 27 en 38 uur werken rond de 25%.

Modaal uurloon
In de bijlage is in figuur 2 de bijdrage van de verschillende regelingen aan de marginale druk voor alleenstaanden met een modaal uurloon getoond. Deze alleenstaande is economisch zelfstandig bij 15 uur werken.


2. Voorbeeldhuishouden: alleenstaande ouders
Figuur 4 toont de marginale druk voor een alleenstaande ouder. Deze figuur laat een ander beeld zien dan figuur 2.2b. Verschillen worden veroorzaakt door de behandeling van de bijzondere bijstand en de kwijtschelding. Verder speelt mee dat in figuur 2.2b veel alleenstaande ouders zijn meegenomen met kinderen ouder dan 16. Deze ouders hebben geen recht op de aanvullende alleenstaande ouderkorting en de IACK.
Figuur 4: Bijdrage regelingen aan de marginale druk voor een alleenstaande met twee kinderen van 0-4 jaar en een minimum uurloon.
alleenstaande ouder minimumloon kosten kinderopvang
100% bijzondere bijstand
80% kwijtschelding
60%
uk IACK drela 40%
arbeidskorting ni 20%
gra aanv. alleenst. M 0% ouderkorting belasting
-20%

-64% door
IACK -164%

-40% pensioen
0 2 4 6 8 10 12 14 16 18 20 22 24 26 28 30 32 34 36 marginale druk Aantal uren huidige werk

De marginale druk voor de alleenstaande ouder lijkt qua niveau op die van de alleenstaande uit figuur 3, maar er zijn enkele verschillen. Ten eerste zijn er de extra kosten voor dagopvang waardoor de marginale druk tot 9 uur werken hoger is dan 100%17. Op dit traject is de som van de marginale druk door kinderopvang en afbouw van de bijstand groter dan de extra inkomsten uit arbeid. De schommelingen in de kosten voor kinderopvang worden veroorzaakt door de trapsgewijze opbouw van de kinderopvangtoeslagtabel.


17 Een gemeente kan de eigen bijdrage voor kinderopvang vergoeden via het Participatiebudget of de bijzondere bijstand. In dat geval is er geen inkomensachteruitgang door te gaan werken en komt de marginale druk niet boven de 100%.

13




Ten tweede worden de inkomsten uit werk gekort op de bijstand18, maar worden de aanvullende alleenstaande ouderkorting en de IACK hierbij vrijgelaten. Dit geldt alleen voor alleenstaande ouders met een kind dat jonger is dan vijf. De lijn "netto marginale druk" geeft de marginale druk inclusief de marginale druk door het afbouwen van de bijstand. Bij de overgang van 9 naar 10 uur werken ontstaat recht op het inkomensonafhankelijk deel van de IACK. Hierdoor ontstaat een netto marginale druk van -64%. Dit is een financiële prikkel voor deze alleenstaande ouders om meer dan 9 uur te werken. Daarna ligt de marginale druk onder de 100% vanwege de oploop in de IACK en stijgt dus het besteedbare inkomen terwijl deze persoon nog wel in de bijstand zit. Dit is te zien in figuur 5. Figuur 5: aantal gewerkte uren tegen netto- en besteedbare inkomen alleenstaande ouder
22000
Netto inkomen
21000 incl. inkomen uit
20000 bijstand
19000
o)
ure 18000 Besteedbaar n (e 17000 inkomen incl. m inkomen uit ok 16000 bijstand nI 15000

14000 Niveau besteedbaar
13000 inkomen van iemand voor 100%
12000 in de bijstand
0 2 4 6 8 10 12 14 16 18 20 22 24 26 28 30 32 34 36 38 Aantal uren werk Na meer dan 9 uur werken ligt het besteedbare inkomen dus boven het besteedbare inkomen van iemand die 100% in de bijstand zit. Het derde verschil met de alleenstaande is het aantal heffingskortingen. In figuur
4 is te zien dat de algemene heffingskorting, de alleenstaande ouderkorting, de aanvullende alleenstaande ouderkorting en de IACK er gezamenlijk voor zorgen dat bij een minimum uurloon geen belasting wordt betaald tot en met 37 uur werken.
Het vierde verschil komt van het kopje van 20%-punt bovenop de bijstand voor alleenstaande ouders. Een alleenstaande ouder moet hierdoor meer uren werken om economisch zelfstandig te worden. Het totaal benodigde aantal uren daarvoor is 30 (niet te zien in figuur 4). De alleenstaande ouder met een kind jonger dan 5 ontvangt dan nog wel bijstand. Dat komt door de vrijlating van de IACK en de aanvullende alleenstaande ouderkorting die de afbouw van de bijstand verlagen en uitstellen.

Alleenstaande ouder met kinderen ouder dan 5
In de bijlage is ook een grafiek opgenomen voor een alleenstaande ouder met 2 kinderen van 5-11 jaar. Voor deze ouder geldt geen vrijlating van de IACK en de aanvullende alleenstaande ouderkorting en daar is dan ook goed te zien dat


18 Vijftien gemeenten nemen deel aan het experiment "bevordering arbeidsinschakeling alleenstaande ouders" . Dit experiment is gebaseerd op art. 83 van de wet WWB. In dit experiment hebben alleenstaande ouders die in deeltijd werken recht op een inkomsten-vrijlating naast de uitkering . Deze vrijlating is gekoppeld aan het gewerkte aantal uren.
14




economische zelfstandigheid bereikt wordt bij 30 uren werk. Het recht op bijstand vervalt in dit geval. Doordat dit bijstandsniveau hoger is dan het bijstandsniveau van de alleenstaande zonder kinderen, moet de alleenstaande ouder meer uren maken voor economische zelfstandigheid. Het kopje op de bijstand is daarmee een extra belemmering om economisch zelfstandig te worden. Het extra aantal uren blijft wel beperkt tot 3 doordat de alleenstaande ouder recht heeft op extra heffingskortingen.

Modaal uurloon
In de bijlage is ook een marginale druk grafiek opgenomen voor de alleenstaande ouder met een modaal uurloon. Bij dit inkomen is de afbouw van de huurtoeslag en de zorgtoeslag een belangrijke bron van marginale druk. De afbouw van deze regelingen begint echter pas nadat de persoon in kwestie al economisch zelfstandig is. Bij het voorbeeldhuishouden met een modaal uurloon zorgt de huurtoeslag voor een marginale druk van rond de 25%. De zorgtoeslag zorgt voor een marginale druk van 5% en het kindgebonden budget voor een marginale druk van 8%. Belastingen en premies zorgen voor het grootste deel van de marginale druk bij meer dan 21 uur werken. De belastingdruk wordt wel verminderd door de aanvullende alleenstaande ouderkorting, de IACK en de arbeidskorting. De marginale druk bij een modaal uurloon varieert als gevolg van de kosten voor dagopvang tussen de 4 en 19 procent. Wanneer de kinderen naar de buitenschoolse opvang gaan in plaats van naar de dagopvang dan varieert de marginale druk tussen de 3 en 12 procent. De spreiding die hier optreedt wordt veroorzaakt door de trapsgewijze opbouw van de kinderopvangtoeslagtabel. Het andere deel van de marginale druk van kinderopvang wordt veroorzaakt door de extra kosten van een uur extra kinderopvang.


15





3. Voorbeeldhuishouden: herintreder zonder kinderen Ter illustratie van de marginale druk van herintreders zonder kinderen is in figuur
6 de marginale druk getoond voor een herintreder met een minimum uurloon en met een partner die modaal verdient.
Figuur 6: bijdrage regelingen aan de marginale druk voor een herintreder met minimumloon en partner met modaal inkomen
herintreder WML, partner modaal
100% zorgtoeslag
80%

60% arbeidskorting kur
e d 40%
alni 20% belasting en premies rgaM 0%

-20% pensioen
-40%

0 2 4 6 8 10 12 14 16 18 20 22 24 26 28 30 32 34 36 Aantal uren huidige werk marginale druk

De lijn in deze figuur komt goed overeen met de mediane marginale druk in figuur
2.3b. Door de sneller oplopende arbeidskorting bij meer dan 18 uur werk ontstaat een dal die ook te zien is in figuur 2.3b.

De herintreder met een kind jonger dan 5 heeft een marginale druk door belasting vanaf het eerste uur dat er gewerkt wordt doordat de algemene heffingskorting ook wordt uitbetaald als er niet wordt gewerkt19. De algemene heffingskorting kan dan niet meer ingezet worden om de belastingdruk te verlagen wanneer er gewerkt gaat worden. Belastingen en premies vormen hier het grootste aandeel in de marginale druk.
Bovenop de belastingdruk komt de marginale druk van de inkomensondersteunende regelingen. De inkomensondersteunende regelingen worden getoetst op het huishoudinkomen en dus niet alleen op het inkomen van de herintreder. Wanneer de partner zoals in dit geval modaal verdient dan bestaat er nog recht op zorgtoeslag. Op overige inkomensondersteunende regelingen bestaat al geen recht meer door de hoogte van het inkomen van de partner. De marginale druk als gevolg van de afbouw van de zorgtoeslag komt bovenop de marginale druk door belasting. De te betalen belasting wordt verminderd door de arbeidskorting.

Benodigde uren werk voor economische zelfstandigheid Economische zelfstandigheid voor een herintreder die een minimum uurloon verdient wordt bereikt bij 27 uur werken. Dit is gelijk aan het aantal uren dat een alleenstaande moet werken voor economische zelfstandigheid omdat voor beide groepen dezelfde fiscale regelingen van toepassing zijn. Bij dit aantal uren werken is het netto loon gelijk aan de bijstandsnorm voor alleenstaanden.


19 De uitbetaling van de algemene heffingskorting wordt vanaf 2009 in 15 jaar met 6 2/3 %-punt per jaar afgebouwd. Er wordt een uitzondering gemaakt voor gezinnen met kinderen van 5 jaar of jonger en voor personen geboren voor 1-1-1972.

16





Inkomensniveau van de partner
In de bijlage is ook een grafiek opgenomen voor de situatie dat de partner minimumloon verdient. Deze situatie komt minder vaak voor. In het geval dat de partner minimumloon verdient bestaat er nog recht op een aantal inkomensondersteunende regelingen die worden afgebouwd zodra de herintreder gaat werken. Daardoor is de marginale druk voor de herintreder relatief hoog. Bij een inkomen van de partner gelijk aan het minimumloon is de aanname dat er geen recht meer bestaat op kwijtschelding van lokale lasten. De arbeidskorting zorgt ervoor dat het netto inkomen van iemand met minimumloon hoger is dan de bijstandsnorm. Wel is er nog recht op bijzondere bijstand verondersteld. In werkelijkheid verschilt dit per gemeente. Als het huishouden recht heeft op huurtoeslag dan is er een marginale druk van ongeveer 25%. De zorgtoeslag zorgt voor een marginale druk van 5%.

In tabel 5 is een overzicht gegeven van de marginale druk van niet werken naar economische zelfstandigheid en naar een fulltime baan van 38 uur bij verschillende hoogten van het inkomen van de partner. Tabel 5: Benodigde aantal uren werk voor economische zelfstandigheid en marginale druk van niet werken naar economische zelfstandigheid (EZ) en fulltime Inkomen partner / inkomen WML/ Modaal/ 2*Modaal/ herintreder WML WML WML Benodigde uren werk voor EZ 27 27 27 Marginale druk van 0-EZ 56% 36% 31% Marginale druk van 0-38 uur werk 48% 34% 30%

In bovenstaande tabel is duidelijk te zien dat de marginale druk voor een herintreder lager is naarmate de partner een hoger inkomen heeft. De reden is dat naarmate de partner een hoger inkomen heeft er minder recht bestaat op inkomensondersteunende regelingen die een marginale druk kunnen veroorzaken. De marginale druk met een partner die minimumloon verdient kan oplopen tot
56% over het traject van 0-27 uur. Voor iemand met een partner die modaal verdient is deze marginale druk 36%. Deze 36% komt in de buurt van de mediane marginale druk uit figuur 2.3.a. De marginale druk van een alleenstaande om economisch zelfstandig te worden is 100%. De financiële prikkel om economisch zelfstandig te worden is dus duidelijk hoger voor iemand met een werkende partner dan voor iemand zonder werkende partner.
17





4. Voorbeeldhuishouden: herintreder met kinderen Ter illustratie van de marginale druk van herintreders met kinderen is in figuur 6 de marginale druk getoond voor een herintreder met een minimum uurloon en met een partner die modaal verdient.
Figuur 7: bijdrage regelingen aan de marginale druk voor een herintredende of deeltijd werkende ouder met minimumloon en partner met modaal inkomen. herintredende ouder WML, partner modaal kosten kinderopvang
100% bijzondere bijstand
80% huurtoeslag k 60%
ur kindgebonden budget e d 40% zorgtoeslag alni 20%
gra IACK M 0%
%46 arbeidskorting
-20% -1 belasting en premies
-40% pensioen
0 2 4 6 8 10 12 14 16 18 20 22 24 26 28 30 32 34 36 Aantal uren huidige werk marginale druk

De trend van de netto marginale druk is gelijk aan de trend van de mediane marginale druk in figuur 2.4b. De verschillen worden veroorzaakt doordat in bovenstaande figuur is aangenomen dat voor een extra uur werk een extra uur kinderopvang nodig is. In figuur 2.4b is alleen rekening gehouden met lagere kinderopvangtoeslag bij een stijging van het inkomen. Verder ontbreekt in figuur
2.4b de steile dip in de marginale druk als gevolg van de IACK. Dit komt doordat in figuur 2.4b tamelijk brede inkomensklassen zijn gehanteerd voor het weergeven van de mediaan.

De verschillen in marginale druk met de herintreder zonder kinderen komen door de kosten voor de formele dagopvang, de IACK en de afbouw van het kindgebonden budget. Wanneer er gebruik wordt gemaakt van de formele dagopvang is er een marginale druk door kinderopvang van 14 tot 80 procent. Wanneer de kinderen iets ouder zijn en er gebruik wordt gemaakt van de buitenschoolse opvang in plaats van de dagopvang, dan is er een marginale druk door buitenschoolse opvang van 9 tot 49 procent. Deze spreiding wordt veroorzaakt door de trapsgewijze opbouw van de kinderopvangtoeslagtabel. De marginale druk door kinderopvang wordt voor het overige veroorzaakt door de extra uren kinderopvang met bijbehorende kosten bij meer uren werk. De afbouw van het kindgebonden budget zorgt voor een extra marginale druk van 8% over het afbouwtraject.
Bij de overgang van 9 naar 10 uur werken ontstaat recht op het inkomens- onafhankelijk deel van de IACK. Dit resulteert in een verlaging van de marginale druk met 164%. Vervolgens loopt de IACK op met 4% tot maximaal de inkomensgrens van 33.232 euro.

Benodigde uren werk voor economische zelfstandigheid Net als bij de alleenstaande ouder kan de deeltijd werkende ouder economisch zelfstandig genoemd worden bij 30 uur werken. Het netto inkomen is dan wel
18




lager dan van iemand zonder partner doordat er geen recht bestaat op de alleenstaande en aanvullende alleenstaande ouderkorting. Maar dit verschil verdwijnt als de partner wegvalt en het netto inkomen door de kortingen voor alleenstaanden omhoog gaat.

Inkomensniveau van de partner en kinderopvang
In de bijlage zijn verschillende figuren opgenomen waarin getoond wordt hoe verschillende inkomenshoogten van de herintreder en de partner uitpakken voor de marginale druk.
Net als bij de herintreder zonder kinderen gaat de marginale druk als gevolg van verschillende inkomensondersteunende regelingen omlaag of valt zelfs helemaal weg wanneer de partner een hoger inkomen heeft. Dit geldt echter niet voor de marginale druk als gevolg van kinderopvangkosten. De reden is dat de eigen bijdrage voor kinderopvang hoger wordt bij een hoger huishoudinkomen en er dus juist meer bijgedragen moet worden voor het extra uur kinderopvang. Bij een herintreder met een minimum uurloon en een partner op twee keer modaal is de marginale druk daardoor tussen de 31 en 101%. De eigen bijdrage is dan relatief hoog ten opzichte van het extra verdiende uurloon. Wanneer de partner minimumloon verdient, dan ligt deze marginale druk dan ook veel lager. De grote spreiding in de marginale druk als gevolg van de kinderopvangkosten wordt veroorzaakt door de trapsgewijze opbouw van de kinderopvangtoeslagtabel. In tabel 6 wordt de marginale druk getoond voor een herintreder die precies het aantal uren gaat werken dat nodig is voor economische zelfstandigheid en wanneer de herintreder voltijds gaat werken. Er is verder onderscheid gemaakt naar kinderen op de dagopvang of op de buitenschoolse opvang. De marginale druk bij buitenschoolse opvang is lager doordat er minder uren buitenschoolse opvang nodig zijn.
Tabel 6: Benodigde aantal uren werk voor economische zelfstandigheid en marginale druk van niet werken naar het aantal uren bij EZ en fulltime. WML/ Modaal/ 2*Modaal/ Inkomen partner / inkomen herintreder WML WML WML Benodigde uren werk voor EZ 30 30 30 Marginale druk van 0-EZ uur met kinderen 62% 55% 63% op de dagopvang
Marginale druk van 0-38 uur met kinderen 61% 54% 65% op de dagopvang
Marginale druk van 0-EZ uur met kinderen 57% 48% 48% op de buitenschoolse opvang
Marginale druk van 0-38 uur met kinderen 56% 46% 49% op de buitenschoolse opvang

In bovenstaande tabel is terug te zien dat de marginale druk niet persé daalt wanneer het inkomen van de partner stijgt. Door een hogere eigen bijdrage voor kinderopvang bij een hoger huishoudinkomen kan de marginale druk namelijk ook stijgen.


19





5 Belangrijkste bevindingen

Fiscaliteit

· Voor de alleenstaande ouder is de fiscaliteit geen belemmering om economisch zelfstandig te worden. De alleenstaande ouder betaalt namelijk geen belasting wanneer deze economisch zelfstandig is.
· De arbeidskorting verlaagt voor alle huishoudens de marginale druk op het traject voordat economische zelfstandigheid wordt bereikt. De arbeidskorting is dus een goede financiële stimulans om meer te werken.
· Een herintreder (of minstverdienende partner) met of zonder kinderen heeft een marginale druk door belasting doordat de algemene heffingskorting ook wordt uitbetaald wanneer er niet gewerkt wordt. De marginale druk voor de herintreder is over het algemeen relatief goed te noemen. Het grootste deel kent een marginale druk van tussen de 20-40 procent Deze marginale druk zal verder worden verlaagd door de afbouw van de overdraagbaarheid van de algemene heffingskorting. Dit geldt echter niet voor herintreders met een kind jonger dan 5.

Bijstand en inkomensondersteuning

· De marginale druk voor een alleenstaande (ouder) om economisch zelfstandig te worden ligt rond de 100%. Dit is het gevolg van de afbouw van de bijstandsuitkering wanneer iemand begint met het verrichten van betaalde arbeid. De afbouw van de bijstand is in die zin een financiële belemmering doordat werk tot het punt van economische zelfstandigheid niets of nauwelijks iets oplevert. De combinatie van de bovengenoemde afbouw van de bijstand en de kosten van kinderopvang kunnen zelfs leiden tot een marginale druk van boven de 100%. Gemeenten hebben echter de mogelijkheid om de eigen bijdrage van kinderopvang te vergoeden. Daarbij kan de gemeente tijdelijk inkomsten uit arbeid vrij stellen waardoor deze niet gekort worden op de bijstand.
· De algemene bijstand kent een kopje voor alleenstaande ouders die 20 procentpunt hoger is dan die van een alleenstaande zonder kinderen. Hierdoor moeten er meer uren worden gewerkt om economisch zelfstandig te worden. Het kopje op de bijstand vormt daarmee een extra belemmering om te gaan werken. Dit is het gevolg van de keuze om alleenstaande ouders in de bijstand extra te ondersteunen.
· Inkomensondersteunende regelingen zijn van belang voor de marginale druk van de minstverdienende partners, maar niet voor de marginale druk van alleenstaande (ouders) om economisch zelfstandig te worden. De afbouw van inkomensafhankelijke regelingen begint voor hen pas wanneer economische zelfstandigheid al is bereikt.
· De marginale druk voor de minstverdienende partner zonder kinderen als gevolg van inkomensondersteunende regelingen is lager naarmate de meestverdienende partner een hoger inkomen heeft. De reden is dat naarmate de meestverdienende partner een hoger inkomen heeft er minder recht bestaat op inkomensondersteunende regelingen die een marginale druk kunnen veroorzaken. De marginale druk voor de minstverdienende partner zonder kinderen is dan ook het hoogst als de partner een inkomen heeft rond het minimumloon. Bij het vormgeven van inkomensondersteunende regelingen moet echter een afweging gemaakt worden tussen gerichte inkomensondersteuning en het bevorderen van de arbeidsparticipatie.

· De kosten voor kinderopvang kunnen vooral bij een laag uurloon voor de minstverdienende ouder en een hoog inkomen van de meestverdienende
20




partner voor een hoge marginale druk zorgen. Dat komt doordat in dat geval de extra kosten voor kinderopvang relatief hoog zijn ten opzichte van het extra verdiende uurloon. De marginale druk van de minstverdienende ouder kan hierdoor hoger zijn naarmate de partner een hoger inkomen heeft. Ook hier geldt dat er een afweging gemaakt moet worden tussen gerichte inkomensondersteuning en het bevorderen van de arbeidsparticipatie.


21