Antwoorden op Kamervragen over grondwaterbelasting
Kamervragen | 19-02-2010 | Grondwaterbelasting
Antwoord naar aanleiding van de schriftelijke vragen van het lid Omtzigt (CDA) over de
grondwaterbelasting (vraagnummer 2010Z01822, ingezonden 29 januari 2010).
1. Heeft u kennisgenomen van het artikel «Schaf grondwaterbelasting af»?1
2. Wat is de stand van zaken met betrekking tot de grondwaterbelasting in andere EU-lidstaten?
3. Hoe denkt u over de in voornoemd artikel geponeerde stelling dat de grondwaterbelasting in
Nederland gevestigde bedrijven op een concurrentieachterstand zet? Ziet u mogelijkheden en
noodzaak om deze achterstand weg te nemen?
4. In hoeverre geeft de huidige stand van het grondwater naar uw mening nog aanleiding tot het
heffen van deze belasting, aangezien de achtergrond van de grondwaterbelasting het
ontmoedigen van het onttrekken van grondwater is?
5. Hoe groot is de opbrengst van de grondwaterbelasting, door hoeveel belastingplichtigen wordt
deze opgebracht, en hoe groot is de uitvoeringslast?
6. Wanneer wordt de grondwaterbelasting geëvalueerd en wordt de grondwaterbelasting expliciet
meegenomen door de Studiecommissie Belastingstelsel?
1 Forum, 2 oktober 2009.
Antwoord:
1.
Ja.
2.
In juli 2007 heeft het kabinet aan uw Kamer de rapportage van een interdepartementale
werkgroep grondwaterbelasting toegezonden waarin diverse aspecten van de
grondwaterbelasting aan de orde komen.1 In deze evaluatie is onder meer aangegeven dat de
grondwaterbelasting in Nederland duidelijk hoger is dan elders in Europa en dat in veel
landen (onder meer in de Scandinavische landen, Oostenrijk, Spanje en Portugal) geen heffing
zoals de grondwaterbelasting verschuldigd is. Dit beeld is voor zover bekend sindsdien niet
wezenlijk gewijzigd.
3. en 4.
Op zichzelf is het begrijpelijk dat in deze economisch moeilijke tijden vanuit het bedrijfsleven
aandacht wordt gevraagd voor de grondwaterbelasting als mogelijkheid om de lasten voor
bepaalde bedrijven te verlagen. Ook de Tweede Kamer heeft in het verleden aandacht
gevraagd voor het concurrentienadeel dat de grondwaterbelasting kan opleveren voor in
Nederland gevestigde bedrijven die zelf grondwater onttrekken voor hun productieproces. Dit
zijn met name bedrijven in de papier-, voedingsmiddelen-, beton- en chemische industrie. De
prijs van water, inclusief belastingen en heffingen, zal inderdaad een rol spelen bij de
concurrentie tussen internationaal opererende bedrijven. Daarnaast spelen echter allerlei
andere factoren een rol, zoals de beschikbaarheid van kwalitatief goed water, beschikbaarheid
en kwaliteit van andere grondstoffen, hoogte en systematiek van de diverse belastingen,
1 "Grondwaterbelasting nader bezien", bijlage bij de nota naar aanleiding van het verslag van de wet Wijziging
van de Wet belastingen op milieugrondslag, TK 2006-2007, 30 887, nr 7)
beschikbaarheid en kwaliteit van infrastructuur en nutsvoorzieningen, sociaal klimaat,
beschikbaarheid van vakkundig personeel, enzovoorts. De weging van de verschillende
factoren zal van geval tot geval verschillen. Het belang van de grondwaterbelasting moet in
dit geheel niet worden ontkend maar ook niet worden overschat.
Wat betreft het belang van de grondwaterbelasting voor het milieu heeft het kabinet in 2007 al
aangegeven dat deze betekenis beperkt is en in de loop van de tijd nog beperkter is
geworden.2 Zoals daarbij ook werd aangegeven kan op dit punt echter de kanttekening
worden geplaatst, dat de grondwaterbelasting deel uitmaakte van de verschuiving aan het
begin van de jaren negentig van belastingen op arbeid naar verbruiksbelastingen. Daarbij
werden de verbruiksbelastingen niet alleen verbreed, maar werden de lasten ook gespreid over
burgers en bedrijven door invoering van een verbruiksbelasting op grondwater en een
verbruiksbelasting op afval. Het milieuaspect werd daarbij onderkend maar was secundair; het
verwerven van algemene middelen stond voorop.
Zoals uit het voorgaande moge blijken kunnen er bij bepaalde aspecten van de
grondwaterbelasting niettemin kanttekeningen worden gezet. Het kabinet heeft dit in 2007
ook erkend, en aangegeven dat te gelegener tijd en binnen een passend budgettair kader
wellicht een afschaffing van deze belasting zou kunnen worden overwogen.3
Volledigheidshalve merk ik in dit verband op dat het niet voor de hand ligt om op dit moment
separaat verdere stappen op dat pad te overwegen, nu binnen enkele maanden de rapportage
wordt verwacht van de Studiecommissie belastingstelsel over mogelijke vernieuwingen van
het belastingstelsel in den brede.
5.
De opbrengst van de grondwaterbelasting beweegt zich de laatste jaren rond de ¤ 170 miljoen
per jaar, met een uitschieter in 2007:
2005: ¤ 168 miljoen
2006: ¤ 169 miljoen
2007: ¤ 185 miljoen
2008: ¤ 172 miljoen
2009: ¤ 174 miljoen
De belasting wordt voor ongeveer 80% opgebracht door de waterleidingbedrijven, circa 5% is
afkomstig van bronbemaling en de overige circa 15% wordt opgebracht door ongeveer 4000
bedrijven, waarbij het leeuwendeel afkomstig is van enkele tientallen grote onttrekkers.
De uitvoeringskosten van de grondwaterbelasting bedragen ongeveer ¤ 1,5 miljoen.
6.
De grondwaterbelasting is geëvalueerd in het kader van de evaluatie van de Wet belastingen
op milieugrondslag in 1997, en opnieuw tegen het licht gehouden in het kader van de eerder
genoemde interdepartementale werkgroep grondwaterbelasting in 2007. In de opdrachtbrief
voor de Studiecommissie belastingstelsel is de milieuvriendelijkheid van het stelsel een van
onderwerpen die aan de commissie is meegegeven. Daarnaast is er ook aandacht gevraagd
voor de eenvoud van het Nederlandse belastingstelsel. Vanuit deze onderwerpen ligt het in de
rede dat de commissie ook zal kijken naar de diverse belastingen op milieugrondslag.
Tegelijkertijd is de commissie binnen haar taakopdracht vrij haar onderzoek naar eigen
inzichten in te richten. De rapportage van de Studiecommissie belastingstelsel wordt verwacht
in het tweede kwartaal van dit jaar.
2 Nota naar aanleiding van het verslag van de wet Wijziging van de Wet belastingen op milieugrondslag,
TK 2006-2007, 30 887, nr 7, blz. 9.
3 Idem, blz. 10.
Ministerie van Financiën