PERSBERICHT
Nummer: 043 TR
Datum: 16 februari 2010
.
Fryslân beperkt overlast grauwe ganzen
De provincie Fryslân wil na constructief overleg met natuur- en boerenorganisaties de schade en overlast in de zomer door grauwe ganzen drastisch terugdringen. Daarvoor is het nodig het aantal ganzen terug te brengen tot het niveau van 2006. Vooral de laatste jaren is de populatie snel gegroeid. Gedeputeerde Hans Konst: "Als we nu niet ingrijpen wordt de overlast en schade te groot en moeten we in de toekomst nog rigoureuzere stappen nemen.'' Konst wil met de betrokken organisaties een pakket aan maatregelen doorvoeren.
De ganzen profiteren van eiwitrijke graslanden. Dit heeft geleid sterke groei van de populatie en tegelijk tot toenemende schade voor de landbouw en overlast in enkele natuurgebieden. De door het Faunafonds getaxeerde landbouwschade is sinds 2005 verviervoudigd. Waar nu zo'n 17.000 grauwe ganzen de zomer doorbrengen in Fryslân, is het niveau van 2006 (circa 7000 ganzen) bij een schade van ongeveer E 75.000,- acceptabel.
Landelijk is gekozen voor een regionale aanpak. In 2007 is een provinciale werkgroep samengesteld met vertegenwoordigers van de Faunabeheereenheid (FBE), het Faunafonds van het Rijk, landbouworganisatie LTO-Noord, It Fryske Gea (IFG), Natuurmonumenten en Staatsbosbeheer (SBB), de Koninklijke Nederlandse jagersvereniging (KNJV) en de provincie Fryslân. Provinciale Staten van Fryslân riepen het college eind vorig jaar op met een plan te komen.
Volgens de werkgroep is terugdringing van het aantal ganzen de belangrijkste manier om de komende jaren de schade te beperken. Gedeputeerde Hans Konst: "Dit is geen gemakkelijk besluit voor een bestuurder. Natuurbeschermers, boeren, jagers, andere betrokkenen hebben hier ook moeite mee, maar nemen hun verantwoordelijkheid. Het is een afweging van ecologisch en economisch belang. De situatie in Fryslân is de laatste jaren op enkele plaatsen onhoudbaar geworden. Cijfers van het Faunafonds bevestigen dat. We moeten nu iets doen."
Een combinatie van maatregelen moet de populatie binnen een paar jaar terugbrengen. Zo moet het jagen op ganzen gemakkelijker worden gemaakt door ze niet te verjagen maar te lokken. Waar mogelijk worden groepen ganzen gevangen en gedood. Rondom broedgebieden wordt gekeken naar het vervangen van de eiwitrijke graslanden door minder eiwitrijke gewassen. Daarnaast wordt gedacht aan het tijdelijk braak leggen van percelen of het afschermen van het land door een tijdelijk raster. In moeilijk toegankelijke natuurgebieden kan de natuurlijke vijand van de broedende gans, de vos, een bijdrage leveren.
Per (broed)gebied moeten afspraken worden gemaakt, waarbij alle partijen een bijdrage leveren om de schade te verkleinen. De coördinatie hiervoor ligt in handen van de Faunabeheereenheid.
---- --
Maatwerkplan
overzomerende
Grauwe ganzen in Fryslân.
Gedeputeerde Staten
9 febr. 2010
2
Inleiding
Het aantal ganzen dat in de zomerperiode in ons land, maar ook in onze provincie broedt en omzwerft, neemt
jaarlijks toe. Dit geeft steeds meer overlast en schade aan de landbouw en in een aantal natuurgebieden.
In landelijk verband zijn de betrokken partijen met het ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselveiligheid
(LNV) tot de slotsom gekomen dat eensluidende landelijke richtlijnen en één landelijk beleid geen uitgangs-
punt kan zijn. Er moet naar de specifieke situaties in de gebieden worden gekeken. Landelijk zijn wel alle
mogelijke maatregelen daarvoor in beeld gebracht in een `Handreiking voor het provinciale beleid ten aanzien
van overzomerende ganzen' (sept. 2007).
In 2007 is daarom de provinciale werkgroep zomerganzen (2007) opgericht, samengesteld uit vertegenwoor-
digers van de Faunabeheereenheid Fryslân (FBE), het Faunafonds, It Fryske Gea (IFG), de Koninklijke Ne-
derlandse Jagersvereniging (KNJV), Land - en Tuinbouworganisatie Noord (LTO-N), Natuurmonumenten,
Staatsbosbeheer (SBB) en de provincie Fryslân. Deze werkgroep kreeg de opdracht om in de vorm van een
maatwerkplan consensus te bereiken over te nemen maatregelen in Fryslân.
Als College van Gedeputeerde Staten zijn wij ons er terdege van bewust dat de maatregelen die in dit maat-
werkplan staan tot een grote maatschappelijke discussie zullen leiden. We staan voor de keus of de groeiende
groep ganzen te accepteren en schade voor agrariërs te vergoeden of te kiezen voor het bestrijden van ganzen
om de overlast te verminderen of een combinatie van beide. De "overlast" van ganzen is door Provinciale
Staten aan de orde gesteld bij motie d.d. 24 juni 2009. Provinciale Staten spreken uit dat de Grauwe ganzen
populaties op adequate, moreel en ethisch verantwoorde wijze beheerd moeten worden door alle relevante
partijen, goede monitoring noodzakelijk is en dat goede publieksvoorlichting gericht moet worden op doel,
nut en noodzaak van de maatregelen en dat begin 2010 met de uitvoering moet worden gestart. Deze motie
wordt met dit maatwerkplan inhoud gegeven.
In dit maatwerkplan wordt gekozen voor bestrijden van de ganzen om te overlast te beperken tot het niveau
van 2006. Discussies vonden ook al plaats in de bovengenoemde werkgroep. Natuurbeschermers, boeren,
jagers en andere betrokkenen voeren dit plan liever niet uit. Dat houdt echter een situatie in stand die niet
aanvaardbaar is en zou leiden tot nog meer problemen. Er moet dus wel ingegrepen worden. Dit plan is be-
sproken in de Provinciale Commissie Landelijk Gebied van 21 januari 2010. De PCLG heeft bepleit een
strakke regie vanuit de provincie bepleit zowel op het gebied van de maatregelen als de voorlichting, monito-
ring en evaluatie. De terreinbeheerorganisaties zijn niet enthousiast, maar zijn bereid lijdzaam de nodige maat-
regelen als goede buur mede uit te voeren.
Leeswijzer.
In paragraaf 2 van dit plan schetsen we de ontwikkeling van de Grauwe gans in Fryslân om daarmee aan te
geven welk probleem speelt. Ook wordt ingegaan op de schadeontwikkeling en de juridische context waar-
binnen gewerkt moet worden. In paragraaf 3 bespreken we wat er gedaan is en nog gedaan moet worden om
de gewenste populatie en schadeniveau te bereiken en welke maatregelen daarbij horen. In paragraaf 4 geven
we aan wie bij de uitvoering betrokken zijn, hoe de resultaten gevolgd moeten worden, dat voorlichting van
groot belang is en hoe een en ander juridisch ligt. Tot slot volgt in paragraaf 5 de samenvatting.
3
4
5
Inhoudsopgave
1. Grauwe ganzen................................................................... 7
1.1 Overzomerende ganzen in Nederland........................................ 7
1.2 De Grauwe gans in Fryslân.................................................. 7
1.3 Karakteristiek van de broedgebieden ........................................ 9
Moerasgebieden .................................................................... 9
Rietoevers ......................................................................... 9
Buitendijkse gebieden................................................................ 9
Waddeneilanden .................................................................... 9
Overig............................................................................. 9
1.4 Verwachte ontwikkeling van de ganzenpopulatie en schade................... 9
1.5 Juridische context Grauwe gans............................................ 10
2. Naar het maatwerkplan Fryslân................................................... 10
2.1 Beleidsuitgangspunt....................................................... 10
2.2 Referentiejaar 2006 ....................................................... 10
2.2.1 Beleid voor populatie beperking............................................ 11
2.3 Bestaande maatregelen en de effecten ..................................... 11
a. Algemeen .................................................................. 11
b. Verjaging met ondersteunen afschot............................................ 12
c. Legselbeperking............................................................. 12
d. Opgroeigebied afschermen.................................................... 13
e. Inrichting van het landschap................................................... 13
2.4 Aanvullende beheermaatregelen uit landelijke handreiking .................. 13
a. Intensivering afschot......................................................... 14
b. Vangen en doden............................................................ 14
c. Gewaskeuze ................................................................ 14
d. Predatie.................................................................... 14
3. Uitvoering ..................................................................... 15
3.1 Uitvoering maatregelen.................................................... 15
3.2 Monitoring van de maatregelen ............................................ 15
3.3 Voorlichting over het maatwerkplan........................................ 15
3.4 Financiering .............................................................. 16
3.5 Juridische inkadering...................................................... 16
4. Samenvatting ................................................................... 16
6
1. Grauwe ganzen
1.1 Overzomerende ganzen in Nederland
Het aantal in Nederland broedende en daarmee overzomerende ganzen is de laatste jaren snel toege-
nomen. In 2005 herbergde Nederland ongeveer 25.000 paar broedende ganzen verdeeld over dertien
soorten.
De meeste broedende ganzen worden gevonden in de provincies Gelderland, Noord - en Zuid-Holland
en Zeeland. Dit leidt tot conflicten met de landbouw en met natuurdoelstellingen binnen het natuurbe-
heer. De schade aan de landbouw wordt niet alleen veroorzaakt doordat deze dieren gras eten. Ook
worden graslanden ongeschikt voor vee door de grote hoeveelheden ontlasting van ganzen. Onder
natte omstandigheden verslempen graslanden en akkerpercelen waardoor gewassen minder snel groei-
en.
Ook de natuur leidt onder de toegenomen druk van zowel grazende als zich ontlastende ganzen. Plaat-
selijk worden rietzones en bloemrijke graslanden opgegeten en verstoren de rustende ganzen bijvoor-
beeld de kwetsbare broedvogels en worden voedselarme vennen verrijkt.
Vooral wanneer landbouwgronden gelegen zijn rond de broedgebieden is er een potentieel risico voor
schade aan de landbouw. Als de eieren zijn uitgebroed, zoeken de paren met hun jongen vooral gras-
landpercelen op die grenzen aan open water. Het korte eiwitrijke gras is van cruciaal belang bij de
groei van de jongen. Paren die hun jongen groot willen brengen in gebieden met ruige grasvegetaties
hebben over het algemeen niet meer dan twee tot drie vliegvlugge jongen. Paren die in gunstige om-
standigheden leven met veel kort, liefst goed bemest gras, brengen meer dan vijf vliegvlugge jongen
groot.
Buiten de broedvogels zijn er ook vogels die (nog) niet broeden die schade aanrichten. Het gaat om jonge nog
niet broedrijpe vogels en oudere (alleenstaande) vogels en tevens vogels waarvan het broedsel in een vroeg
stadium mislukt is. Deze groep zogenaamde "zwervers" veroorzaakt de meeste overlast en schade omdat ze
gedurende het gehele groeiseizoen van de gewassen op de landerijen komen.
1.2 De Grauwe gans in Fryslân
Tussen 1900 en 1950 broedden verspreid over de gehele provincie heel kleine aantallen Grauwe ganzen (toen
nog Wilde gans genoemd). In 1962/63 zijn 25 Grauwe ganzen uitgezet in de Rottige Meenthe. Het aantal
paren dat jongen voortbracht nam vanaf 1966 toe van 5 tot 18 in 1975. Vanaf 1969 zijn ook Grauwe ganzen
uitgezet in de Alde Feanen.
De Grauwe gans is momenteel in Fryslân, net zoals in de rest van Nederland, veelal een algemeen voorko-
mende soort op grasland, akkerbouwgebieden en in laagveenmoerassen. De ganzen broeden vooral in de
grotere natte natuurgebieden, maar ook op de Waddeneilanden, verspreid door de provincie in kleine natte
natuurgebiedjes, langs wegen en kavelgrenzen en in parkjes binnen de bebouwde kom. De opgroeibiotoop
voor de jongen bestaat veelal uit eiwitrijk grasland gelegen rondom die broedgebieden.
In 2006 waren er ca. 1.750 broedparen in de provincie. De grootste kolonies broedparen zaten in de Alde
Feanen, de Deelen, Oosterschar, Rottige Meenthe en op de Waddeneilanden. In 2007 was het aantal broedpa-
ren toegenomen naar bijna 2.200. De verwachting is dat de broedpopulatie zal blijven stijgen. Bij dit aantal
6.000
vogels per jaar.
Uit de telgegevens van de KNJV/de Wildbeheereenheden (WBE's) blijkt dat op 5 april 2008 er in onze pro-
vincie meer dan 17.000 Grauwe ganzen zijn geteld. Deze cijfers hebben betrekking op zowel broedvogels,
zwervende vogels als een klein deel nog hier verblijvende winterganzen.
7
In juli 2009 zijn door SOVON alle ganzen geteld. De rapportage van de aantallen Grauwe ganzen komt op
16.520 en 326 soepgans (gedomesticeerde Grauwe gans) , totaal zijn bijna 17.000 Grauwe ganzen geteld.
Ook deze cijfers hebben betrekking op zowel broedvogels, zwervende vogels als een klein deel al hier aange-
komen wintergasten en een deel uit andere provincies.
De groep zwervende ganzen veroorzaakt ook in Fryslân een groot deel van de overlast en schade aan de land-
bouw met name in het groeiseizoen april en mei tijdens de groei van de eerste snee. De zwervende, niet broe-
dende, populatie wordt geschat op ca. 10.000 vogels.
Aangezien er nog sprake is van op veel plaatsen een relatief kleine maar wel sterk groeiende populatie is in-
grijpen nu nog mogelijk. Hierbij moet wel rekening gehouden worden met de complexe situatie dat er geen
sprake is van een specifiek Friese populatie. Gedurende de zomer vindt trek plaats naar Flevoland, de Friese
IJsselmeerkust en naar het buitenland. Ook treedt er trek op vanuit Scandinavië, Duitsland en Polen naar de
noordelijke provincies en vanaf omliggende provincies (o.a Noord-Holland en Groningen) naar Fryslân.
De buitenlandse trekvogels arriveren in de loop van de maand juli en vertrekken naar hun Noordelijke
broedgebieden in maart. Het gaat om enkele 1000-den vogels, die afhankelijk van de weersomstandig-
heden hier korter of langer verblijven. Binnen dezelfde soort Grauwe gans zijn er dus verschillende
categorieën vogels te onderscheiden, die allemaal voor gewasschade kunnen zorgen.
In tabel 1 staat de ontwikkeling van de aantallen broedparen.
Tabel 1.
Aantallen broedparen Grauwe ganzen per terreinbeherende organisatie (TBO) en gebieden en totaal
tellingen gehele provincie:
jaar 1975 2005 2006 2007 2008 2009
It Fryske Gea
alle terreinen 2 478 578 680
Staatsbosbeheer
de Deelen 300 450
Rottige Meenthe 18 275 275
Terkaple 80 80
Vlieland 81 75
Brandemeer 60 60
Terschelling 40 75
Lauwersmeer 30 50
Wite en Swarte Brekken 18 35
Snitsermar 21 30
Ameland 25
Natuurmonumenten
Schiermonnikoog 31 50
Fochteloërveen 35 25
sub-totaal 20 1.549 1.910
Verspreid in de provincie 0 200 250
totaal broedvogels 20 1.749 2.160
Totaal tellingen
KNJV/WBE 5-4-2008 17.000
SOVON juli 2009 1.347 (?) 17.000
8
1.3 Karakteristiek van de broedgebieden
Moerasgebieden
Het betreft laagveenmoeras, open petgaten met begroeide legakkers, schraalgraslandjes en hooilanden.
De legakkers zijn veelal begroeid met ruigte, bramen, soms struiken, bomen en doordoor erg moeilijk
toegankelijk. Grauwe ganzen broeden tussen de ruigte en de bramen waardoor de nesten moeilijk te
vinden en slecht te bereiken zijn. Een groot deel van de jonge ganzen zoekt voedsel in de omliggende
graslanden binnen en buiten de natuurgebieden. Deze situatie doet zich voor in de Alde Feanen, de
Deelen, Oosterschar, Brandemeer en de Rottige Meenthe.
Rietoevers
Het betreft natuurgebieden die grotendeels bestaan uit graslanden met een verwevenheid van greppels,
sloten, vaarten en poelen met randen van meer opgaande begroeiing in de vorm van riet en ruigte. Het
betreft o.a Oosterschar.
Buitendijkse gebieden
Het betreft min of meer geïsoleerde gebieden t.o.v. omliggende landbouwgebieden. De scheiding is
veelal breed water en/of een dijk en/of een weg. De Workumerbuitenwaard, valt hier buiten, deze is
wel buitendijks gelegen maar de landbouwgronden liggen daar aansluitend. De broedterreinen zijn
natte gebieden met veel riet en opslag van lage struiken. Het gaat bijv. om de Makkumer Noordwaard.
Waddeneilanden
Op de Waddeneilanden broeden de ganzen in de natte duinvalleien, kwelders en de meer natuurlijke
polders. Op Terschelling, Ameland en Schiermonnikoog trekken de ganzen na de broedtijd ook naar
de daar aanwezige landbouwgronden. In de polders zijn daar al grote groepen niet broedende vogels.
Overig
Betreft natuurgebiedjes en landbouwgronden met relatief kleine populaties verspreid over de gehele
provincie.
1.4 Verwachte ontwikkeling van de ganzenpopulatie en schade
De meest beperkende factor voor de populatieontwikkeling van zomerganzen is waarschijnlijk de be-
schikbare oppervlakte opgroeigebied voor de jongen (SOVON, onderzoeksrapport 2006/02).
In de meeste broedgebieden is de draagkracht van het gebied nog niet bereikt, hetgeen betekent dat de
populatie overzomerende ganzen in onze provincie nog toe zal nemen en dat het aandeel niet-
broedende dieren daardoor ook blijft toenemen. Verwacht mag worden dat de overlast en schade aan
gewassen en natuur door overzomerende grauwe ganzen dan ook verder toe zal nemen. Gezien de
ligging van de broedgebieden, ruiplaatsen en de schademeldingen in het verleden mag worden ver-
wacht dat schade zich vooral zal voordoen in het midden en zuiden van de provincie, langs de IJssel-
meerkust , het Lauwersmeer, op de Waddeneilanden en steeds meer verspreid over de gehele provin-
cie. Ingrijpen in deze sterk groeiende populatieontwikkeling is een zaak van des te eerder des te beter,
zodat de maatregelen zo weinig mogelijk ganzen treffen.
In onderstaande tabel is de getaxeerde landbouwschade door overzomerende Grauwe ganzen in de
provincie Fryslân aangegeven voor de periode 2005 t/m 2009.
Landbouwschade (getaxeerd) bron Faunafonds
periode 1 april - 1 oktober 2005 2006 2007 2008 2009
getaxeerde schade 51.565 70.346 107.668 191.463 199.826
jaarlijkse toename in percentage % 36% 53% 78% 4 %
9
De getaxeerde schade is vanaf 2005 aanzienlijk toegenomen en neemt jaarlijks nog steeds toe. De
schade en overlast heeft voor verreweg het grootste deel betrekking op graslandpercelen. De schade
aan de natuur is niet te kwantificeren in geld.
1.5 Juridische context Grauwe gans
- De overzomerende Grauwe gans wordt als inheems gezien omdat deze gans van oudsher als
broedvogel in Nederland voorkwam. Voor inheemse soorten geldt op grond van de flora en fau-
nawet dat `een gunstige staat van instandhouding van de soort' moet blijven gewaarborgd.
- Voor de in Nederland (beschermde) overwinterende Grauwe gans, geldt een ander beschermings-
beleid. Landelijk is vastgesteld dat in de periode van 1 oktober tot 1 april deze dieren in het land
aanwezig (mogen) zijn en foerageergebieden tot hun beschikking hebben. Het "winter-
beschermingsbeleid" geldt dus voor deze periode.
- Hieruit volgt dat "het zomer beschermingsbeleid" in Fryslân geldt van 1 april tot 1 oktober voor
de Grauwe gans.
- Onvermijdelijk gevolg van de splitsing in perioden is, dat voor de ganzen die hier het gehele jaar
voorkomen, in de winterperiode óók het veel striktere winterbeschermingsbeleid geldt. De grens
van 1 april en 1 oktober is uit praktische overwegingen ingesteld (m.u.v. de Waddeneilanden).
Aankomst en vertrek van de Grauwe ganzen vallen uiteraard niet exact samen met deze data en
variëren per jaar.
- In de Vogelrichtlijngebieden/Natura2000 gebieden in de provincie Fryslân is geen van de ganzen-
soorten kwalificerend als broedvogel.
- Op grond van artikel 68 van de Flora en Faunawet heeft ons College de Faunabeheereenheid op
basis van het Faunabeheerplan 2005 ontheffing verleend voor legselbeperking en afschot van
overzomerende Grauwe ganzen. De ontheffing is er alleen voor het voorkomen van belangrijke
schade aan gewassen. In de praktijk blijkt dat deze ontheffing tot onvoldoende beperking van de
schade leidt en dat een specifieke, meer gerichte aanpak van de schade noodzakelijk is.
2. Naar het maatwerkplan Fryslân
2.1 Beleidsuitgangspunt
Uitgangspunt van dit maatwerkplan overzomerende Grauwe ganzen, als onderdeel van het Faunabe-
heerplan 2010, is het beperken dan wel voorkomen van schade als gevolg van nieuwe broedpopulaties
en het verkleinen of stabiliseren van de jaarlijkse schade aan de landbouw en natuur met behoud van
een duurzame populatie van de beschermde soorten ganzen.
2.2 Referentiejaar 2006
2006 is als referentiejaar gekozen. De keuze is gebaseerd op het uitgangspunt van een redelijk populatie
Grauwe ganzen verspreid over een aantal grote en wat kleinere populaties in de gehele provincie en een ac-
ceptabel schadebedrag. Het aantal broedparen in de natuurgebieden bij de terreinbeherende organisaties (IFG ,
NM en SBB) was toen circa 1.500, het aantal zwervende ganzen werd geschat op circa 3.500. Aan landbouw-
schade 2006 werd 70.000,-- getaxeerd.
10
Ondertussen is de broedpopulatie doorgegroeid naar minimaal 2.200 en wordt het aantal zwervende ganzen
geschat op ca. 10.000 vogels. Het totale aantal vogels is circa 17.000 (juli 2009) . De schade aan de landbouw
is in 2009 getaxeerd op 200.000,--
Met behulp van de reguliere en nog aan te geven aanvullende beheermaatregelen zal worden getracht om de
schade aan de landbouw en natuur te verkleinen naar het niveau van het jaar 2006.
2.2.1 Beleid voor populatie beperking
Willen we tot die gewenste situatie komen dan betekent dit het verlagen van het aantal broedparen (bij de
TBO's) van ca.1.900 naar ca. 1.500 door middel van het doden van 800 ganzen.
Nadat de broedpopulaties zijn gereduceerd zal jaarlijks de bijgroei moeten worden beperkt om te voorkomen
dat de populaties weer gaan groeien. Bij een gemiddelde jaarlijkse reproductie van 3 vliegvlugge jongen per
broedpaar betekent dit een theoretische groei van 4.500 vogels. Naast natuurlijke sterfte binnen de gehele
populatie zal ook een aanzienlijk deel (schatting 3.000 4.000) verwijderd moeten worden door middel van
afschot en/of vangen.
De jaarlijkse aanwas van de broedparen (200 in 2006) van de verspreide locaties met veel groeipotenties zul-
len ook moeten worden verwijderd.
Ook zal het aantal zwervende ganzen van ca. 10.000 naar 3.500 verlaagd moeten worden. Om dit niveau te
bereiken zullen zowel binnen als buiten de natuurgebieden maatregelen moeten worden genomen. Om het
gewenste niveau van zwervende ganzen te bereiken zullen eenmalig 6.500 ganzen gedood moeten worden.
Buiten de natuurgebieden wordt zoveel mogelijk een lage stand nagestreefd en worden nieuwe vestigingen
tegengegaan door middel van verstoren van de broedplaats, eieren schudden of prikken en afschot. In de prak-
tijk betekent dit dat in nieuwe locaties met geen of weinig potenties de ganzen met rust gelaten kunnen wor-
den. Geschat wordt dat dit nu gaat om ongeveer 250 broedparen verspreid over de gehele provincie. Op nieu-
we locatie met veel potenties voor uitbreiding dient de vinger aan de pols te worden gehouden en tijdig inge-
grepen te worden.
Door de te nemen maatregelen om schade te voorkomen en te beperken zullen met name de zwervende gan-
zen naar percelen kunnen uitwijken, waar zich in het verleden nog geen schade heeft voorgedaan. Om hier op
te anticiperen zal daarvoor in de gehele provincie waar schade dreigt te ontstaan de mogelijkheid tot met na-
me legselbeperking en aanvullend afschot moeten worden geboden. Gezien het voorkomen van schadegevoe-
lige percelen in de gehele provincie, en gezien de actieradius van zwervende ganzen, betreft dit schadebestrij-
ding in de gehele provincie.
Meest recente cijfers van 2009: juli telling 17.000 vogels
Streven naar aantallen uit referentiejaar 2006 is 1.700 broedparen = 3.400 broedvogels en 3.500 zwervers,
totaal 7.000 Grauwe ganzen.
Dit betekent een populatie reductie van ca. 10.000 vogels.
2.3 Bestaande maatregelen en de effecten
a. Algemeen
Het is mogelijk populaties van broedende ganzen te beperken, maar aan de verschillende maatregelen
kleven voor - en nadelen. Ingrijpen in de overleving is effectiever dan ingrijpen in de reproductie.
Bestrijding in grote populaties is zelden effectief omdat een deel van de kuikens toch vliegvlug wor-
den en door verminderde concurrentie vitaler worden en daardoor voor meer en sterker nageslacht
kunnen zorgen.
11
Het rapen, schudden, prikken of dompelen van eieren blijkt op populatieniveau lang niet overal effec-
tief. Het ongeschikt maken van nest - en opgroeihabitat is potentieel het meest effectief en duurzaam
en verdient nader onderzoek in samenwerking met terreinbeheerders en landbouwers. De mate waarin
verschillende maatregelen effectief zijn, hangt sterk af van de situatie waarin ze worden toegepast.
Daarnaast zijn niet alle maatregelen overal even goed toepasbaar en mogen de bijeffecten van de maat-
regelen niet te grote gevolgen hebben voor andere natuurdoelstellingen in een natuurgebied. Bijvoor-
beeld het ongeschikt maken van opgroeigebieden door het laten fluctueren van de waterstand of het
maaien van riet moet wel gebeuren zonder nadelige gevolgen voor andere beschermde broedvogels.
Het zoeken naar nesten en eieren in dichte begroeiingen mag niet te koste gaan van daar voorkomende
andere beschermde soorten.
b. Verjaging met ondersteunen afschot
Elk jaar verleent de Faunabeheereenheid aan de Wildbeheereenheden op grond van de provinciale ontheffing
en op verzoek, in het kader van schadebestrijding, machtigingen voor afschot en legselbeperking van Grauwe
ganzen. Jaarlijks rapporteert de FBE over de acties.
Rapportage afschot (bron: FBE)
Per jaar 2005 2006 2007 2008 2009
Aantal acties 738 1.246 1.678 2.297 3.668
Aantal geschoten grauwe ganzen 993 1.746 1.895 3.064 4.130
Jaarlijkse toename in percentage % per jaar 76% 8.5% 62% 35%
Er is sprake van een duidelijke toename van het aantal acties en geschoten ganzen. In 2009 zijn al
meer dan 4.000 Grauwe ganzen geschoten. Dat aantal lijkt vooralsnog voldoende voor de regulatie van
de jaarlijkse aanwas.
Effect maatregel: Gegevens over de invloed van dit afschot op de provinciale populatie broed- en zwervende
vogels zijn niet bekend. Vooralsnog lijkt het aantal broedparen en zwervende vogels niet af te nemen en is de
schade aan de landbouw toegenomen. Afschot van ganzen als populatiebeperkende maatregel is alleen
effectief indien een groot aandeel van de populatie jaarlijks wordt geschoten. Landelijk onderzoek
geeft aan dat in grote populaties afschot echter nauwelijks enig resultaat oplevert. In kleinere popula-
ties en bij nieuwe vestigingen is het effect van afschot groter, mits dit op een intensieve en consequen-
te manier uitgevoerd wordt.
c. Legselbeperking
Op een aantal plaatsen in de provincie worden nesten vernietigd en eieren geschud of gedompeld.
Rapportage van legselbeperking (bron FBE)
Legselbeperking 2005 2006 2007 2008 2009
Aantal behandelde nesten 1 248 425 405 688
Aantal behandelde eieren (totaal) 13 1.340 1.829 1.624 3.323
Effect maatregel: Deze legselbeperking is al vele jaren uitgevoerd in de Rottige Meenthe zonder dat de
aantallen broedparen zijn afgenomen. Bij kleine nieuwe vestigingen rondom de Deelen is wel sprake
van enig effect. Op Terschelling en Schiermonnikoog blijkt dat 20-30-% van de nesten toch niet ge-
vonden wordt.
In de grotere natuurgebieden met veel water, ruigte, struiken en niet betreedbare terreingedeelten zoals
in de Alde Feanen, de Deelen, Oosterschar, Brandemeer, Rottige Meenthe en de Waddeneilanden
heeft deze beheermaatregel weinig zin en kan het zelfs contra productief werken omdat de resterende
eieren wel uitkomen. Deze jongen hebben minder concurrentie en hebben daardoor betere overle-
vingskansen, worden vitaler en zorgen als adult voor meer en beter nageslacht.
12
Landelijk onderzoek leert dat het rapen, schudden, prikken of anderszins onklaar maken van eieren
zelden effectief is in grote populaties vanwege dichtheidsafhankelijke regulatie. Omdat nooit alle nes-
ten worden gevonden komt een deel van de eieren toch uit en bereikt het overgrote deel van de kui-
kens de vliegvlugge leeftijd en vormt een vitale populatie. Deze vorm van populatiebeperking wordt
daarom sterk afgeraden in grote populaties. De maatregel is wel toepasbaar in kleine, geïsoleerde po-
pulaties en bij nieuwe vestigingen.
d. Opgroeigebied afschermen
Afscherming van opgroeigebieden of kwetsbare percelen om ganzenfamilies de toegang te beletten
kan worden bereikt door het plaatsen van een (tijdelijk) raster.
Rondom de Deelen werd gedurende 3 jaar (2007-2009) een proef genomen met het afschermen van
opgroeigebieden (graslanden) door middel van een tijdelijk raster om ganzenfamilies de toegang naar
de landbouwgronden te beletten. De verwachting is dat het aantal jongen dat vliegvlug wordt af zal
nemen en de directe landbouwschade in het voorjaar, veroorzaakt door jonge ganzen, zal dalen. Het
percentage vliegvlugge jongen is gedaald van 58% naar bijna 18%.
Een permanent raster is door SBB geplaatst ten oosten van het natuurgebied de Staten bij Uitwellin-
gerga omdat op de aangrenzende landbouw gronden sprake is van toenemende schade als gevolg van
de groeiende populatie Grauwe ganzen in dit nieuwe moerasgebied.
Effect maatregel: Deze fysieke (tijdelijke) scheidingen tussen broedgebied en opgroeigebied kan op
een aantal plaatsen een oplossing zijn indien de terreinomstandigheden zich daarvoor lenen. Nadeel
van permanente afrasteringen is dat er voor een aantal diersoorten een nieuwe barrière kan ontstaan en
dat deze scheiding daardoor haaks staat op het beleid van ontsnippering en verbinding van natuurge-
bieden.
e. Inrichting van het landschap
Ganzen gedijen goed in een mozaïek van plassen, eilandjes, moerassen en graslanden. Dat is te zien in
eerder genoemd natuurgebied de Staten bij de wijziging van de weidevogeldoelstelling in moerasge-
bied. Dat was ook aan de orde in het natuurgebied de Bocht van Molkwerum. Als gevolg van de ont-
stane begroeiing op de twee hoogst gelegen eilanden kwamen steeds meer Grauwe ganzen broeden. In
2008 waren dat ongeveer 100 broedparen. Begin 2009 is de vegetatie in zijn geheel verwijderd en zijn
de eilanden verlaagd naar een maaiveld dat iets boven het IJsselmeerpeil ligt, zodat deze nu onbe-
groeide grond niet geschikt is voor broedende ganzen maar juist wel voor op de kale grond broedende
soorten zoals visdief, kluut en plevieren.
Effect maatregel: Een dergelijke drastische inrichtingsmaatregel is maar op enkele plaatsen mogelijk
en wenselijk.
2.4 Aanvullende beheermaatregelen uit landelijke handreiking
Ondanks bovengenoemde maatregelen blijft de populatie doorgroeien. Daarom is gekeken naar aanvullende
maatregelen die passen bij de Friese situatie in de landelijke handreiking. De landelijke Handreiking heeft als
uitgangspunt dat maatregelen alleen van toepassing kunnen zijn indien er sprake is van voorkoming van scha-
de. Elke maatregel zal daaraan getoetst moeten worden. Voor afschot en vangen bijvoorbeeld betekent dit dat
deze maatregel alleen van toepassing kan zijn indien er een duidelijke relatie is met dreigende of bestaande
schade.
13
a. Intensivering afschot
Om de aantallen ganzen te reduceren is het afschieten een effectief middel dat echter sterk afhankelijk is van
de trefkans. Na enkele schoten zijn de ganzen verjaagd en niet meer binnen bereik van een geweer. Om de
effectiviteit te verhogen zodat de populatie wordt verkleind zullen kunstmatige lokmiddelen mogen worden
gebruikt. De periode van bejaging zal worden uitgebreid van een half uur voor zonsopgang tot een uur na
zonsondergang. De grondgebruiker moet/mag geen preventieve werende maatregelen treffen op zijn landerij-
en.
In verband met de hier verblijvende buitenlandse vogels vanaf juli zal in de maanden augustus en september
geen sprake mogen zijn van populatiereductie en geen gebruik gemaakt mogen worden van lokmidden en
zullen voorafgaand aan verjaging met ondersteunend afschot wel preventieve maatregelen getroffen moeten
worden. Afschot mag plaats vinden van een half uur voor zonsopkomst tot een uur na zonsondergang.
Afschot is maatschappelijk totnogtoe minder omstreden dan de hier na te noemen methode van wegvangen
van een deel van een populatie
b. Vangen en doden
Het vangen van ruiende ganzen kan een effectieve methode zijn om de aantallen snel te reduceren. Tijdens de
periode dat de ganzen niet kunnen vliegen kunnen door gespecialiseerde bedrijven grote aantallen ganzen
(veelal honderden) in familieverband bijeen gedreven worden. Veelal gaat dit niet gepaard met veel stress en
het gaat om complete families. Het is ondertussen bekend dat de Grauwe ganzen in Noord-Nederland zich
veel minder gemakkelijk laten vangen dan bijv. de ganzen in Noord-Holland. Dit heeft te maken met geneti-
sche verschillen in de ontstaanswijze van de populaties.
De vangmaatregel is maatschappelijke minder aanvaardbaar, vanwege de massaliteit en de nodige vervolgac-
ties voor het doden van de vogels.
Een alternatief zou kunnen zijn het op de markt brengen van biologisch verantwoord ganzenvlees en daarvoor
gebruik te maken van locale poeliers en slachterijen. Met andere woorden: in positieve zin gebruik maken van
regionale en gezonde producten door jaarlijkse oogst van een aantal ganzen.
Het vangen van ruiende ganzen leent zich met name in of rondom de grote natuurgebieden waar grote groe-
pen jaarlijks ruien en vangstlocaties in te richten zijn bijv. Alde Feanen (Jan Durkspolder), Deelen (Vries-
wijkpolder), Oosterschar (zuid - en westzijde), Brandemeer, Rottige Meenthe (bij Driewegsluis), Workumer-
buitenwaard (noordzijde), Schiermonnikoog (Westerplas).
c. Gewaskeuze
Rondom de natuurgebieden met ganzenpopulaties waarvan de jongen gaan foerageren op de omliggende
landbouwgronden is wel wat winst te boeken in het verkleinen van de opgroeimogelijkheden voor jonge gan-
zen, indien de aangrenzende landbouwpercelen niet bestaan uit intensief grasland maar uit zwarte braak of
bijvoorbeeld uit alsnog in te zaaien percelen maïs of ander gewas. Met name voor de opgroeifase van de eer-
ste jonge ganzen in maart/april is daar dan nog onvoldoende goed voedsel te vinden zodat minder jongen
vliegvlug en vitaal kunnen worden. Het nog grotendeels als zwarte grond liggende perceel vormt zo ook een
natuurlijke barrière naar de verder weg gelegen eiwitrijke graslanden. Gedacht wordt aan een zone van onge-
veer 100 meter. Dit zou van toepassing kunnen zijn bij de Deelen (noordzijde) en Oosterschar (westzijde).
d. Predatie
Met name in de voor mensen ontoegankelijke moerasgebieden kan de vos een wezenlijke bijdrage leveren
aan het beperken van het broedsucces van ganzen. Hoewel de vos op de vrijstellingslijst staat en het niet be-
strijden gevoelig ligt in relatie tot weidevogelbeheer zou in en rondom de broedpopulaties van de Grauwe
ganzen de bestrijding van de vos minder intensief uitgevoerd moeten kunnen worden. Op intensieve land-
bouwgronden zullen weinig of geen weidevogels meer voorkomen zodat in die situaties dit een optie kan zijn.
Te denken valt aan Oosterschar (zuid- en westzijde), Brandemeer (zuidzijde), de Deelen en de Staten.
14
3. Uitvoering
3.1 Uitvoering maatregelen
Beheer en schadebestrijding zal worden uitgevoerd door jachtaktehouders, terreinbeheerders en
grondgebruikers. Het verjagen gebeurt door de grondgebruikers, afschot door de jachtaktehouders. Het
vangen en verwerken zal moeten worden gedaan door gespecialiseerd bedrijven en regionale poe-
liers/slacherijen, in opdracht van grondgebruikers en terreinbeheerders. Het eieren schudden, prikken,
dompelen is een taak voor de grondgebruikers, terreinbeheerders, vrijwilligers. Het afschermen van
opgroeigebied door de terreinbeheerders en de grondgebruikers. De inrichting van het landschap en
de gewaskeuze zal in natuurgebieden door de terreinbeheerders moeten worden gedaan, rondom de
natuurgebieden door de grondgebruikers. Meer ruimte voor predatie kan door de Wildbeheereenheden
en de jachtaktehouders worden ingevuld. Het terugbrengen van de ganzenpopulaties zal vele jaren in
beslag nemen. De maatregelen binnen en buiten de gebieden van de terreinbeherende instanties zullen
gericht zijn op het beperken van de schade aan de omliggende landbouwgronden. Met zo vele partijen
zal coördinatie noodzakelijk zijn. Voor de uitvoering van de maatregelen zullen de nodige ontheffingen in
het kader van de Flora- en faunawet moeten worden verleend. Omdat voor de uitvoering van het maatwerk-
plan een planmatige en gecoördineerde aanpak nodig is, mag de provincie deze ontheffingen o.g.v. artikel 68
van de F&F-wet alléén verlenen aan de Faunabeheereenheid. Daarvoor moet het maatwerkplan eerst worden
opgenomen in het Faunabeheerplan. Ontheffingverlening aan de Faunabeheereenheid brengt met zich mee
dat de coördinatie van de uitvoering van het maatwerkplan in handen komt te liggen van de Faunabeheereen-
heid (als ontheffinghouder). In de Faunabeheereenheid zijn alle betrokken partijen (grondgebruikers, jachtak-
tehouders en TBO's) vertegenwoordigt. Als adviseur van het bestuur van de Faunabeheereenheid zal de pro-
vincie nauw betrokken zijn bij de uitvoering.
3.2 Monitoring van de maatregelen
Om inzicht te krijgen in het effect van de maatregelen zal de Faunabeheereenheid de volgende gege-
vens bij moeten houden:
- Verjaagacties, wanneer, waar en tijd die ermee is gemoeid;
- Afschot, wanneer, waar, aantallen en tijd die ermee is gemoeid;
- Reductie legsels, waar, wanneer, hoeveel nesten, aantal gereduceerde eieren en tijd die ermee is
gemoeid;
- Vangen en doden: waar, wanneer, aantallen en tijd die ermee is gemoeid;
- Effectiviteit van de specifieke maatregelen zoals plaatsen van raster.
Daarnaast zal de schade aan de diverse belangen per jaar in de periode 1 april 1 oktober worden
moeten geregistreerd door het Faunafonds.
Het is ook nodig om de populatieontwikkeling en - spreiding te volgen, ter bewaking van de na te
streven populaties. De telling van de aantallen broedparen in de natuurgebieden dient de komende 5
jaar elk zomerseizoen bij voorkeur in juni/juli te gebeuren door medewerkers van de terreinbeherende
organisaties en/of vrijwilligers van SOVON/WBE.
3.3 Voorlichting over het maatwerkplan
Dit plan is niet zonder moeilijkheden. Voorlichting is daarom uiterst noodzakelijk. De voorlichting zal
plaatsvinden door openbare bijeenkomsten, het organiseren van (gezamenlijke) persconferenties en het
voortdurend `up-to-date' houden van websites.
15
De mensen in Fryslân zullen worden geconfronteerd met afschot en het vangen en doden van ganzen
en met het schudden van ganzeneieren. Het is belangrijk dat er, met name door de betrokken instanties
zoals de FBE, WBE's, KNJV, NOJG, LTO, TBO's en provincie, niet alleen openhartig en objectief
voorlichting wordt gegeven over de noodzaak van het beheer, maar dat men ook het gevoerde beleid
steunt.
3.4 Financiering
Extra kosten die gemoeid zijn met de voorgestelde maatregelen (vangen, rasters) zullen per project
uitgewerkt moeten worden. Met name indien er sprake is van uitbesteding zal tijdig budget voorhan-
den moeten zijn.
Bijdragen kunnen worden geleverd door het Faunafonds (vangacties, onderzoek en - proefprojecten
t.a.v. voorkomen van schade). Menskracht en/of budget wordt verwacht te worden ingezet door LTO
en grondgebruikers, TBO's, jachtaktehouders, etc. (vangacties, eieren dompelen, afrasteringen). De
provincie stelt jaarlijks een bedrag beschikbaar voor met name voorlichting en monitoring.
3.5 Juridische inkadering
In het Faunabeheerplan is opgenomen wat nodig is voor beheer en schadebestrijding binnen de provincie. Het
Faunabeheerplan is geen statisch geheel en kan in de nabije toekomst worden aangevuld. Het maatwerkplan
moet in het Faunabeheerplan worden opgenomen zodat voor de maatregelen de benodigde ontheffingen ver-
leend kunnen worden voor:
- Afschot in de gehele provincie waar schade dreigt in de periode 1 april tot 1 oktober.
- Het gebruik van kunstmatige lokmiddelen om afschot van de (zwervende) populatie effectiever te
maken in de periode 1 april 1 augustus
- Het verruimen van de periode van bejaging van een half uur voor zonsopgang tot een uur na zons-
ondergang.
- Het schudden, prikken c.q. dompelen van eieren in de periode 1 februari tot 1 juni.
- Het vangen en doden van ruiende ganzen op concentratieplekken van ganzen die veel schade ver-
oorzaken waarbij indien nodig rekening gehouden moet worden met een toets in het kader van de
Natuurbeschermingswet.
Het bestuur van de Faunabeheereenheid zal in overleg met de plaatselijke terreinbeheerders, WBE's, verte-
genwoordigers van de landbouw en eventuele andere partijen moeten bepalen welke maatregelen in de ver-
schillende gebieden nodig zijn om de doelen van het in het Faunabeheerplan opgenomen maatwerkplan effec-
tief te bereiken. De Faunabeheereenheid sluit daarbij geen maatregelen op voorhand uit, maakt hierover af-
spraken en ziet er op toe dat de maatregelen tijdig worden uitgevoerd.
4. Samenvatting
- Het beperking van de schade door middel van het reduceren van de populaties ganzen is voor veel
partijen een lastig uit te leggen maatregel. Dit vraagt veel begrip van alle partijen en grote zorg-
vuldigheid.
- De overlast en schade aan de landbouw in het groeiseizoen, als gevolg van overzomerende Grau-
we ganzen, neemt jaarlijks toe ondanks de tot nu toe genomen maatregelen. De getaxeerde schade
aan de landbouw bedraagt momenteel 200.000,-- per zomerseizoen.
- De populatie broedende en omzwervende Grauwe ganzen neemt jaarlijks toe.
16
- Om de schade te beperken dienen extra maatregelen te worden genomen om de populatie broe-
dende en omzwervende Grauwe ganzen terug te brengen naar de aantallen van het referentiejaar
2006.
- Eenmalig dient een groot deel van de populatie (7.000 10.000 vogels) gedood te worden.
- De mogelijkheden voor populatiereductie zullen moeten worden verruimd zodat jaarlijks de aan-
4.000 ganzen) gedood kunnen worden.
- Per (broed)gebied moeten afspraken worden gemaakt voor wat betreft de te nemen (inrichtings -)
maatregelen.
- De coördinatie van de uitvoering moet in handen komen van de Faunabeheereenheid.
Bijlagen:
1. Kaart met locaties van de getelde aantallen Grauwe ganzen juli 2009.
2. Samenvatting van de maatregelen uit de "Handreiking voor het provinciaal beleid ten aanzien van
overzomerende ganzen".
17
---- --
Grauwe ganzen
Telling juli 2009
Dokkum
Damwâld Kollum
Stiens De Westereen Buitenpost
Leeuwarden
Franeker Burgum Surhuisterveen
Harlingen
Drachten
Grou
zomer ganzen 2009 fryslân Bolsward
AANTAL
0 - 25 Sneek
25 - 100 Gorredijk
100 - 250 Oosterwolde
250 - 1000 Joure Heerenveen Appelscha
1000 - 1180
Wolvega
Lemmer
0 3.000 6.000 9.000m
Bestanden zijn aan gebruiksrestricties onderhevig
Datum: 21-04-2009
Pad: q:\tools\templates\layout algemeena3.mxt
---- --
Provincie Friesland