> Retouradres Postbus 20401 2500 EK DEN HAAG
Voorzitter van de Tweede Kamer
der Staten-Generaal
Postbus 20018
2500 EA DEN HAAG
Datum 16 februari 2010
Kamerbrief schriftelijk overleg Landbouwraad 22 februari 2010
*PDOC01/115830* PDOC01/115830
Directie Internationale Zaken
Advies & Coördinatie
Prins Clauslaan 8
Postbus 20401
2500 EK DEN HAAG
www.minlnv.nl
T 070 378 6868
F 070 378 6113
Onze referentie
115830 iz
Geachte Voorzitter,
Op 22 februari 2010 vindt in Brussel de volgende vergadering van de Raad van
ministers voor Landbouw van de Europese Unie plaats. Ik zond u op 11 februari
2010 de geannoteerde agenda van deze bijeenkomst, samen met mijn inzet per
agendapunt.
In deze brief geef ik u de antwoorden op de vragen uit het verslag van het
schriftelijk overleg van 12 februari jongstleden.
Voorzitterschapsnotitie "Toekomst van het GLB:
marktbeheersmaatregelen na 2013"
De leden van de CDA-fractie roepen mij op een creatieve wijze naar (nieuwe)
marktinstrumenten te kijken. Dat is inderdaad mijn voornemen. Om die reden
schreef ik uw Kamer in de geannoteerde agenda van de Landbouw- en
Visserijraad van 22 februari ook steun te geven aan verder onderzoek van de
Europese Commissie naar de mogelijkheden van nieuwe instrumenten van
marktbeheer, zoals (termijn)contracten en risicoverzekeringen. Meer specifiek
vragen de leden van de CDA-fractie mij of een inzet van interventiegewassen in
de akkerbouw voor de productie van biobrandstoffen haalbaar en denkbaar is voor
andere sectoren. Naar ik heb vernomen laat LTO momenteel de haalbaarheid van
haar ideeën omtrent een van marktprijzen afhankelijke variabele bijmengplicht
van granen in biobrandstoffen door het Landbouweconomisch Instituut (LEI)
onderzoeken. Ik zie met belangstelling uit naar de resultaten van dat onderzoek
en van de bespreking van dit sectorinitiatief met de biobrandstoffenproducenten.
Voorts vragen de leden van de CDA-fractie mij of ik in het verlengde van het
variabele bijmengvoorstel van de akkerbouwsector zal kijken naar de rek en
ruimte in de mededingingswetgeving. In de discussie over het marktinstrumentarium
heeft de mededingingswetgeving uiteraard een plek. Of in de voorzitterschapsnotitie
van het Spaans Voorzitterschap voor de Raad van 22 februari
aandacht besteed zal worden aan de aspecten van mededinging is op dit moment
nog steeds onduidelijk.
Directie Internationale Zaken
Advies & Coördinatie
Datum
16 februari 2010
Onze referentie
115830 iz
Pagina 2 van 13
Ik zal daar het Spaans Voorzitterschap op aanspreken. Wel kan ik uw Kamer
meedelen dat de mededingswetgeving aan de orde komt in de bespreking van de
Mededeling van de Europese Commissie over het functioneren van de
voedselketen. Dit onderwerp zal hoogstwaarschijnlijk worden geagendeerd voor
de Raad van 22 maart. Indien dat inderdaad het geval is, zal ik uw Kamer zoals
gebruikelijk in de geannoteerde agenda voor die vergadering informeren over mijn
precieze inzet.
Tevens zijn de mededingingswetgeving, als ook de marktinstrumenten nadrukkelijk
onderdeel van de besprekingen in de High Level Groover de toekomst van
het Europese zuivelbeleid.
De leden van de VVD-fractie menen te moeten concluderen dat Nederland niet
meer mee zou doen aan discussies over de toekomst van het Gemeenschappelijk
Landbouwbeleid. Niets is echter minder waar. Nederland participeert zeer actief in
de Europese discussie over de toekomst van het GLB. Zoals ik u reeds eerder
meldde, zijn vertegenwoordigers van alle 27 lidstaten en de Europese Commissie
eind januari op mijn uitnodiging op hoogambtelijk niveau twee dagen in
Scheveningen bijeen geweest om informeel met elkaar van gedachten te wisselen
over de toekomst van het GLB. Ik zal u conform mijn eerdere toezegging spoedig
informeren over de belangrijkste resultaten van die bijeenkomst, die ik ook zal
presenteren in de Raad van 22 maart aanstaande.
Voorts vragen de leden van de VVD-fractie mij om te garanderen dat het
landbouwbeleid gemeenschappelijk blijft. U kent mijn inzet, die direct voortvloeit
uit het coalitieakkoord en expliciet spreekt van de noodzaak van behoud van de
gemeenschappelijkheid van het Europees Landbouwbeleid. Dat heb ik met zoveel
woorden ook in het Houtskoolschets over de toekomst van het GLB aangegeven.
De garantie dat verschillende lidstaten geen verschillende vormen van steun aan
hun agrarische ondernemers geven, kan ik de leden van de VVD-fractie echter
niet geven. Dat zou immers betekend hebben dat ik niet - zoals door de VVD en
andere fracties expliciet bepleit - als enige lidstaat de bedrijfstoeslagen vanaf 15
oktober 2009 volledig had kunnen uitbetalen. Ook had ik dan in september 2009
geen garantieregeling voor land- en tuinbouwers in liquiditeitsproblemen kunnen
introduceren. Mijn streven is en blijft handhaving van een gemeenschappelijk
Europees beleidskader.
Etikettering dierenwelzijn
De leden van de SP-fractie vragen mij of ik de aangenomen motie over de
etikettering van bont in de discussie over het etiketteren van dierenwelzijn wil
mee nemen. Motie 31 700 XIV, nr. 74, luidt hetzelfde als de motie Gerkens over
een etiketteringplicht voor bont (Kamerstukken II, 2008/08, nr. 19) In reactie op
die motie heb ik uw Kamer gemeld dat het Kabinet op Europees niveau zal
onderzoeken of er draagvlak bestaat voor een etiketteringplicht voor bont
(Kamerstukken II, 2008/09, 30286, nr. 27). Ik kan u verzekeren dat ik deze
kwestie mee zal nemen in de discussies op Europees niveau.
De leden van de fractie van de SP vragen wat voor systeem van etikettering van
dierenwelzijn ik voor ogen heb.
Directie Internationale Zaken
Advies & Coördinatie
Datum
16 februari 2010
Onze referentie
115830 iz
Pagina 3 van 13
Ik ben van mening dat etikettering en informatiecampagnes gericht moeten zijn
op het promoten van diervriendelijke producten. Het gaat daarbij om producten
die tot stand zijn gekomen volgens verdergaande niveaus dan de wettelijke eisen
voor dierenwelzijn. Vooralsnog denk ik aan etikettering op vrijwillige basis. Een
door de nationale of Europese overheid nauw gedefinieerde blauwdruk kan
immers de creativiteit van private partijen in de markt belemmeren. Anderzijds is
het zaak dat etikettering voor dierenwelzijn transparant en betrouwbaar
geschiedt. De resultaten van het Europese onderzoeksproject Welfare Quality
kunnen hiertoe een belangrijke bijdrage bieden.
De leden van de SGP-fractie wijzen mij erop dat een belangrijke factor bij het
vermarkten van de meerkosten van het bovenwettelijk verbeteren van dierenwelzijn
is, dat de verschillende ketenpartners, zoals tussenhandel en retail, het
doorberekenen van deze meerkosten niet in de weg staan door zélf de nodige
graantjes mee te pikken. Zij vragen mij of ik dit aspect in wil brengen in de
gedachtewisseling over etikettering. In het rapport van de Commissie is aangegeven
dat de vraag naar diervriendelijke producten voor veehouders een kans
biedt om hun meerkosten terug te verdienen. Ik zal ervoor waken dat dit punt ook
daadwerkelijk wordt meegenomen in de discussie.
Zuivelmarkt
De leden van de SGP-fractie vragen of ik signalen voor een nieuwe periode van
dalende zuivelprijzen herken. Vooralsnog heb ik geen reden om te veronderstellen
dat de prijzen (opnieuw) sterk zullen dalen. Een lichte prijsdaling zoals deze nu
optreedt, is aan het begin van het kalenderjaar heel gebruikelijk. De middellange
termijnverwachtingen van alle gezaghebbende onderzoeksinstituten voor de
zuivelprijzen is nog steeds onverdeeld positief. Zo verwacht de Organisatie voor
Economische Samenwerking in Europa (OESO) een toename van de mondiale
vraag naar boter van circa 40% en naar kaas van circa 20% in het komende
decennium.
De leden van de SGP-fractie vroegen mij voorts naar de verwachtingen van de
Europese Commissie en de wijze waarop die om zal gaan met het op de markt
brengen van de bestaande interventievoorraden. De Europese Commissie baseert
haar beleid op de huidige marktsituatie, waarbij de marktprijzen van boter en
magere melkpoeder met respectievelijk 29% en 15% ruim boven de interventieprijs
zitten. De Europese Commissie heeft gezien dit prijsniveau sinds oktober
2009 alle exportrestituties op nul staan. Vanwege het huidige niveau van de
marktprijzen worden boter en magere melkpoeder ook al enige tijd niet meer door
interventie uit markt genomen. De helft van de bestaande interventievoorraden
boter en magere melkpoeder komt binnenkort terug op de markt in het kader van
de zogenaamde 'minstbedeeldenregeling' van de Europese Unie. De Europese
Commissie is naar ik begrijp voorlopig niet van plan de resterende interventievoorraad
op de markt te brengen.
Situatie rondom Q-koorts
De leden van de fractie van het CDA vragen meer toelichting ten aanzien van mijn
inzet betreffende de status van Q-koorts in Europa.
Directie Internationale Zaken
Advies & Coördinatie
Datum
16 februari 2010
Onze referentie
115830 iz
Pagina 4 van 13
Ik onderschrijf dat het nodig is dat de huidige lijst van dierziekten waarvoor
Europese regelgeving van kracht is, geëvalueerd wordt. Tevens zal er goed
gekeken moeten worden naar de relatie tussen de ziekten op de OIE lijst en de
ziekten met een Europees wettelijk kader. Zoals u weet wordt er op dit moment in
het kader van de Community Animal Health Policy (CAHP, Europees
diergezondheidsbeleid) gewerkt aan categorisatie en prioritering van dierziekten.
Hierbij wordt onder andere met de OIE samengewerkt. Mijn ministerie neemt deel
aan de Europese werkgroep die hieraan werkt. De prioritering zal met behulp van
een transparant en integraal afwegingskader plaats gaan vinden. Ik ondersteun
deze aanpak aangezien die zeer goed aansluit bij mijn inzet om op Europees
niveau een risicogebaseerde aanpak van dierziekten vorm te geven. Het
volksgezondheidsaspect van een dierziekte is een belangrijk criterium om
verschillende ziekten te prioriteren. Bij een op risico gebaseerd beleid wordt er
een integrale afweging per ziekte gemaakt waarbij ook andere aspecten van een
ziekte, zoals epidemiologie, beschikbare instrumenten en invloed op dierenwelzijn
meegenomen worden. Daarnaast is het natuurlijk zo dat per ziekte het volksgezondheidsaspect
anders kan wegen aangezien de volksgezondheidsconsequenties
per ziekte verschillen.
Mijn standpunt is dat een eventuele Europese status voor Q-koorts meegenomen
moet worden in de ontwikkeling van het Europees Diergezondheidsbeleid. Voor Qkoorts
kan dan een integrale afweging worden gemaakt. Vooruitlopend op de
uitkomsten van het Europese diergezondheidsbeleid doe ik geen uitspraken over
welke ziekten meer of minder prioriteit zouden moeten krijgen.
De leden van de fractie van het CDA vragen of het lukt om financiële middelen uit
de EU voor de bestrijding beschikbaar te stellen. Ik heb al eerder aangegeven dat
ik mijn uiterste best doe om financiële middelen uit de EU beschikbaar te krijgen
voor de aanpak van Q-koorts in Nederland. Hierover is reeds het overleg met de
Europese Commissie gestart en hiervoor zal een verzoek worden ingediend bij de
Europese Commissie. Het is uiteraard ter beoordeling van de Europese Commissie
of er ook daadwerkelijk financiële middelen beschikbaar worden gesteld.
De leden van de fracties van het CDA en de VVD vragen of ik de Kamer wil
informeren over de uitkomsten van het door Nederland georganiseerde internationale
symposium over Q-koorts en vragen om het rapport van de EFSA over
Q-koorts met een reactie aan de Kamer te sturen. De EFSA zal haar rapport over
Q-koorts openbaar maken. Ik zeg toe dit aan de Kamer te zenden. De
samenvattingen van de gegeven presentaties van het Q-koorts symposium
worden openbaar en zal ik eveneens aan uw Kamer toezenden.
De leden van de SP-fractie vragen naar de afstemming met België en Duitsland
over Q-koorts. Er is regelmatig contact tussen België, Duitsland en Nederland over
Q-koorts. Zowel op verschillende internationale bijeenkomsten, als bilateraal,
worden onze buurlanden geïnformeerd over het voorkomen van Q-koorts en de
genomen maatregelen. Indien er een bedrijf vlakbij de grens met België of
Duitsland besmet wordt verklaard, wordt er contact opgenomen met de lokale
autoriteiten.
De leden van de VVD-fractie vragen hoe ik het Nederlandse beleid in de Landbouwraad
zal toelichten. De Nederlandse situatie ten aanzien van Q-koorts is nog
nergens in de wereld voorgekomen.
Directie Internationale Zaken
Advies & Coördinatie
Datum
16 februari 2010
Onze referentie
115830 iz
Pagina 5 van 13
De Nederlandse aanpak van Q-koorts is dus toegespitst op de Nederlandse
situatie. Het is niet bekend of deze situatie zich ook in andere landen voor zou
kunnen doen of dat de Nederlandse situatie in bepaalde opzichten uniek is en zal
blijven. Indien andere landen met een zelfde soort situatie geconfronteerd
mochten worden, zal ik mijn betreffende collega natuurlijk bijstaan met informatie
over de Nederlandse aanpak.
Illegale handel in ivoor
De leden van de SP fractie vragen naar wat ik tijdens de Raad zal inbrengen over
de voorstellen van Tanzania en Zambia om hun olifantenpopulaties te "downlisten"
en een eenmalige verkoop toe te staan. Ik hecht er aan duidelijk te maken dat de
inzet voor de vijftiende CITES-vergadering (Conference of the Parties, CoP15)
geen deel uitmaakt van de beraadslagingen van de Raad. Het doel van het
agendapunt is het uiten van mijn zorgen over de toename van de illegale handel
in ivoor. Op dit moment vindt, zoals door de regels van CITES voorgeschreven,
een bezoek van een breed samengesteld expert panel aan Tanzania en Zambia
plaats om de situatie ter plaatse te onderzoeken in het licht van de voorstellen die
beide landen ingediend hebben. Ik wacht de conclusies van het expert panel af
voordat ik met een definitief standpunt kom. Dit is ook de houding van de overgrote
meerderheid van EU lidstaten en de Europese Commissie. Op basis van de
resultaten van deze onderzoeken zal ik mijn standpunt bepalen en aan uw Kamer
doen toekomen. Tijdens een AO dat voor 9 maart gepland staat zullen wij uitgebreid
van gedachten kunnen wisselen over de inzet voor CoP15.
De leden van de SP fractie vragen naar de onderbouwing van mijn uitlatingen in
de geannoteerde agenda. Ik heb mij gebaseerd op documenten van het CITES
Secretariaat. Deze documenten worden samengesteld uit gegevens aangeleverd
door landen zelf, Interpol en informatie aangedragen door ngo's en wetenschappers.
Met name de African Elephant Specialist Grovan Union for the
Conservation of Nature (IUCN) zorgt ervoor dat een breed palet van wetenschap
en informatie in de rapporten verwerkt is. In de aanloop naar CoP15 zullende
documenten met de laatste gegevens aangevuld worden.
De leden van de SP fractie maken zich zorgen over het hanteren van een omgekeerde
bewijslast ten aanzien van de handel in ivoor die ik zou voorstaan. Hier is
geen sprake van. Zoals ik in mijn brief van 11 februari jongstleden schrijf, kan er
wat mij betreft geen sprake zijn van een nieuwe eenmalige verkoop zolang de
effecten van de eerdere verkoop niet geheel duidelijk zijn. Overigens maak ik de
fractie er op attent dat in het akkoord gesloten tijdens CoP14, waarnaar verwezen
wordt, in beslissing 14.77 gesteld wordt dat tijdens CoP16, over drie jaar dus,
over een handelsmechanisme gesproken zal worden. Ook is in het verdrag
vastgelegd dat het een recht van een CITES partij is om voorstellen in te dienen
bij de Conferentie van Partijen zoals Tanzania en Zambia maar ook Kenia, Mali en
anderen nu gedaan hebben.
De leden van de PvdD fractie vragen naar bewijzen van de vermeende positieve
effecten van de verkoop van ivoor. Zoals ik in de geannoteerde agenda aangaf,
zijn de cijfers nog niet eensluidend.
Directie Internationale Zaken
Advies & Coördinatie
Datum
16 februari 2010
Onze referentie
115830 iz
Pagina 6 van 13
Temeer daar de verkoop pas een jaar geleden heeft plaatsgevonden. In de
aanloop naar CoP zullen recentere cijfers beschikbaar komen.
De inzet voor CITES CoP15 maakt geen deel uit van de beraadslagingen van de
Raad. De discussie zal zich concentreren op de toename van de illegale handel in
ivoor. Het voorzorgsbeginsel maakt expliciet deel uit van resolutie 9.24 waarin de
listing criteria voor opname op CITES lijsten zijn neergelegd. Ook in de preambule
van het verdrag wordt dit uitgangspunt genoemd.
CITES
Er is mij gevraagd of een algemeen overleg over CITES nog nut heeft als ik tijdens
de a.s. Raad dit onderwerp ter discussie breng. Zoals eerder aangegeven, maakt
de inzet voor CITES CoP15 geen deel uit van de beraadslagingen van de Raad. Het
doel van agendering is het uiten van mijn zorgen over de toename van de illegale
handel in ivoor. Het AO is nu voorzien voor 9 maart. Gezien het trage verloop van
de discussie in Brussel, nieuwe cijfers die nog aangeleverd worden en het feit dat
voorstellen tijdens de CoP nog veranderd of ingetrokken kunnen worden vindt het
AO naar mijn oordeel op een opportuun moment plaats.
Leeftijdsgrens testen rundvee op BSE
De leden van de fracties van het CDA en de SGP hebben mij gevraagd of ik
richting de nieuwe roadmap BSE ga inzetten op een verhoging van de minimum
testleeftijd. De leden van de fractie van de VVD hebben mij gevraagd of ik bereid
ben de verdere afbouw van BSE-maatregelen te ondersteunen. De Europese
Commissie heeft aangekondigd in de loop van 2010 een herziene roadmap te
willen presenteren aan Raad en Europees Parlement. Het betreft een hernieuwd
discussiedocument van de Commissie over haar voornemen tot verdere afbouw
van de BSE/TSE maatregelen in de EU. Mijns inziens zijn de twee onderwerpen
met het meeste belang de verdere verhoging van de testleeftijd bij runderen en
de mogelijkheid om diermelen weer verantwoord te kunnen toepassen in
diervoeders.
Het is correct dat België een discussie over de testleeftijd op de agenda heeft
gezet. België wil van gedachten wisselen over een verdere verhoging van de
testleeftijd. De testleeftijd is met ingang van 1/1/2009 voor de eerste maal
verhoogd. Toen bleek er voldoende draagvlak bij de lidstaten voor een verhoging
tot 48 maanden. Een verhoging tot 60 maanden was toen nog te hoog gegrepen.
Bij die gelegenheid is afgesproken dat als de epidemiologische situatie in 2009 en
2010 verder verbeterd de Commissie een verdere verhoging van de testleeftijd zal
voorstellen mits EFSA daar dan positief over adviseert. Het is in de huidige
omstandigheden logisch als de Commissie inzet op een verdere verhoging van de
testleeftijd per 1/1/2011 en daartoe tijdig advies vraagt aan EFSA. Ik ondersteun
deze lijn.
De leden van de fracties van het CDA en de SGP vragen of ik bereid ben te pleiten
voor het weer verwerken van diermeel in veevoer.
Directie Internationale Zaken
Advies & Coördinatie
Datum
16 februari 2010
Onze referentie
115830 iz
Pagina 7 van 13
Voor wat betreft het gebruik van diermelen zijn Raad, EP en Commissie in de
huidige roadmap overeengekomen dat het beschikbaar hebben van adequate
analysemethodes om kant en klare diervoeders te controleren op de aanwezigheid
van ongewenste diermelen, een absolute randvoorwaarde is. De afgelopen periode
heeft echter nog niet alle noodzakelijke analysemethodes opgeleverd. Toch is in
die periode het kunnen benutten van diermelen uit oogpunt van duurzaamheid
steeds belangrijker geworden. Informeel is het onderwerp al enkele malen met de
Commissie besproken.
Ik zal in de aanloop naar de nieuwe roadmap dit onderwerp nogmaals nadrukkelijk
onder de aandacht van de Commissie brengen. Mijn inzet is dat diermelen
weer in diervoeders kunnen worden verwerkt zonder afbreuk te doen aan het
hoge beschermingsniveau tegen BSE. Ik denk met name aan de verwerking van
slachtafvallen van pluimvee in varkensvoeders en omgekeerd.
Verzoek tot uitstel verbod op het gebruik van de legbatterij
Ik dank de leden van de CDA-fractie voor hun steun voor mijn inzet bij het Poolse
verzoek tot uitstel op het gebruik van de legbatterij.
De leden vragen mij op welke wijze ik een goede naleving van het verbod per
1 januari 2012 met gelijkgezinde lidstaten wil bewerkstelligen en of ik daartoe het
initiatief neem. Ik heb samen met gelijkgezinde lidstaten initiatief genomen om
met de Commissie te bespreken dat een goede naleving van het verbod per
1 januari 2012 cruciaal is. Ook ter voorbereiding van deze Landbouwraad heb ik
initiatief genomen om de inzet van de verschillende gelijkgezinden lidstaten
onderling af te stemmen. Hiermee zal ik samen met andere lidstaten een duidelijk
signaal afgeven tijdens de Landbouwraad.
Tevens vragen de leden van de CDA-fractie mij hoe ik het nationale verbod per
1 januari 2012 ga handhaven en op welke wijze ik de harde deadline ga
communiceren. Per 1 januari 2012 is het niet meer toegestaan om leghennen te
huisvesten in de legbatterij. Dit betekent dat ondernemers bij het opzetten van
een nieuw koppel leghennen van tevoren rekening moeten houden met de duur
van een legronde (ruim een jaar). Mijn standpunt over het verbod op de legbatterij
is altijd duidelijk geweest. Mijn standpunt is verwoord in de Nota Dierenwelzijn
en is ook nu weer beschreven in de geannoteerde agenda van deze Landbouw- en
Visserijraad. De sectororganisaties en de dierenbeschermende organisaties zijn
allen op de hoogte van mijn standpunt.
De leden van de SP-fractie geven aan het onacceptabel te vinden dat de Poolse
delegatie aanstuurt op uitstel van het verbod op legbatterijen en bevelen mij aan
om mijn rug in deze recht te houden. Ik ben het geheel eens met de SP-fractie en
ben daar ook altijd duidelijk over geweest, zowel in Nederland als in Brussel. Mijn
inzet is erop gericht dat alle EU landen zoals afgesproken per 1 januari 2012
zullen voldoen aan het verbod.
Directie Internationale Zaken
Advies & Coördinatie
Datum
16 februari 2010
Onze referentie
115830 iz
Pagina 8 van 13
Overig
Overeenkomst EU-Noorwegen: TAC en quota
De leden van de SP-fractie melden met verbazing kennis te hebben genomen van
het voornemen van de minister om tegen het onderhandelingsresultaat te
stemmen en zijn geïnteresseerd in mijn motivatie. De leden van de SP-fractie
vragen zich af waarom ik "de deal" als structureel onevenwichtig en nadelig voor
Nederland kwalificeer. Tevens vragen de leden van de SP-fractie zich af of er ook
ecologische of beheerstechnische motieven zijn om tegen te stemmen, of dat dit
puur om de belangenbehartiging van Nederland en haar vissers gaat.
De leden van de PvdD-fractie vragen mij uiteen te zetten voor welke vissoorten de
uitruil van vangstmogelijkheden naar mijn oordeel onevenwichtig en met name
voor Nederland nadelig is en waarom ik deze mening ben toegedaan. Zij vragen
mij tevens uiteen te zetten of de nu voorgestelde uitruil van vangstmogelijkheden
berust op wetenschappelijke of politieke overwegingen.
In de overeenkomst tussen de EU en Noorwegen worden jaarlijks vangstmogelijkheden
geruild. Binnen deze uitwisseling is de ruil van Arctische kabeljauw uit
Noorwegen voor vangstmogelijkheden in de EU een belangrijk onderdeel. Het
jaarlijkse Noorse aanbod van Arctische kabeljauw aan de EU vloeit voort uit
afspraken, die gemaakt zijn tijdens de totstandkoming van de Europese
Economische Ruimte (EER) in het begin van de jaren '90.
Op basis van deze afspraken moet Noorwegen jaarlijks een bepaald percentage
van de Total Allowable Catch (TAC) voor Arctische kabeljauw aan de EU aanbieden.
De EU heeft tot 2009 jaarlijks alle aangeboden Arctische kabeljauw afgenomen
en daarvoor betaald met voornamelijk blauwe wijting uit de EU-wateren.
Deze Arctische kabeljauw komt door de toepassing van een vaste verdeelsleutel
(relatieve stabiliteit) met name ten goede aan enkele zuidelijke lidstaten. De
betaling met blauwe wijting gaat vooral ten koste van de Nederlandse vangstmogelijkheden.
Tot en met 2008 slaagde de EU erin om binnen het akkoord met Noorwegen alle
aangeboden Arctische kabeljauw af te nemen. Ten gevolge van de verlagingen
van de TAC voor blauwe wijting, en daarmee steeds meer ontbrekende 'betaalmiddelen'
aan EU-zijde, werd de volledige afname minder vanzelfsprekend.
De EU heeft in 2009, ondanks groot verzet van de ontvangende lidstaten, dan ook
slechts een deel van de door Noorwegen aangeboden Arctische kabeljauw kunnen
afnemen, in totaal 20.050 ton. Voor 2010 is de door de EU afgenomen hoeveelheid
Arctische kabeljauw gelijk gebleven aan die van 2009, ondanks een verlaging
van de TAC voor blauwe wijting voor het jaar 2010. De daling van de blauwe
wijting-TAC voor 2010 ten opzichte van 2009 bedraagt 8 procent; die daling is
daarmee sterker dan die van de transfer van blauwe wijting van de EU naar
Noorwegen: 5 procent minder dan in 2009 (59.900 ton). Dit betekent dat de
Nederlandse bijdrage in de betaling voor Arctische kabeljauw relatief is toegenomen.
In het akkoord met Noorwegen kreeg de EU - en ten gevolge van de vaste
verdeelsleutel vooral Nederland - aan de 'ontvangstenkant' jaarlijks een
substantiële hoeveelheid Noordzeeschol van Noorwegen.
Directie Internationale Zaken
Advies & Coördinatie
Datum
16 februari 2010
Onze referentie
115830 iz
Pagina 9 van 13
Voor dit jaar is de hoeveelheid Noordzeeschol voor de EU aanzienlijk verlaagd tot
200 ton. De transfer van horsmakreel uit de EU naar Noorwegen was wederom
hoog. Daar komt bij dat deze transfer komt uit de zuidelijke Noordzee, een
vangstgebied dat vooral voor de Nederlandse sector van belang is. Ten slotte
wordt jaarlijks tegen de zin van Nederland een bescheiden hoeveelheid
Noordzeetong naar Noorwegen getransfereerd. Deze hoeveelheid is voor 2010
weliswaar verlaagd, maar het Nederlandse aandeel in de transfer is groot.
De conclusie is dat Nederland in deze uitwisseling van visserijmogelijkheden
tussen de EU en Noorwegen, als grootste betaler, er in 2010 bekaaid van afkomt.
Ik heb de afgelopen jaren gewezen op de nadelige positie van Nederland in dit
systeem. Daarbij heb ik ook aangegeven dat dit systeem (ten gevolge van het
aanbod van de Arctische kabeljauw) structureel ten nadele van Nederland uitpakt.
De nadelige Nederlandse positie is door het recente onderhandelingsresultaat
opnieuw verslechterd.
Ik heb daarom besloten dit jaar tegen het onderhandelingsresultaat te stemmen.
Met deze tegenstem geef ik het signaal af dat de structureel oneerlijke verdeling
van lasten en lusten in de balans van uitruil van vangstmogelijkheden tussen de
EU en Noorwegen moet worden aangepast. De lidstaten die de Noorse visserijmogelijkheden
ontvangen, zullen naar mijn opvatting een grotere bijdrage aan het
verwerven hiervan moeten leveren. Ik zal met de Commissie in overleg treden
over het onderhandelingsproces met Noorwegen en de daaruit voortvloeiende
"lusten/lasten"-verdeling.
Het moge duidelijk zijn dat dit verschil van inzicht tussen Nederland en de
Commissie niet betrekking heeft op de met Noorwegen gemaakte bilaterale
beheerafspraken. Naar mijn oordeel dragen deze afspraken bij aan een meer
duurzame visserij in de Noordoost-Atlantische Oceaan en zijn deze ook gebaseerd
op wetenschappelijke overweginen. Mijn bezwaren richten zich enkel op de
onevenwichtige uitwisseling van vangstmogelijkheden, die zoals gezegd gebaseerd
zijn op eerdere afspraken in EER-kader.
Aalbeheerplan
De leden van de SGP-fractie vragen aandacht voor de uitvoering van de
schadevergoedingsregeling die ingesteld is naar aanleiding van het
aalvangstverbod. De leden hebben begrepen dat nog relatief weinig aanvragen
zijn binnengekomen, terwijl de deadline van de openstelling nabij is. De leden
hebben van het Productschap Vis, die zorg draagt voor de uitvoering van de
regeling, vernomen dat een belangrijke reden hiervoor zou kunnen zijn dat het
pand van Productschap Vis door brand is beschadigd met alle logistieke problemen
van dien. De leden maken hieruit op dat veel aanvragen wellicht onderweg zijn,
maar niet voor de deadline binnen kunnen zijn. De leden vragen mij daarom enige
coulance te tonen en de openstelling met minimaal een week te verlengen.
Ik ben op de hoogte van deze problematiek en zal in overleg met het
productschap Vis de openstelling van de compensatieregeling verlengen tot 15
maart 2010.
Directie Internationale Zaken
Advies & Coördinatie
Datum
16 februari 2010
Onze referentie
115830 iz
Pagina 1
0
van 13
Less Favoured Areas (LFA's)
De leden van de CDA-fractie merken op dat het initiatiefrapport van
Europarlementariër Herbert Dorfmann (EVP) over landbouw in gebieden met
specifieke natuurlijke handicaps (2009/2156(INI)) oproept om meer aandacht te
schenken aan cultuurhistorische waarden van gebieden. Het Europees Parlement
(EP) geeft in het rapport aan dat adequate compensatiebetalingen voor probleemgebieden
noodzakelijk zijn voor het behoud van de landbouwbedrijvigheid en het
cultuurlandschap in de betreffende gebieden. Het onderstreept daarbij dat juist
probleemgebieden vaak een hoge cultuurlandschappelijke waarde bezitten. Ik ben
het zeer eens met deze constatering. Juist het feit dat dergelijke gebieden een
hoge cultuurlandschappelijke waarde bezitten, is voor mij de reden om te
bepleiten juist die positieve waarde van de gebieden te benadrukken door te
spreken van 'waardevolle gebieden'. De toepassing van de criteria die de
Commissie nu heeft voorgesteld levert een selectie van gebieden op die naar mijn
mening niet geheel recht doet aan de in Nederland aanwezige cultuurhistorische
waardevolle landschappen.
Het rapport van Alterra dat ik U op 12 januari jongstleden toezond (TK 28 625,
nr. 92) laat zien dat de zandgebieden vrijwel volledig ontbreken onder de in
aanmerking komende gebieden van de specifieke categorie LFA's waar de
Commissiemededeling van 2009 betrekking op heeft ('gebieden met andere
nadelen'). Mijn inzet zal erop gericht zijn om ook aan dergelijke landschappen
recht te doen. De suggestie van het EP om de administratieve indeling te verfijnen
spreekt mij eveneens aan. Dit criterium leidt er namelijk toe dat een gebied dat
een geografische eenheid is, maar dat over meerdere gemeenten verspreid ligt,
niet volledig kan worden aangewezen. Mijns inziens leidt dat tot een onterechte
uitsluiting van agrariërs die met gelijke omstandigheden te maken hebben als hun
collega's in hetzelfde gebied dat toevallig in een andere gemeente valt. In die zin
ben ik het dan ook zeer eens met de oproep van het EP om lidstaten de ruimte te
geven om de criteria te verfijnen, om de begrenzing van in aanmerking komende
gebieden beter op de realiteit af te stemmen.
Voorts vragen de leden van de CDA-fractie naar de beleidsruimte in de toekomst
en termijnen van het wetgevingsvoorstel van de Commissie. Zoals ik u ook al heb
aangegeven in mijn brieven van 12 en 27 januari 2010 (TK 28 625, nr. 92 en TK
28 625, nr. 94) gaat het om een andere categorie LFA's dan Nederland op dit
moment toepast. De categorie die Nederland nu toepast maakt geen deel uit van
de voorgestelde wijziging. In theorie biedt de wijziging daarmee extra
beleidsruimte. Het zal echter afhangen van het definitieve voorstel en bovendien
van de nationale beleidskeuzes of deze beleidsruimte daadwerkelijk zal leiden tot
de aanwijzing van nieuwe gebieden.
Zoals ik in mijn brieven van 12 en 27 januari ook al aan u heb geschreven, heeft
de Commissie aangegeven dat het definitieve voorstel voor criteria voor aanwijzing
van LFA's deel zal uitmaken van het voorstel voor een nieuwe plattelandsverordening
voor de periode na 2013. Ik verwacht een dergelijk voorstel in
de loop van 2011. Ik zal de Kamer via de gebruikelijk weg met een BNC-fiche of
brief informeren over dit voorstel zodra het beschikbaar komt.
Directie Internationale Zaken
Advies & Coördinatie
Datum
16 februari 2010
Onze referentie
115830 iz
Pagina 1
1
van 13
Mocht het onderwerp eerder op een andere wijze in de Raad aan de orde komen,
dan informeer ik u daar eveneens op de gebruikelijke wijze over.
De leden van de CDA-fractie vragen mij naar de technische exercitie van de
Commissie en andere categorieën gebieden. Deze exercitie wordt uitgevoerd naar
aanleiding van de eerder genoemde Commissiemededeling uit 2009 en heeft
louter betrekking op de categorie 'gebieden met andere nadelen'. Voor de andere
categorieën ('berggebieden' en 'gebieden met specifieke handicaps') zijn al
duidelijke criteria van toepassing die tot een ondubbelzinnige selectie van
gebieden leidt. Daarmee is er geen reden de criteria van de andere categorieën te
herzien.
Ten slotte merken de leden van de CDA-fractie op dat grote delen van Nederland
onder de aangepaste categorie "gebieden met andere nadelen" zouden kunnen
vallen. Dat klopt, de totale oppervlakte van de gebieden die met de voorgestelde
criteria aangewezen zouden kunnen worden zijn aangegeven op kaart 2.3. van het
rapport 'Natural handicaps in Dutch agricultural landscapes', dat ik u op 12 januari
toezond (TK 28 625, nr. 92). Tezamen beslaan deze gebieden bijna 373.000 ha.
Hiervan is bijna 84.000 ha nu al aangewezen als LFA onder de categorie 'gebieden
met een specifieke handicap'. Daarmee mag duidelijk zijn dat indien de voorgestelde
criteria definitief zouden worden, er sprake zou kunnen zijn van een
aanzienlijke potentiële uitbreiding, onder andere in het noorden van het land.
De leden van de VVD-fractie plaatsen enkele opmerkingen naar aanleiding van het
Alterra rapport ten aanzien van het LFA-beleid beleid, welke een invulling kan
geven aan het GLB na 2013. Door te spreken van waardevolle gebieden zou ik mij
buitenspel zetten. Dat is niet het geval. Integendeel, ik pleit er voor om vanuit de
waarde naar gebieden te kijken in plaats van de hinder. Daarmee doe ik naar mijn
stellige overtuiging meer recht aan de betekenis van dergelijke gebieden. De
zojuist teruggetreden Commissaris Fischer Boel heeft dat in de Raad zelfs al eens
expliciet ondersteund. Nederland heeft de simulatie uitgevoerd en aangeleverd bij
de Commissie binnen de daarvoor gestelde deadline van 31 januari 2010. Dit is
echter nog niet door alle lidstaten gedaan. De verwachting is wel dat niet alle
lidstaten in staat zullen zijn de benodigde data voor toepassing van de criteria te
verzamelen. Dit is ook een deel van de toetsing die de Commissie nu uitvoert. Het
gaat niet alleen om het resultaat in de zin van de gebieden die in aanmerking
zouden kunnen komen, maar ook om de haalbaarheid van de criteria zelf. Als het
voor lidstaten lastig of onmogelijk is om de vereiste gegevens te verzamelen, zijn
de criteria niet geschikt. Ik verwacht dat hierover in de komende maanden meer
duidelijkheid zal ontstaan bij de Commissie.
De leden van de VVD-fractie vragen wat voor effecten ik verwacht voor agrarische
ondernemers binnen Nederland wanneer de ene gemeente als een LFA wordt
aangewezen en de aangrenzende gemeente niet. De leden van de VVD-fractie
vragen naar de effecten van het aanwijzen van LFA's en naar de betaling van de
LFA-vergoeding. Wat mij betreft is het een ongewenste situatie als een waardevol
gebied dat een eenheid vormt, als gevolg van een vrij willekeurig criterium zoals
het feit dat 66% van het oppervlak van een gemeente aan de criteria moet
voldoen, slechts gedeeltelijk voor aanwijzing in aanmerking kan komen.
Directie Internationale Zaken
Advies & Coördinatie
Datum
16 februari 2010
Onze referentie
115830 iz
Pagina 1
2
van 13
Ik begrijp de achterliggende wens om robuuste eenheden aan te wijzen, en sta
daar ook achter, maar wil met de Commissie graag zoeken naar een andere
manier om daar aan tegemoet te komen. Zoals ik hiervoor al aangaf, moet
voorkomen worden dat ongelijkheid ontstaat tussen agrariërs die met gelijke
omstandigheden te maken hebben.
In het verleden is de betaling van de LFA-vergoeding gekoppeld aan de eis om
tegelijkertijd een actieve dienst te leveren, in de vorm van agrarisch natuurbeheer.
Inmiddels is deze koppeling in een aantal gebieden losgelaten. Sinds dit
jaar is de Subsidieregeling Agrarisch Natuurbeheer (SAN) omgevormd naar de
provinciale Subsidieregeling Natuur en Landschapsbeheer (SNL). In lijn met de
'Houtskoolschets Europees Landbouwbeleid 2020' maak ik onderscheid tussen
gebiedsgewijze betalingen in maatschappelijk waardevolle gebieden zoals bijvoorbeeld
de LFA's en de diensten die agrariërs op individuele basis kunnen en willen
leveren, zoals bijvoorbeeld natuur- en landschapsbeheer. Ik wil samen met de
provincies bezien of de bestaande koppeling nog langer nuttig en nodig is.
Uitkomsten van de Landbouw- en Visserijraad van 18 januari 2010
Verhoging invoerrechten op levende varkens door de douane-unie Rusland c.s.
De leden van de PvdD-fractie vragen mij welke kanttekeningen ik heb geplaatst
bij de oproep van Litouwen, Letland, Estland en Polen aan de Commissie om alle
mogelijke maatregelen te treffen om de belangen van de EU-exporteurs van
levende varkens te beschermen nu de douane-unie van Rusland en enkele andere
landen de invoerrechten op levende varkens heeft verhoogd. Tijdens de Raad
heeft de Voorzitter aan de betreffende lidstaten om het verzoek kort toe te
lichten, maar bood geen ruimte aan individuele lidstaten om op dit verzoek te
reageren.
Dierproevenrichtlijn
Het Spaanse voorzitterschap heeft het voorstel nog niet geagendeerd voor een
van de komende Landbouw- en Visserijraden. Ook zijn er onder het Spaanse
voorzitterschap nog geen ambtelijke overleggen geweest om een gezamenlijk
standpunt in een LVR voor te bereiden. Dit heeft vooral te maken met het in
werking treden van het Verdrag van Lissabon, waardoor de voorstellen moeten
worden aangepast en er overeenstemming moet worden bereikt over het
delegeren van bevoegdheden aan de Europese Commissie. Wat betreft het
onderzoek door de Europese Ombudsman het volgende. Het feit dat de
Ombudsman een onderzoek start is geen reden om het Nederlandse standpunt
ten aanzien van onderzoek met niet-humane primaten (NHP's) te wijzigen. Het
Nederlandse standpunt, dat door de minister van Volksgezondheid, Welzijn en
Sport onlangs nog is toegelicht in een brief (Tweede Kamer, 2009-2010, 30 168,
nr. 16) houdt ook een beperking in van het onderzoek met NHP's ten opzichte van
de huidige richtlijn. Dit standpunt is mede gebaseerd op consultatie met belanghebbende
organisaties in Nederland.
Nederland zet in op de ontwikkeling, validatie en acceptatie van alternatieven voor
dierproeven, daaronder valt ook de ontwikkeling van alternatieven voor onderzoek
met NHP's.
DE MINISTER VAN LANDBOUW, NATUUR EN
VOEDSELKWALITEIT,
G. Verburg
Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit