Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap
Datum 18 februari 2010
Betreft Voortijdig Schoolverlaten: cijfers en beleid
1. Inleiding
Deze brief informeert u over een viertal zaken: de recente ontwikkeling van het
aantal voortijdig schoolverlaters, het aangescherpte beleid tot 2012 om de
doelstelling te realiseren, het vasthouden van de bereikte daling van het aantal
voortijdig schoolverlaters na 2012 en een overzicht van het tot nu toe gevoerde
beleid. Aanleiding voor deze brief is onze toezegging om de Tweede Kamer
jaarlijks op de hoogte te houden van de ontwikkelingen op dit beleidsterrein.
Deze brief is afgestemd met de minister van LNV. Het groene onderwijs is
onderdeel van het stelsel voor VMBO, MBO en HO. Wat betreft de doelstelling en
de beoogde reductie volgt LNV het algemeen beleid.
In het schooljaar 2008/2009 verlieten 42.600 jongeren het onderwijs zonder
startkwalificatie. Dit aantal is gebaseerd op de voorlopige cijfers uit BRON
(basisregistratie onderwijsnummer). De kabinetsdoelstelling is dit aantal terug te
brengen naar 35.000 in 2012. De daling ligt op schema. In paragraaf 2 vindt u
een bespreking van de recente ontwikkeling van het aantal voortijdig
schoolverlaters. In de cijferbijlage staan de bijbehorende tabellen en grafieken.
De huidige economische ontwikkeling vergroot het belang van het terugdringen
van schooluitval. Een goed opgeleide beroepsbevolking draagt bij aan economisch
herstel. Investeren in jongeren en hun startkwalificatie loont, zowel in economisch
als in maatschappelijk opzicht. Mét een startkwalificatie verdubbelen jongeren
hun kans op werk. In de komende anderhalf jaar zullen we ons vooral richten op
het mbo. Dáár moet echt nog winst worden behaald. De resultaten van te veel
ROC's blijven tot op heden achter. In paragraaf 3 worden deze beleidsaccenten
uitgewerkt.
In 2012 lopen de specifieke afspraken tussen rijk, gemeenten en scholen af (de
zogenaamde convenanten), net als de tijdelijke subsidieregelingen. Zonder deze
beleidsinzet is een ongewenste toename van het aantal nieuwe voortijdig
schoolverlaters mogelijk. In paragraaf 4 geven we aan hoe het behaalde resultaat
kan worden vastgehouden in 2012 en later.
Tot slot geven we in paragraaf 5 een overzicht van het gevoerde beleid tot nu toe.
a
na 1 van 15
Pagi
2. Het resultaat over het schooljaar 2008/2009
2.1 Aantal voortijdig schoolverlaters daalt
In het afgelopen schooljaar 2008/2009 was het aantal nieuwe voortijdig
schoolverlaters 42.600 op landelijk niveau, op basis van de voorlopige cijfers.1
2002 04/05 05/06 06/07 07/08 08/09 09/10 10/11
(peiljaar)
Gecorrigeerd aantal
nieuwe voortijdig 71.000 58.900 52.700 50.900 46.800 42.6003 35.000
schoolverlaters2
Aantal conform brief
aan TK van 11 feb 09, 71.000 60.500 54.100 53.100 48.800
26695, nr.61
2.2 Scholen, regio's en steden laten een wisselend beeld zien
De doelstelling voor het schooljaar 2008/2009 was een reductie van 20% ten
opzichte van het peiljaar 2005/2006. De gerealiseerde afname is 19,2% op
landelijk niveau.
Voortgezet en middelbaar beroepsonderwijs
De daling is het grootst in het voortgezet onderwijs. Ten opzichte van het peiljaar
is de schooluitval met ruim 30% verminderd. In het middelbaar beroepsonderwijs
blijft de daling achter bij de doelstelling. Op basis van de voorlopige cijfers
2008/2009 is de uitval gedaald met 13% in het mbo. Drie van de vier voortijdig
1 Een jongere is een nieuwe voortijdig schoolverlater als hij of zij op 1 oktober van een
schooljaar stond ingeschreven aan een onderwijstelling en op die datum ouder dan 11 maar
nog geen 22 jaar was en vervolgens op 1 oktober van het daarop volgende schooljaar niet
meer bij een onderwijsinstelling staat ingeschreven en niet in het bezit is van een
startkwalificatie, dat wil zeggen een havo, vwo of mbo-2,3 of 4 diploma.
2 Er is een meerjarige statistische correctie op de landelijke cijfers doorgevoerd. De
doorstroom van leerlingen uit het regulier voortgezet onderwijs naar het voortgezet speciaal
onderwijs bleek niet in de volle omvang verwerkt te zijn. Een jongere die van het reguliere
voortgezet onderwijs doorstroomt naar het voortgezet speciaal onderwijs (vso) is en wordt
geen voortijdig schoolverlater. Hij/zij volgt namelijk onderwijs dat in principe niet opleidt tot
een startkwalificatie. Het onderwijsnummer (BRON) is nog niet ingevoerd in het vso.
Daarom is aanvullende informatie nodig voor het vaststellen van het landelijk cijfer. De
noodzakelijke koppeling van bestanden is nu uitgevoerd met een betere techniek waaruit
deze meerjarige statistische correctie voortvloeit. Deze correctie heeft geen invloed op het
gegeven uit 2002 van 71.000 voortijdig schoolverlaters, noch op de resultaten in de
convenanten.
3 Het definitieve cijfer wordt verwacht in oktober 2010.
Pagina 2 van 15
schoolverlaters zijn nu afkomstig uit het mbo. Een aantal grote ROC's heeft de
doelstelling gehaald in het afgelopen schooljaar.4 Daar staat tegenover dat meer
dan de helft van de ROC's, AOC's en vakinstellingen een afname realiseert van
minder dan 10%. Gelet op de grote spreiding van de resultaten tussen de mbo-
instellingen moet het mogelijk zijn de uitval in het mbo verder terug te dringen.5
Grote steden en regio's
Ten opzichte van het peiljaar is het aantal voortijdig schoolverlaters gedaald in de
vier grootste steden: Amsterdam (-37%), Den Haag (-26%), Rotterdam (-18%)
en Utrecht (-11%). Ook de vier grootste regio's laten een daling zien: Amsterdam
en omstreken (-31%), Haaglanden (-25%), Rijnmond (-20%) en Utrecht en
omstreken (-18%). De doelstelling van -20% is dus door drie van de vier grootste
regio's behaald. De regio Utrecht heeft de doelstelling net niet gehaald, maar
daarbij kan worden opgemerkt dat het niveau van voortijdig schoolverlaten in
deze regio lager lag èn ligt dan in de andere drie grote steden. In de regio
Amsterdam lag het niveau in 2005/2006 ver boven dat van alle andere regio's.
Het ingezette beleid was daar zeker hard nodig.
Veertien regio's hebben afgerond de doelstelling van -20% behaald. Negen regio's
laten een teleurstellende reductie van minder dan 10% zien, zie de cijferbijlage.
Twee regio's vragen om bijzondere aandacht: Flevoland en Noord-Kennemerland.
De afname in deze regio's is de laagste met minder dan 5%. Daarbij kennen deze
twee regio's bijna het hoogste niveau van voortijdig schoolverlaten van alle
regio's. Dit vraagt om bestuurlijke druk en een stevige inzet van alle betrokkenen.
2.3 Ondanks groei aantal jongeren toch daling voortijdig schoolverlaten
Het resultaat is geboekt ondanks de demografische groei van vooral de 17- en
18-jarigen. Als het aantal jongeren in het voortgezet en middelbaar
beroepsonderwijs constant zou zijn gebleven vanaf schooljaar 2005/2006, dan
zou het aantal voortijdig schoolverlaters in 2008/2009 nog lager zijn, namelijk
40.900, in plaats van 42.600 (een verschil van 1.700).
Bij het formuleren van de halveringsdoelstelling in mei 2003 is de invloed van
demografie op het aantal voortijdig schoolverlaters buiten beschouwing gelaten.
Maar het aantal 17- en 18-jarigen nam in Nederland wel toe, namelijk met 18.000
in de periode 2006-2009. Ook het aantal schoolgaande jongeren van 21 en 22 in
het voortgezet en middelbaar beroepsonderwijs jaar nam in die periode toe,
namelijk met 5.000. Zonder deze demografische groei zou het aantal voortijdig
schoolverlaters 1.700 lager liggen. De demografische groei van het aantal 17- en
18-jarigen zet overigens landelijk niet door in de komende jaren.
4 ROC Albeda College (-22%), ROC Amarantis (-20%) het ROC van Amsterdam (-25%), de
Mondriaan Onderwijsgroep (-24%), ROC van Twente (-23%), ROC Friesland College (-
26%), ROC Gilde Opleidingen (-29%), ROC Arcus College (-26%), ROC Drenthe College (-
41%), ROC Amarantis (-20%).
5 Hierbij moet wel worden aangetekend dat voor regio's, instellingen en sectoren geldt dat
indien in het peiljaar reeds sprake was van een laag percentage van voortijdig
schoolverlaters, dit vervolgens invloed heeft op de reducties.
Pagina 3 van 15
2.4 De conjunctuur heeft twee gezichten
Twee jaar geleden berichtten wij u over de maatregelen om "groenpluk" tegen te
gaan (Tweede Kamer 2007-2008, 26 695, nr.44). Slimme en handige jongeren
werden door werkgevers gevraagd om al zonder startkwalificatie te komen
werken voor een aantrekkelijk salaris. De arbeidsmarkt was krap. Maar op dit
moment hebben werkgevers veel minder banen voor ongediplomeerde jongeren.
De werkloosheid onder jongeren zonder startkwalificatie is snel toegenomen, zie
de cijferbijlage. De schooluitval door groenpluk is afgenomen.
Maar de Beroeps Begeleidende Leerweg (BBL) kampt juist met iets meer uitval
dan vorig schooljaar, zie de cijferbijlage. De BBL legt de nadruk op leren door
werken en is vooral op mbo-2 niveau belangrijk. Jongeren voor wie leren in de
schoolbanken alleen geen passende optie is, vinden moeilijker hun weg naar een
startkwalificatie door de economische situatie. In het kader van het Actieplan
Jeugdwerkloosheid wordt daarom nu met succes gewerkt aan het een jaar langer
laten doorleren van mbo-gediplomeerden (School Ex), worden jongeren attent
gemaakt op de mogelijkheid om over te stappen van BBL naar de BOL-leerweg en
wordt het `Stageoffensief' van de kenniscentra uitgevoerd om voldoende
stageplaatsen te behouden.
Dus hoewel het totaalbeeld gunstig is, krijgt de huidige problematiek een ander
gezicht door de conjunctuur.
2.5 Nederland zet een goede prestatie neer in Europa
Nederland heeft het aandeel van voortijdig schoolverlaters teruggedrongen van
15,4% in 2000 tot 11,4% in 2008. Dit is gemeten naar de Europese definitie. Het
gaat dus over de totale groep (oude en nieuwe) voortijdig schoolverlaters tussen
de 18 en 25 jaar ten opzichte van alle jongeren in die leeftijdscategorie.
Nederland realiseert een grote relatieve afname in acht jaar tijd en heeft in
Europees verband een laag niveau, zie bovenstaande figuur. Het aandeel
jongeren dat zonder startkwalificatie het onderwijs verlaat, is in Nederland 5%-
punt lager dan het gemiddelde van 15 EU-lidstaten.
In Europees verband was afgesproken om het aandeel van jongeren van 18 tot 25
jaar dat geen onderwijs volgt èn geen startkwalificatie heeft, te halveren in de
periode van 2000 tot 2010. Dit is één van de "Lissabon-doelstellingen". De Raad
van de Europese Unie heeft vorig jaar besloten de periode te verlengen tot 2020.
Pagina 4 van 15
Totale groep (%) voortijdig schoolverlaters
bron: Eurostat
Finland
Oostenrijk 2000 2008
Zweden
Ierland
Nederland
Denemarken
Frankrijk
Duitsland
België
Luxemburg
Griekenland
EU-15
Verenigd Koninkrijk
Italië
Spanje
Portugal
0 10 20 30 40 50 %
3. Werken aan de doelstelling van 35.000
De doelstelling van maximaal 35.000 nieuwe voortijdig schoolverlaters in 2012 is
haalbaar, maar de dalende trend is beslist niet vanzelfsprekend. Resultaten uit
het verleden bieden ook hier geen garantie voor de toekomst. Het behalen van de
doelstelling vergt een uiterste inspanning van alle betrokken partijen, een sterke
focus op de resterende problematiek en een aanscherping van het beleid. Dat een
dergelijke investering loont in economisch en maatschappelijk opzicht blijkt uit
divers onderzoek6.
3.1 Focus op mbo-instellingen
Enkele grote mbo-instellingen hebben nu laten zien dat het aantal nieuwe
voortijdig schoolverlaters flink verminderd kan worden. Ook andere mbo-
instellingen moeten een dergelijke afname dus kunnen realiseren.
6 Henry Levin, The Economic Payoff to Investing in Educational Justice, Educational Researcher 2009; 38
Ecorys, MKBA Voortijdig schoolverlaten, april 2009
Ecorys, Case studies MKBA Voortijdig schoolverlaten, april 2009, Rebound Centre Rotterdam Delfshaven
en de Amsterdamse School
Berenschot en RebelGroup, Maatschappelijke kosten-batenanalyse "Time in" en "sportklassen" (december
2009), het "Time in"-project Groningen
Pagina 5 van 15
Het beleid gericht op het tegengaan van voortijdig schoolverlaten blijft op mbo-
instellingen helaas nog te vaak steken in losse projecten. Een integrale aanpak
gericht op een goede bedrijfsvoering èn op de kwaliteit van het onderwijs biedt
een grotere kans op succes. Dit betekent dat alle medewerkers, van het college
van bestuur tot ondersteunend personeel en docenten, weten hoe het vsv-beleid
van de school eruit ziet en dat iedereen stuurt op de vermindering van het aantal
voortijdig schoolverlaters. De problematiek vraagt om een doordachte aanpak,
hart voor de jongeren en een lange adem. Het uitgangspunt blijft dat mbo-
instellingen jongeren goed voorbereiden op de arbeidsmarkt. De school is een
"vindplaats" voor de jongeren die zorg nodig hebben, maar niet de "werkplaats"
waar alle hulp wordt aangeboden.
Wij zullen persoonlijk contact zoeken met achterblijvende ROC's, AOC's en
vakinstellingen. De Inspectie van het Onderwijs kijkt ook scherp naar de uitval op
mbo-instellingen als één van de indicatoren voor goed onderwijs. Sinds kort
onderzoekt de inspectie van het onderwijs ook de administratieve processen op
de instellingen en spreekt hen aan op de voortgang van de afspraken uit het de
convenanten.
3.2 Knelpunten in de uitvoering
In de uitvoering zijn we met de volgende knelpunten geconfronteerd:
Financieel risico
Mbo-instellingen geven aan dat ze moeite hebben met de onzekerheid over de
omvang van de prestatiesubsidie. Ze vinden het financiële risico te groot om het
voorschot op de prestatiesubsidie te investeren. Hun twijfels nemen toe naarmate
leerlingen moeilijker binnen de opleiding te houden zijn.
Moeilijkere doelgroep
Enerzijds halen jaarlijks meer jongeren een startkwalificatie. Anderzijds hebben
de jongeren die wèl uitvallen, meer en meer te maken een opeenstapeling van
problemen. Met andere woorden, we komen bij de "harde" kern van voortijdig
schoolverlaters. Extra inspanningen van onderwijsinstellingen zijn nodig om de
steeds moeilijkere groep ook binnen boord te houden.
Mbo-1
Een startkwalificatie is het streven voor iedereen maar voor een kleine groep
jongeren is een mbo-1 diploma het hoogst haalbare. Jongeren die met een mbo-1
diploma het onderwijs verlaten en een vaste baan vinden, worden geteld bij de
voortijdig schoolverlaters. Dit doet echter geen recht aan de geleverde inspanning
van de school.
Knelpunten in de meetsystematiek
Uit analyse blijkt dat de onderwijscarrière van 0,2%-0,3% van de 1,3 miljoen
jongeren in het voortgezet en middelbaar beroepsonderwijs niet volledig in beeld
is. Het aantal voortijdig schoolverlaters wordt hierdoor 5% tot 10% te hoog
ingeschat. Deze overschatting bestaat sinds de invoering van BRON en wordt nu
in beeld gebracht. Er heeft geen correctie plaatsgevonden op de gepresenteerde
cijfers. Voor alle jaren geldt dezelfde meetsystematiek waardoor de
vergelijkbaarheid in de tijd gewaarborgd is.
Pagina 6 van 15
Jongeren die naar een particuliere of buitenlandse opleiding gaan, of een
opleiding gaan volgen bij politie of defensie, worden noodgedwongen meegeteld
als voortijdig schoolverlater. Dat komt doordat in BRON alleen jongeren in het
door OCW en LNV bekostigd voortgezet en middelbaar beroepsonderwijs worden
geregistreerd. Ondanks de bescheiden overschatting op landelijk niveau, blijkt in
de praktijk dat een individuele school te maken kan krijgen met een veel groter
aandeel in de overschatting. Dit is begrijpelijkerwijs een demotiverende ervaring
voor de betrokkenen. Vooral VO-scholen hebben hier last van. De overschatting
grijpt namelijk in hoofdzaak aan tijdens of direct na het voortgezet onderwijs en
weegt relatief zwaar op het kleine aantal voortijdig schoolverlaters in het
voortgezet onderwijs. Door deze overschatting geven de gepresenteerde reducties
op basis van BRON voor sommige scholen een vertekend beeld. In de bijlage
"Meetsystematiek" wordt nader ingegaan op de technische achtergrond.
Zomerlek
Door de lange zomervakantie tussen het einde van het vmbo en de start van het
mbo kijken we vier maanden nauwelijks om naar een kwetsbare groep. Daarom
spreekt men ook wel van een `zomerlek'. Hoewel de overgang van vmbo naar
mbo steeds beter verloopt en nu nog maar een bescheiden onderdeel vormt van
de problematiek, is het zomerlek toch onwenselijk.
3.3 Aanscherping van het beleid
We zetten de volgende stappen om de gesignaleerde knelpunten te verhelpen.
Bijstelling prestatiesubsidie
Binnen het beschikbare budget voor VSV-beleid (= beleid gericht op het
tegengaan van voortijdig schoolverlaten) wordt het normbedrag verhoogd van
2.000 naar 2.500, waarbij de verhoging van 500 wordt toegekend voor de
inspanningen die scholen plegen. Lukt het scholen niet om de beoogde reducties
te realiseren, dan behouden ze deze 500 toch. Het financiële risico wordt zo
beperkter. Zo wordt het gemakkelijker voor scholen om te blijven investeren in
het tegengaan van voortijdig schoolverlaten. Ook biedt deze bijstelling enig
soelaas voor de scholen die te maken hebben met jongeren die onterecht als
voortijdig schoolverlater worden geteld en de inspanningen die ze leveren voor
jongeren op mbo-niveau 1.
Borging experiment VM2
Onderwijsinstellingen die deelnemen aan het eerste of het tweede cohort VM2,
krijgen de mogelijkheid om hun experiment te borgen. Dit is een kans om het
zomerlek te verkleinen en levert een bijdrage aan het halen van de doelstelling.
In augustus 2008 is het experiment VM2 gestart waarbij vmbo-leerlingen die naar
het mbo willen, niet over hoeven te stappen naar een andere school. Zij blijven
dus in hun vertrouwde omgeving, krijgen van hun eigen docenten les met één
pedagogisch-didactische aanpak.
4. Zes overwegingen voor 2012 en daarna
In 2012 lopen de specifieke afspraken af tussen rijk, gemeenten en scholen (de
zogenaamde convenanten), net als de tijdelijke subsidieregelingen. Zonder deze
beleidsinzet is een ongewenste toename van het aantal nieuwe voortijdig
schoolverlaters mogelijk. Hieronder geven wij zes overwegingen weer om het
Pagina 7 van 15
aantal voortijdig schoolverlaters ook dan op een laag niveau vast te houden. De
inzet van de laatste jaren om op allerlei manieren voortijdig schoolverlaten te
voorkomen, verdient ook in 2012 en later structureel aandacht. Uiteraard zal de
evaluatie van het huidig beleid kunnen leiden tot nadere overwegingen voor de
toekomst.
Gebleken is dat de convenanten een belangrijk onderdeel zijn van het beleid. De
relaties binnen de driehoek scholen-gemeenten-rijk zijn door de regionale,
meerjarige convenanten versterkt en de aandacht voor de problematiek is
aangejaagd. Scholen geven goed onderwijs, spreken spijbelaars aan, zorgen voor
leerlingen met problemen, laten leerlingen kennismaken met beroepen, besteden
aandacht aan een goede overdracht naar vervolgscholen en aan een intake die
jongeren "op hun plek" brengt. Gemeenten zetten in op een strikte handhaving
van de leerplicht, een goede uitvoering van de RMC-functie en zorgen voor een
vruchtbare samenwerking met bijvoorbeeld Schuldhulpverlening en
Verslavingszorg. Het rijk prikkelt met gedetailleerde informatie en ondersteunt
met nieuwe instrumenten zoals het Digitaal Verzuimloket. En over en weer
informeren deze drie partijen elkaar in elke regio over problemen en resultaten
zodat ieder de eigen activiteiten weer daaraan kan aanpassen.
Eerste overweging
Doorgaan met de samenwerking in deze "gouden driehoek" is essentieel. Zonder
deze samenwerking valt de basis weg van het succesvolle beleid. Het instrument
"convenant" met daarbij de prestatieafspraken is van tijdelijke aard. Maar ook in
de toekomst moet de nauwe samenwerking met en tussen scholen, gemeenten en
andere ketenpartners een vaste vorm krijgen. Gezocht moet worden naar een
goede manier om de relatie tussen de drie sleutelpartijen een structureel karakter
te geven in 2012 en in de jaren daarna.
Tweede overweging
Structureel beleid is noodzakelijk voor het tegengaan van voortijdig
schoolverlaten. Scholen moeten investeren in een integrale aanpak van het
voortijdig schoolverlaten. Dit vereist de zekerheid van structurele middelen.
Daarnaast blijft een prestatieprikkel nodig, vergelijkbaar met de huidige
prestatiesubsidie. De vormgeving van een doelmatige prestatieprikkel in
combinatie met structurele middelen moet nader worden onderzocht.
Derde overweging
De Inspectie van het Onderwijs speelt een belangrijke rol. Ze moet alert blijven
op scholen met een hoge uitval. Goed onderwijs en een bedrijfsvoering die op
orde is, dragen bij aan het voorkomen van schooluitval. De Inspectie van het
Onderwijs bewaakt met haar eigen instrumentarium de kwaliteit van het
onderwijs op individuele scholen en controleert of de bedrijfsvoering op orde is.
Hoge schooluitval zal daarom voor de Inspectie van het Onderwijs een indicator
bij de toetsing zijn en blijven, zie ook het komende Onderwijsverslag van de
Inspectie van het Onderwijs. Daarnaast zijn we voornemens het toezicht op de
naleving van de Leerplichtwet door scholen te beleggen bij de Inspectie van het
Onderwijs. De Inspectie zal de bevoegdheid krijgen om een bestuurlijke boete op
te leggen aan scholen die hun verzuimbeleid niet op orde hebben.
Vierde overweging
Investeren in het voorkomen van schooluitval is tijdens de hele onderwijscarrière
van kinderen en jongeren nodig. De uitval in het mbo vindt deels zijn oorsprong
Pagina 8 van 15
in leerachterstanden die zijn ontstaan in het voortgezet onderwijs en wellicht al in
het basisonderwijs of tijdens de voor- en vroegschoolse educatie. In 2006 is deze
lijn ook al vastgesteld in "Aanval op de uitval". Het motto was "hoe eerder
ingrijpen, hoe beter". Dit motto geldt ook voor de toekomst. Wie niet voldoende
leert lezen, schrijven en rekenen, haalt uiteindelijk geen startkwalificatie. De
huidige, noodzakelijke aandacht voor achterblijvende mbo-instellingen mag er
niet de oorzaak van zijn dat deze lange termijn investering in de hele
onderwijsketen buiten beeld raakt.
Vijfde overweging
Door de huidige vormgeving van de doelstelling speelt demografie een
verstorende rol, met name op regionaal niveau. Een norm gebaseerd op het
aantal nieuwe voortijdig schoolverlaters in relatie tot het aantal schoolgaande
jongeren, een percentage dus, geeft een beter beeld. De huidige doelstelling is
zowel op landelijk, regionaal als op schoolniveau in absolute termen
geformuleerd. De zeer bescheiden daling van het aantal voortijdig schoolverlaters
in bijvoorbeeld regio De Friese Wouden is grotendeels te verklaren door de forse
groei van 12% van de schoolgaande jeugd aldaar. En enkele krimpende regio's en
scholen kennen een enigszins geflatteerd resultaat. Een nieuwe doelstelling kan
daarom het beste worden geformuleerd als een streefpercentage. Het niveau van
zo'n streefpercentage hangt af van de omvang van de "harde kern" binnen de
voortijdig schoolverlaters. De omvang van de "harde kern" en de mogelijkheden
van differentiatie van het streefpercentage naar schoolsoort en naar regio moeten
nader worden onderzocht.
Zesde overweging
Telkens blijkt dat de kwaliteit van het onderwijs, de sfeer op de school en de
binding die een jongere heeft met de school, belangrijk zijn om voortijdig
schoolverlaten te voorkomen. De spil in dit verband is en blijft dus de docent.
Schoolleiders moeten het beleid om uitval te voorkomen intensief bespreken met
hun docenten en hen voldoende mogelijkheden bieden om een band op te
bouwen met de jongeren. Docenten moeten gerichte opleidingen kunnen volgen
om toegerust te zijn voor de zeer diverse behoeften van hun jongeren. Het
aanbod van dergelijke opleidingen is een aandachtspunt. Het ministerie van OCW
biedt ondersteuning bij de opzet van een pilot met vier docententeams van
verschillende ROC's, die les geven aan overbelaste jongeren. Het docententeam
van de Amsterdamse Plusschool dient als een voorbeeld.
5. Een overzicht van het gevoerde beleid
5.1 We komen van ver: tien jaar VSV-beleid
Het terugdringen van het aantal nieuwe voortijdig schoolverlaters vraagt om een
lange adem en een hoge prioriteit in de politieke besluitvorming. Het resultaat
van vandaag is bereikt na tien jaar aanhoudende aandacht voor schooluitval. We
begonnen met een onvolledige registratie en een gefragmenteerde aanpak in
2000. In 2003 formuleert men de bekende halveringsdoelstelling (maximaal
35.000 voortijdig schoolverlaters in 2010/2011). Drie jaar later wordt het beleid
in de steigers gezet met het programma "Aanval op de uitval" in 2006. Het
huidige kabinet geeft in 2007 een hoge politieke prioriteit aan deze doelstelling in
"Samen werken, samen leven" en haalt alles uit de kast om de ingezette aanval
te laten slagen. Nu is er nagenoeg volledig betrouwbare en gedetailleerde
informatie en hebben alle relevante partijen zich gecommitteerd aan de
Pagina 9 van 15
doelstelling. Het resultaat van de aanhoudende politieke en bestuurlijke aandacht
wordt zichtbaar.
Over enkele maanden verwacht het ministerie een tussenrapportage van de
evaluatie van het VSV-beleid door het TIER (Top Institute for Evidencebased
Education Research) in samenwerking met de TU-Delft.
5.2 Geen "silver bullet", alleen een brede integrale aanpak werkt
Menig onderzoeker heeft zich in de afgelopen jaren gebogen over de oorzaken
van voortijdig schooluitval7. Er is slechts één conclusie mogelijk. Voortijdig
schoolverlaters zijn een zeer heterogene groep. De ene jongere stopt met school
omdat hij met zijn goede inzet en zijn "gouwe handjes" een leuke baan kan
krijgen (en in de schoolbankjes voelt hij zich niet thuis). De ander zou wel willen
doorleren maar stopt omdat zij in haar eentje moet zorgen voor haar baby. De
volgende weet echt niet welk beroep hij leuk vindt en kan. Weer een ander zit
met een kater in de les, kan het dus niet volgen, spijbelt zonder ingrijpen van de
school te vaak en haakt af. De volgende jongere kampt met verslaving, schulden,
een strafblad, een in zichzelf gekeerd karakter èn laaggeletterdheid èn ouders
met soortgelijke problemen. Een ander verliest de moed omdat het niet lukt om
de noodzakelijke leerwerkplek / stage te vinden in deze moeilijke economische
tijd. Zelden is er één oorzaak, vaak stapelen moeilijkheden zich op. Soms had de
school veel kunnen betekenen voor een jongere, soms zijn de problemen van een
jongere te groot voor een school.
De bekende indeling in "opstappers", "niet-kunners" en "verhinderden/
overbelasten" is niet onjuist, maar wel een versimpeling van de werkelijkheid van
42.600 verhalen. De verscheidenheid aan redenen voor schooluitval betekent
helaas dat er geen "silver bullet" in het VSV-beleid bestaat. Alleen een brede
integrale aanpak op allerlei terreinen met een veelheid aan betrokken partijen kan
het gewenste resultaat bewerkstelligen. In de bijlage "Beleidsmaatregelen" is een
overzicht opgenomen van alle maatregelen die op dit moment worden getroffen.
6. Tot slot
De daling van het aantal voortijdig schoolverlaters ligt op schema. De 35.000 is in
zicht. Dat is goed nieuws. Maar er staat ons samen met de scholen en gemeenten
nog een stevige klus te wachten. Die uitdaging wordt des te groter naarmate we
dichter bij de "harde kern" van de problematiek komen. We gaan door om de
ambitie van dit kabinet waar te maken. Een hoge ambitie, dat is terecht. We
kunnen de lat niet hoog genoeg leggen voor de toekomst van onze jongeren.
de minister van Onderwijs, Cultuur en de staatssecretaris van Onderwijs,
Wetenschap, Cultuur en Wetenschap,
dr. Ronald H.A. Plasterk Marja van Bijsterveldt-Vliegenthart
7 ROA "Zonder diploma" (februari 2009)
ResearchNed "Geruisloos uit het onderwijs, literatuuronderzoek" (februari 2010)
Pagina 10 van 15
Bijlage "Meetsystematiek"
Definitie niet veranderd, meetsystematiek aanzienlijk verbeterd
Sinds de formulering van de halveringsdoelstelling is de definitie van nieuwe
voortijdig schoolverlaters niet veranderd. De invoering van BRON heeft wel geleid
tot een andere, per saldo betere manier van meten.
Enkele jaren geleden was alle informatie over voortijdig schoolverlaters nog
gebaseerd op de RMC-rapportages. Deloitte concludeerde in 2006 dat deze
informatiebron "rood" scoorde op betrouwbaarheid, uniformiteit en consistentie.
Het Onderwijsnummer raadde men aan als "meest geschikte informatiebron"
ondanks het feit dat men ook risico's onderkende. Informatie over voortijdig
schoolverlaters gebaseerd op het Onderwijsnummer is stabiel, volledig, uniform
over alle regio's en gecontroleerd door accountants. In BRON (Basisregistratie
Onderwijsnummer) zijn alle leerlingen in het bekostigd voorgezet en middelbaar
beroepsonderwijs geregistreerd met een uniek nummer, naam, adres,
geboortedatum, school en schoolsoort. Jongeren die zonder startkwalificatie
"verdwijnen" uit BRON (en die evenmin zijn geëmigreerd of overleden) worden
geteld als voortijdig schoolverlater. Dit betekent dat geen enkele voortijdig
schoolverlater meer ongeregistreerd blijft. Het nadeel is het ontbreken van enkele
vormen van niet-bekostigd onderwijs in BRON. Eind 2007 werd voor het eerst
beleidsinformatie gepresenteerd aan de Tweede Kamer op basis van BRON.
Verbeteringen telkens mogelijk en nodig
Verbeteringen in de meetsystematiek blijken telkens weer mogelijk en nodig.
Door het intensieve gebruik van de informatiebronnen en door gesprekken met
scholen en gemeenten over de meetsystematiek wordt ons inzicht jaarlijks
aangescherpt. In de vorige twee kamerbrieven is uitleg gegeven over
aanpassingen en is nader onderzoek aangekondigd naar een mogelijke
overschatting van het aantal voortijdig schoolverlaters, de zogenaamde "witte
vlekken". Nu infomeren wij u over het resultaat van dat onderzoek.
Zonder startkwalificatie "verdwijnen" uit BRON hoeft niet in alle gevallen te
betekenen dat de jongere een voortijdig schoolverlater is. Met behulp van de GBA
wordt bijvoorbeeld al jaren gecorrigeerd voor jongeren die overlijden of
emigreren. Maar er zijn nog meer redenen waarom een "verdwenen" jongere
geen voortijdig schoolverlater genoemd kan worden. We onderscheiden nu tien
redenen die leiden tot een zekere overschatting van het aantal voortijdig
schoolverlaters, de tien zogenaamde "witte vlekken". De kwantificering van deze
"witte vlekken" kent een uiteenlopende mate van actualiteit en onzekerheid. Een
optelling is daarom niet mogelijk. De conclusie is op dit moment dat de totale
overschatting 5% tot 10% van het aantal voortijdig schoolverlaters bedraagt.
Anders gezegd, de schoolcarrière van 0,2%-0,3% van de 1,3 miljoen jongeren in
het voortgezet en middelbaar beroepsonderwijs is niet volledig in beeld.
De "witte vlekken" zijn: algemeen particulier VO-onderwijs, overstappers van
bekostigd VO-onderwijs naar particulier VO-onderwijs gericht op het halen van
het Internationaal Baccalaureaat, particulier mbo-onderwijs, de politieschool,
opleidingen bij Defensie (niet via een ROC), onderwijs aan gedetineerde jongeren,
overstap naar onderwijs in België tijdens of na het voortgezet of middelbaar
beroepsonderwijs, een deel van de minderjarige asielzoekers die na een periode
op school in Nederland terugkeren naar het land van herkomst, jongeren die
tijdens het voortgezet of middelbaar beroepsonderwijs een vrijstelling van
inschrijving krijgen van de leerplichtambtenaar op basis van hun lichamelijke of
psychische ongesteldheid en tot slot de jongeren die na hun mbo-1 diploma een
baan hebben gevonden van enige omvang. De omvang van de witte vlekken
Pagina 11 van 15
afzonderlijk loopt uiteen van enkele tientallen tot ruim duizend. Dit blijkt uit data-
koppelingen en ander onderzoek. Slechts voor enkele categorieën kunnen we
toezeggen te zullen werken aan een structurele aanpassing van de
meetsystematiek. Voor de andere categorieën valt de afweging tussen verbeterde
beleidsinformatie tegen privacy of administratieve lastendruk negatief uit.
Verschil voorlopige (in februari) en definitieve cijfers (in oktober)
In de brief wordt u geïnformeerd over de voorlopige cijfers over het schooljaar
2008/2009. De definitieve cijfers worden jaarlijks in oktober bekend gemaakt. De
bijstelling kan zowel positief als negatief uitpakken.
Over het schooljaar 2007/2008 was het verschil tussen de voorlopige (februari
2009) en definitieve cijfers (oktober 2009) per saldo een verlaging van 500
voortijdig schoolverlaters. De verschillen tussen de voorlopige en definitieve
cijfers zijn voor de meeste scholen gering. Een beperkt aantal mbo-instellingen
laat echter - na de accountantscontrole - bijstellingen groter dan 100 (zowel
positief als negatief) zien, zie informatie in de cijferbijlage. De reden voor deze
bijstellingen ligt in vertraagde schooladministraties.
Pagina 12 van 15
Bijlage "Beleidsmaatregelen"
Convenanten
In alle 39 RMC-regio's zijn in 2007 en 2008 convenanten afgesloten tussen
contactgemeenten, onderwijsinstellingen in het voortgezet- en middelbaar
beroepsonderwijs en OCW. Het streven is de uitval jaarlijks cumulatief met 10%
te verminderen, zodat in schooljaar 2010/2011 een reductie van 40% is
gerealiseerd ten opzichte van het aantal in het schooljaar 2005/2006. Voor de
uitvoering van de convenanten ontvangen de onderwijsinstellingen jaarlijks een
prestatiesubsidie van 2.000 per daadwerkelijk verminderde voortijdig
schoolverlater.
Onderwijsprogramma's
Als extra stimulans zijn voor de periode 2008 tot en met 2011 subsidies voor
onderwijsprogramma's beschikbaar gesteld. De scholen die in een RMC-regio
deelnemen aan het convenant hebben gezamenlijk een onderwijsprogramma
opgesteld gericht op vermindering van het aantal voortijdig schoolverlaters. In
alle regio's die in aanmerking komen voor deze subsidie wordt hard gewerkt aan
de uitvoering van deze onderwijsprogramma's.
Plusvoorziening
In Nederland zijn ongeveer 16.000 jongeren die kampen met een opeenstapeling
van persoonlijke problemen van verschillende aard. De tijdelijke
stimuleringsregeling voor plusvoorzieningen, die in 2009 is ingesteld, is erop
gericht deze jongeren ook in tijden van economische tegenspoed perspectief te
bieden op een werkend bestaan. De reacties uit het veld zijn positief: scholen en
gemeenten staan klaar om aan de slag te gaan. In alle regio's die in aanmerking
komen voor plusvoorzieningen is namens de contactschool een subsidieaanvraag
ingediend. In de voorlopige cijfers over het schooljaar 2008/2009 zijn
vanzelfsprekend de resultaten van deze inspanningen nog niet zichtbaar.
Digitaal verzuimloket
De nieuwe aanpak maakt het melden van verzuim gemakkelijker. Scholen melden
hun verzuimgegevens voortaan bij één digitaal loket, dat vervolgens automatisch
de juiste gemeente (RMC/Leerplicht) op de hoogte stelt. Alle scholen zijn
inmiddels aangesloten op dit loket. We zien dat scholen alerter worden op het
adequaat melden van verzuim. Het meldgedrag verbetert. We blijven dit
nauwlettend in de gaten houden, want hoe eerder verzuim gemeld wordt, des te
groter is de kans dat jongeren op school blijven om hun startkwalificatie te halen.
Experimenten VM2
In augustus 2008 is een experiment gestart waarbij vmbo-leerlingen die naar het
mbo willen niet over hoeven te stappen naar een andere school. Zij blijven in hun
vertrouwde omgeving les krijgen van hun eigen vertrouwde leraren en met één
pedagogisch-didactische aanpak. Dit verkleint de kans op schooluitval. In
augustus 2009 is de het tweede cohort met ruim 3200 scholieren gestart.
Loopbaanoriëntatie en begeleiding (LOB)
Een verkeerde studiekeuze is één van de voornaamste redenen van uitval. Goede
loopbaanoriëntatie en begeleiding leiden tot minder uitval. Er zal tal van
praktijkvoorbeelden die succesvol zijn. We dragen deze goede voorbeelden actief
uit, zoals de "Landelijke LOB-proeverij" in oktober 2009.
Pagina 13 van 15
Zorg op school
Een sterke zorgstructuur helpt bij het voorkomen van voortijdig schoolverlaten.
De zorg- en adviesteams (ZAT's) zijn hèt instrument om de interne en externe
zorg op elkaar aan te laten sluiten. Inmiddels heeft 69% van de PO-scholen, 95%
van het VO en 82% van de mbo-instellingen een ZAT. De ambitie is in 2011
100% dekking te hebben van goed functionerende ZAT's in alle
onderwijsinstellingen. Om dit te realiseren, is het wetsvoorstel zorg in en om de
school in voorbereiding, waarmee de signalerende taak van de school en de
samenwerking tussen het onderwijs en andere jeugdvoorzieningen geborgd
wordt. Geplande inwerkingtreding is per augustus 2011.
Kwalificatieplicht
Vanaf 1 augustus 2007 is de kwalificatieplicht ingegaan. Jongeren zijn tot hun 18e
verjaardag verplicht om te leren, tenzij ze al een startkwalificatie hebben gehaald.
In het peiljaar (2005/2006) werd 6% van de 17-jarige scholieren voortijdig
schoolverlater, nu nog slechts 3%. Deze winst in "leerjaren" is een belangrijk
succes.
Communicatie
Een goede communicatie van cijfers over voortijdig schoolverlaters zijn een
speerpunt. De jaarlijkse VSV-Atlas en de VSV-verkenner op internet bieden
gedetailleerde en verrijkte informatie. Voor scholen, gemeenten en regio's zijn dit
hulpmiddelen in de aanpak van schooluitval.
Communicatie wordt ook ingezet voor kennisdeling. Via bijeenkomsten
bijvoorbeeld voor communicatiemedewerkers van ROC's, de VSV-nieuwsbrief en
de website www.aanvalopdeuitval.nl laten we succesvolle voorbeelden en
ervaringen uit de praktijk zien.
In de zomer van 2009 is in samenwerking met de gemeente Amsterdam, ROC
ASA en het ROC van Amsterdam een VSV-jongerenteam gestart. Het
jongerenteam bestaat uit een kleine groep jongeren die zelf ervaring heeft met
schooluitval maar de weg naar school weer terug heeft gevonden. Het
jongerenteam communiceert rechtstreeks met mbo-leerlingen over het belang
van doorleren en is vooral gericht op bewustwording onder jongeren. Met deze
succesformule gaan we verder aan de slag. In ieder geval starten andere steden
zoals Rotterdam, Utrecht, Den Haag en Eindhoven ook met een jongerenteam.
Als bewindslieden die verantwoordelijk zijn voor dit onderwerp willen wij zelf dit
voorjaar de nieuw geïnstalleerde wethouders van contactgemeenten met klem
vragen om het voortijdig schoolverlaten de noodzakelijke prioriteit te geven. Hun
inzet is nodig voor een goed resultaat. Een bijeenkomst wordt georganiseerd.
Curatieve maatregelen
Als jongeren toch uitvallen, zijn er andere inspanningen nodig om ze alsnog op te
leiden tot een startkwalificatie. Hiervoor zet het kabinet in op samenwerking
tussen het onderwijsveld, gemeenten, werkgevers en (jeugd)zorg. De ambitie is
om in deze kabinetsperiode 20.000 werkende jongeren alsnog aan een
startkwalificatie te helpen door middel van EVC- en/of duale trajecten.
Uit de monitoring van juni 2009 blijkt dat er door de projecten Leren en Werken
inmiddels ruim 4.500 jongeren in trajecten zitten op weg naar een
startkwalificatie. De nieuwe subsidieregeling Leren en Werken voor doelgroepen,
Pagina 14 van 15
gepubliceerd in februari 2009, stimuleert projecten om nog gerichter met de
groep werkende jongeren zonder startkwalificatie aan de slag te gaan.
Overigens hebben cijfers aangetoond dat met name de groep jongeren zonder
startkwalificatie in de afgelopen periode de dupe is geworden van de economische
situatie. Veel jongeren uit deze groep die tot eind 2008 nog aan het werk waren,
behoren inmiddels tot de groep werkzoekende jongeren.
Pagina 15 van 15