ChristenUnie
Rouvoet blij met bewezen meerwaarde programmaministeries
Rouvoet blij met bewezen meerwaarde programmaministeries
vrijdag 19 februari 2010 09:52 `Het bewijst dat we goede keuzes
gemaakt hebben en op de goede weg zijn. Bovenal is dat positief voor
de jongeren, gezinnen en de mensen in de wijken voor wie we ons
inzetten.' Met deze woorden reageert minister Rouvoet op een onderzoek
van Berenschot naar het fenomeen programmaministerie. Berenschot
concludeert daarin dat zowel Jeugd en Gezin, als Wonen, Wijken en
Integratie een `duidelijke meerwaarde hebben gedemonstreerd in hun
beider beleidsvelden'.
In het onderzoeksrapport "De koning van het schaakbord of Jan zonder
land?" beschrijven adviseurs van Berenschot de ervaringen met het
nieuwe politiek-bestuurlijke fenomeen van programmaministeries. Ook
worden aanbevelingen voor een volgende kabinetsperiode gedaan.
Programmaministerie
Het huidige kabinet van CDA, PvdA en ChristenUnie koos bij zijn
aantreden in 2007 ervoor om twee belangrijke politiek-maatschappelijke
thema's (Jeugd & Gezin en Wonen, Wijken en Integratie) via een
programmaministerie aan te pakken. Bedoeling was een effectieve,
flexibele en integrale aanpak te ontwikkelen, die boven de bestaande
verkokering zou uitstijgen. Naast politiek-bestuurlijke aansturing op
het niveau van een minister, moest een geïntegreerde
ambtelijk-organisatorische aanpak deze beleidsthema's forse stappen
verder brengen.
Nuttig
Berenschot velt een positief oordeel over de programmaministeries.
Zowel Jeugd en Gezin als Wonen, Wijken en Integratie hebben veel
aandacht op beide portefeuilles weten te vestigen. Ook vormen ze een
`nuttig instrument om middelen, mensen en expertise rondom een
brandende kwestie te mobiliseren en om verkokerd denken op betreffende
terreinen te bestrijden'. Voor Jeugd en Gezin geldt dat er door
Rouvoet sprake is van een "vice-premier bonus".
Als een belemmering voor het functioneren van programmaministeries
noemt Berenschot dat programmaministerschappen nog een "Fremdkörper"
zijn in een klassiek kabinet. Berenschot beveelt dan ook aan om met
programmaministeries `door te experimenteren en door te leren'.
Rouvoet is blij met de conclusies en aanbevelingen van Berenschot:
`Een bevestiging van hoe we het ook zelf ervaren'. De minister voor
Jeugd en Gezin wijst in zijn reactie ook op een rapport van de Raad
voor het openbaar bestuur. Vorig jaar juni concludeerde de Rob al dat
ook in een volgend kabinet weer programmaministers zouden moeten
zitten.
(Jeugd en Gezin, 18 februari 2010)